Op bladzijde 113 van zijn dagboek En in een mum is het avond schrijft C. Buddingh': 'Wanneer je een Nederlandse lezer maar spruitjes kan laten ruiken begint hij helemaal te kwijlen van zaligheid'. Warnaar kan er niets aan doen, maar hij is dol op spruitjes. Vooral spruitjes met goed doorbakken spekjes. Spruitjes eet je, net als aardbeien en kersen, als het seizoen daar is, vooral in de winter dus. Hij is een seizoenseter die niets moet hebben van uit verre streken ingevlogen aardbeien in december, of spruitjes met hoogzomer.
Hij vindt spruitjes vooral een 'gezellige' groente. Je bent even lekker bezig ze schoon te maken, tenzij je ze kant en klaar koopt, maar dan zit je weer met zo'n ellendige plastic verpakking. Hij koopt ze liever ongeschoond bij de groenteman in een papieren zak. Na het schoonmaken, een klusje dat hem dankzij de VPRO nog altijd aan 'de oude koningin', Juliana, doet denken, moet je ze niet langer dan tien minuten koken. Zo blijven ze knapperig en van de zo gesmade spruitjesgeur, symbool voor het Nederlandse klootjesvolk, heb je geen last.
Hij herinnert zich de portiekwoning van een tante in Rotterdam, waar in de gezamenlijke entree altijd die spruitjesgeur hing. Alleen daarom al gaat hij nog steeds niet graag naar Rotterdam. Hij blijft liever Kees Buddingh's Dordtse modellezer.
Foto: auteur
Geen opmerkingen:
Een reactie posten