zondag, juni 30, 2019

Mieters



Ik luister graag naar De Taalstaat op Radio-1. Meestal beluister ik het programma in omgekeerde volgorde. Het tweede uur op zaterdag, het eerste op zondag, via het internet. Dat is de schuld van Ben Corino, want die zit op zaterdagmorgen met zijn onvolprezen lokale programma Studio De Witt bij Drechtstad FM en Ben wil mijn naam nog weleens noemen, je bent een bekende Dordtenaar of je bent het niet, en dan moet ik natuurlijk onmiddellijk mijn gal spuwen op Twitter, de roeptoeter van halfgaar Nederland. 
Ik overdrijf, want Ben zegt nooit iets onaardigs en met die bekendheid van mij is het maar matig gesteld. Nu en dan kom ik op het Eiland van Dordt weleens iemand tegen die mij kent, meestal een oud-leerling, maar aan gene zijde van de Zwijndrechtse en Papendrechtse bruggen hebben ze nog nooit van me gehoord. Aangezien ik 's nachts wakker kan liggen van het gruwelijke idee dat Dordrecht ooit nog eens met die plaatsen gaat fuseren en dan de weerzinwekkend a-historische naam Drechtstad aanneemt, wil ik dat graag zo houden. Drechtstad FM moet dan ook maar zo snel mogelijk Omroep Dordrecht en Onderhorigheden gaan heten, zodat iedereen weet hoe de zaken liggen en men aan de andere kant van de rivier zijn of haar plaats kent.

Een lelijke constructie dat 'zijn of haar plaats kent,' maar als je zegt 'zijn plaats', gaat er meteen een stel politiek correcte taalfetisjisten los op Twitter. Ik vind het eigenlijk een onmogelijk communicatiemiddel, Twitter. Hooguit goed om snel een afspraakje met Kim Jong-un te regelen. Ik luister liever naar De Taalstaat dan dat ik mijn tijd verdoe op die virtuele apenrots. 
Iedere week komt er bijvoorbeeld een vergeetwoord voorbij, dat iemand adopteert en weer gaat gebruiken. Woorden uit de tijd dat Radio-1 nog Hilversum-1 was, dat Suriname en de Antillen nog gewoon 'overzeese gebiedsdelen' heetten, dat iets nog 'mieters' was (een woord van een bewonderenswaardige lulligheid, maar dit terzijde) en dat we spraken van 'kuiven' en 'oliewijven.' De tijd dat op verjaardagen naast de drank nog keurig sigaretten en sigaren voor het grijpen stonden en mijn astmatische oom Adrie gewoon hoestend met de rest mee dampte.

Ach, die tijd hoeft van mij niet meer terug te komen, maar er met een beetje plezier aan terugdenken kan geen kwaad. Als je maar in de gaten houdt dat in de loop der jaren veel akeligs door je geheugen is gewist of in een heel diep laadje opgeborgen. Dat alle kinderen nog de mazelen kregen, rode hond, de waterpokken en de bof, om maar eens wat te noemen en dat je op school nog rustig van de meester een lel om je oren kon krijgen, wat je thuis angstvallig verzweeg, want dan kreeg je er nog eentje bij. 
Wat van mij wel terug mag komen, zijn die vergeetwoorden. Ik weet wel dat de taal verandert, dat is op zich niet erg, maar het onnadenkende gewauwel in het bastaard-Nederlands dat je tegenwoordig alom hoort, daar kan de onverbeterlijke schoolmeester die ik ben slecht tegen. Dat iemand 'ik kan het niet hendelen' uit zijn (of haar) mond kan krijgen als hij (of zij) bedoelt dat hij (of zij, god wat vermoeiend, die fetisjisten in je nek) iets niet aan kan, vind ik onbegrijpelijk en dat de nieuwste stroming in de poëzie 'spoken word' moet heten in plaats van gesproken woord, wil er bij mij ook niet in. Trouwens, noem het gewoon wat het in de negentiende eeuw ook was: uiterlijke welsprekendheid. Er waren hele genootschappen die zich daar in die tijd mee bezighielden en wij maar denken dat er iets nieuws onder de zon is. Wie die vergeetwoorden nog kent, weet wel beter.

Foto: archief auteur


donderdag, juni 20, 2019

Groter en meer



'Een waterige uithoek van Nederland,' noemde de Amsterdamse dichter Adriaan Morriën Dordrecht ooit en dat is het ook. Een prettig aspect van de stad. Het Dordtse grachtenstelsel, wij noemen het havens, is bescheidener van omvang dan het Amsterdamse, maar ik maak nu en dan graag een boottochtje door de stad. Ik krijg er op de een of andere manier altijd een romantisch gevoel van. Minder blij word ik van een fietstochtje over het Eiland van Dordrecht, waar de buitenwijken naar mijn smaak te ver zijn opgerukt, om niet te spreken van die half lege bedrijventerreinen met hun afzichtelijke dozen, die lijken te zijn ontworpen door creatief opgedroogde bouwmeesters. 

Als het aan de gemeente ligt moet er nog meer worden gebouwd op ons overbevolkte eiland. Er kunnen nog wel een paar duizend nieuwe inwoners bij. Dat zou goed zijn voor de stad. 'Dan kunnen we de voorzieningen op peil houden,' hoorde ik onlangs een wethouder zeggen. Ik geloof er niets van. Toen ik werd geboren had Dordrecht om en nabij de zestigduizend inwoners. Een mooi aantal en voorzieningen waren er volop. We hadden onze eigen gasfabriek, ons eigen gemeentelijk vervoerbedrijf, onze eigen kweekschool (later pedagogische academie) en meer hoger onderwijs in de stad in de vorm van een HTS en een HLS, ons eigen gemeenteziekenhuis en ons eigen elektriciteitsbedrijf, met een machtige centrale op de Staart, waarvan je de vier schoorstenen op kilometers afstand al kon zien. Dat is allemaal weg. Afgebroken of verkwanseld, noem het geprivatiseerd, weggefuseerd of simpelweg de stad uit getreiterd. 

Nu wil ik niet pleiten voor een terugkeer naar de situatie van zestig jaar geleden, dat zou onrealistisch zijn, maar misschien kunnen de beleidsmakers de driedelige Geschiedenis van Dordrecht eens ter hand nemen en dan vooral deel drie. Naast allerlei positieve ontwikkelingen in die zestig jaar is er ook veel misgegaan en wellicht valt daar een les uit te trekken. Groter en meer betekent in ieder geval niet per definitie beter en soms is het verstandig om een kip met gouden eieren niet van de hand te doen, zoals met de gemeentelijke aandelen in Eneco. Voor een dubbeltje op de eerste rang willen zitten, ergo beknibbelen bij de bouw van de Sportboulevard, zodat je later veel duurder uit bent met het onderhoud, is ook niet zo verstandig. Naast wat lesjes geschiedenis misschien ook een cursusje economie?

Foto: auteur




woensdag, juni 12, 2019

Spoorlopen



De trein heeft Utrecht Centraal nog maar net verlaten of hij komt alweer schokkend tot stilstand. Even later roept de conducteur om dat we voor een rood licht staan en dat dat nog even duurt. Er loopt iemand op het spoor. Spoorlopen, het schijnt voor sommigen een liefhebberij te zijn waar de spoorwegen niet blij van worden. Je weet maar nooit of je te maken hebt met een onverantwoordelijke geinponem of iemand die voor de trein wil springen. 

Voor we vertrokken liep de conducteur groetend door de eersteklas. Dat gebeurt meer. Of de reizigers in de tweede klas ook zo worden begroet, weet ik niet. Ik reis altijd eersteklas. Ik heb een kortingskaart, waardoor ik in feite tweedeklas betaal. Voor een dubbeltje op de eerste rang, Nederlandser kan het niet. Er zijn altijd kleingeesten die, als ze door de eersteklas lopen op weg naar hun plek in de tweede, een schampere opmerking maken. Het is de jaloezie van de mokkende burger, die niet zelden meer te besteden heeft dan de eersteklasser met kortingskaart.

Ik kom terug van een lezing door mijn oud-hoogleraar Maarten van Rossem. Over zijn boek Wat is geluk? Hij zei dat hij eigenlijk bedoelt: Wat is tevredenheid? Hij komt onvermijdelijk op de mokkende kleingeesten, die minderheid van ongeveer 15% van het electoraat, die zich voelt aangetrokken tot halvegaren als 'onze Pim' of fantasten als Baudet, 'onze Thierry'. 'Als je op zo'n partij stemt ben je niet goed bij het hoofd,' aldus mijn leermeester. Ik denk het hem na.

'Hij is aangehouden,' klinkt het door de intercom. De trein komt weer op gang. De spoorloper zit achter slot en grendel. Zijn motief zal ik nooit te weten komen. Misschien denkt hij wel dat zijn land in handen is van de spoorwegen en wil hij het 'teruggeven aan het volk'.

Foto: auteur


zaterdag, juni 08, 2019

Stadspark




Als er weinig wind was
viel vooral de lucht op
van het hertenkamp
bijna even zwaar

als de stank van de pisbak
waar je niet mocht komen
gewaarschuwd voor snoep 
van onbekende mannen.

Je was op je hoede voor 
die oude vrouw of liever
voor de kwijlende mongool
die ze dagelijks uitliet.

Onbezorgd als een eend 
wilde je over 
de vijvers glijden.
Je had geen idee van snoeken

van zwerfhonden
van mensen die in de bosjes scheten
van kinderen die 
vliegen vleugels uittrokken

kikkers opbliezen 
elkaar de ogen uitstaken
vliegende stadsratten voerden
al dat gefladder, al die dreigende ziekten.

En steeds weer hoopte je 
op zomeravonden en meisjes
altijd weer meisjes

romantiek op een bankje
in het concurrerend aroma
van pisbak en hertenkamp.



In: Kees Klok - Hoe de wereld zich zou openen. Gedichten. Bordeauxreeks 14, Uitgeverij Liverse 2012.

Foto: auteur