Dat het al vroeg donker wordt, is weinig bevorderend voor zijn humeur. Hij zucht en steekt de olielamp op zijn schrijfbureau aan. Daarna roept hij de meid om hout voor de kwijnende haard. Hij huivert. Van achter het huis komen vaag geluiden van de haven.
De pupillen zijn vertrokken. De lokalen kunnen opgeruimd en gesopt. Dat kan er nog wel af, maar als hij bedenkt hoeveel hij de laatste tijd moet beknibbelen, groeit zijn ergernis weer. De heren van het bestuur met hun onmogelijke eisen en vooral hun gezeur over de lesgelden. Hoezo te hoge lesgelden? Leidt hij een modelschool of niet? Zoals de zijne vind je geen andere in de stad. Zelfs niet nu zijn twee ondermeesters, de ondankbare verraders, zijn vertrokken en hij in arren moede zijn eigen zoon heeft aangesteld. Misschien kan er nog een kwekeling vanaf, dat moet hij berekenen. Het bestuur weet voorlopig nog van niets.
Achter het behang klinkt geritsel. Ook dat nog. De kat sluipt de godganselijke tijd langs de haven, op jacht naar ratten. Een verlate kar ratelt door de straat. De lamp begint te walmen, hij draait de pit wat lager. Nog voor de lantarenopsteker langsloopt pakt hij zijn pen, slijpt met een mesje de punt bij en begint aan zijn brief. Na de aanhef stokt zijn soepele schrift.
Foto: Beeldbank Regionaal Archief Dordrecht
Geen opmerkingen:
Een reactie posten