zaterdag, november 30, 2013

Vingeren





Een doordeweekse avond in een zaaltje. Ik luister naar een mevrouw die een lezing houdt over een zeventiende eeuwse schrijfster. Een deskundige mevrouw die belangwekkende dingen vertelt, maar het zou wat vlotter mogen. Daarom dwaalt mijn aandacht af en toe even weg. Een rij voor mij zit een dikke veertiger die snotverkouden is. Hij niest regelmatig, veegt het snot steeds af met zijn blote handen en is verder voortdurend met zijn iPhone in de weer.

Je ziet ze overal, de communicatieverslaafden. Zielige figuren die geen tien minuten zonder hun iPhone of tablet kunnen. O hemel als je een kreet op Facebook mist! Je ziet ze op de fiets, met nauwelijks oog voor het verkeer. Het is een wonder dat ze niet bij bosjes worden doodgereden. Je ziet ze achter het stuur in de auto. De zwaarste gevallen, die de ernstigste ongelukken kunnen veroorzaken. Een foto missen van het knappend ontbijtje van Facebookvriendin Marietje is onverdraaglijk, ook al rijd je op de snelweg.

Ik ben helemaal voor Facebook. Ik gebruik het graag om mijn ideeën, mijn boeken, mijn Youtube-kanaal en mijn weblog aan te prijzen. Ik heb er oude vrienden door teruggevonden en nieuwe door gekregen. Echte vrienden. Daarmee bedoel ik mensen die ik ook fysiek ontmoet. Ik ben tegen verbieden, tegen betuttelen en tegen moraliseren. Er zijn echter grenzen. Die man voor mij zou dringend moeten worden verzocht op te krassen. Iemand die koekeloerend naar zijn of haar iPhone een ongeluk veroorzaakt, moet voor een paar maanden naar een inrichting, zonder enige toegang tot de sociale media. De spreekster benadrukt het plezier dat de zeventiende eeuwse dichteres had in schrijven. Ik begrijp dat. Een pen over papier laten glijden is zoveel lekkerder dan het vingeren van een iPhone.

©Kees Klok


vrijdag, november 22, 2013

In het trapgat





Mijn moeder was zevenentachtig toen ze in het Stadswiel ging wonen. Ze was negentig toen ze overleed. Haar zus, mijn tante, was zevenentachtig toen ze in het Stadswiel ging wonen. Ze was negenentachtig toen ze overleed. Mijn moeder had tot haar dood in haar oude woning kunnen blijven. Stella en ik woonden in de buurt, mijn zusje zelfs aan de overkant, en steunkousen aan- en uittrekken is niet zo moeilijk. Mijn moeder was tot haar dood scherp van geest en redelijk mobiel. Zij had een behoorlijk sociaal leven, wat haar na het overlijden van mijn vader op de been hield.

Bij mijn tante lag dat wat anders. Zij bleef ongetrouwd en had geen kinderen. Tot haar tachtigste was ze zeer fit. Daarna ging haar lichamelijke conditie snel achteruit. Het Stadswiel met zijn faciliteiten bood een mogelijkheid om nog met enige kwaliteit van leven op de dood af te koersen. Omdat zij zich nooit ergens voor had laten inschrijven, moest ze lang wachten voor ze kon verhuizen. Er was familie die hielp, er was thuiszorg, maar het was een dermate moeilijke periode, dat er ook een flinke wissel op haar geestkracht werd getrokken. In het Stadswiel knapte ze geestelijk weer wat op. Mijn moeder en mijn tante leefden er tevreden door de uitstekende combinatie van zelfstandig wonen en de aanwezigheid van noodzakelijke hulp in hetzelfde pand. Het gaf hen vooral een gevoel van veiligheid, een gevoel dat in hun vorige woning ontbrak.

Toen mijn vader ziek werd en thuis niet meer kon worden verzorgd, moest hij naar een verpleegtehuis. Geestelijk scheelde hem niets. Hij had nog volop belangstelling voor de actualiteit, voor literatuur en muziek en hij schaakte nog op een behoorlijk niveau tegen zijn computer. In het verpleegtehuis was geen slaapplaats voor mijn moeder. Na een huwelijk van vierenvijftig jaar werden ze onbarmhartig gescheiden. Daar gingen ze beiden zwaar onder gebukt, al hielden zij zich voor de buitenwereld dapper. In het gesticht kwam mijn vader op een afdeling met uitsluitend dementerende vrouwen. Hij had er wel een kamer voor zichzelf, met zijn schaakcomputer en zijn boeken, maar hij moest toch noodgedwongen een deel van de dag doorbrengen tussen mensen waar hij absoluut niets mee deelde. Met wie hij ook niet of nauwelijks een zinvol gesprek kon hebben. Mijn moeder bezocht hem iedere dag. Meer dan een jaar lang sloeg zij geen dag over. Tot hij overleed aan een longontsteking die te laat door de gestichtsarts werd gediagnostiseerd. Als mijn ouders toen in het Stadswiel hadden gewoond, had mijn vader thuis de noodzakelijke zorg kunnen krijgen. Ze zouden nooit tot een scheiding van tafel en bed zijn gedwongen en hoogstwaarschijnlijk had mijn vader langer geleefd.

Verzorgingstehuizen als het Stadswiel worden gefaseerd opgeheven. De heersende opvatting dat de samenleving een veilige, kwalitatief goede oude dag simpelweg te duur vindt, zonde van de centen, wordt gemaskeerd door de leuze: 'Ouderen moeten zo lang mogelijk thuis blijven wonen.' Alsof mijn ouders dat niet hebben gedaan, met alle gevolgen van dien. Politici denken vrijwel uitsluitend op de korte termijn, al beweren zij om het hardst het tegenovergestelde. En ze denken vrijwel uitsluitend aan geld. Ik zou mij zorgen moeten maken, maar dat doe ik niet, ondanks dat schrikbeeld van mijn vader in het verpleegtehuis. Ondanks dat ik kinderloos ben en de meeste familieleden ver weg wonen, tot aan de andere kant van Europa. Nee, ik ben gerust. Als de tijd aanbreekt dat de buurman mij onder de douche moet komen zetten, hebben we de pil van Drion. Dat is heel wat prettiger voor de nabestaanden dan dat ze mij aan een touw in het trapgat vinden.

©Kees Klok


dinsdag, november 19, 2013

Kavafis





Vrienden van mij in Thessaloniki klagen regelmatig over de vochtigheidsgraad ter stede. Mij valt die nooit zo op, maar ze zouden eens naar Nederland moeten komen. Ik ben nog maar een paar dagen terug van een verblijf in Griekenland, maar ik heb mijn portie kledderige waterkou wel weer gehad. Wat een afgrijselijk kelderweer. Het is zo nat dat voor het eerst in dertig jaar mijn voordeur klemt van het vocht. Het is even wennen, denk ik met zekere tegenzin. Die tegenzin geldt ook de vroeg invallende avond. Om kwart over vier al het licht op, want de wolken hangen ook nog eens op nog geen honderd meter boven het huis. Het liefst sluit ik mij op de donkere dagen van november en december 's avonds op in huis. Gordijnen dicht, open haard aan, pijp, sigaren en wijn onder handbereik en een goed boek. Sommige mensen vinden dat een cliché, maar in de opvattingen van sommige mensen ben ik niet zo geïnteresseerd.

'Je kan wel zoveel willen, maar...' Een zinnetje dat ik ontelbare malen heb gehoord uit de mond van mijn moeder. Dat betekende dat een of andere kinderwens (een patatje halen, buiten spelen in plaats van huiswerk maken, een avond naar bed zonder de smerige levertraan die ze er vroeger vanwege de gezondheid in goten) niet in vervulling ging. Een zinnetje dat je, ik trap even een open deur in, je leven lang achtervolgt. Ik had mij vanavond willen opsluiten in huis, maar ik moest het donker door, de regen in, naar het station en met de trein naar Utrecht. Namens uitgeverij Liverse naar de Kavafis-avond in Het Literatuurhuis aan de Oude Gracht. Omdat de uitgever betaalt reis ik eerste klas en dat is maar goed ook. Ik kan nog net een zitplaats vinden in de overvolle intercity van 17.20u van Rotterdam CS naar Utrecht. Terwijl ik aangenaam lees in The Last Man van Mary Shelley kijken de staanders quasi berustend op me neer. Ze koken inwendig, je hoort ze bijna 'die klote NS!' roepen, maar ze houden de schijn van beschaving op.

Ik arriveer ruim te vroeg in Utrecht. Dat is opzet. Ik wandel door de druilende stad naar café Springhaver aan de Springweg. Zo'n bruin café dat net als Visser in Dordrecht nooit verandert. Ik kwam er vaak toen ik in Utrecht mijn doctoraal geschiedenis deed. Geen betere voorbereiding op een avondcollege dan een poosje aangenaam in Springhaver. Het is gezellig druk. Ik neem een bockbier, speciaal gebrouwen om de ellende van de herfst enigszins het hoofd te kunnen bieden, en vind een tafeltje naast een stel van begin veertig. Terwijl ik van mijn bier geniet onderhouden zij elkaar in voorspelbare clichés. Hun gesprek gaat over niets, tenzij het atavistische geloof in magische stenen iets zou zijn. Ik vind het wel ontspannend, dat gelul. Ik ben te beleefd om mij in het gebabbel te mengen. Ik denk aan mijn studietijd in Utrecht. Aan de boeiende werkcolleges van Maarten van Rossem, die altijd eindigden in dichte mist, omdat bijna iedereen onbekommerd in de zaal rookte, Maarten voorop. Sinds hij de sigaret eraan heeft gegeven, heeft hij toch iets van zijn glans verloren, maar dit terzijde.

In Het Literatuurhuis word ik met een ouzo en een brede glimlach ontvangen door een oude bekende uit Dordt, die literatuurwetenschap heeft gestudeerd. Er klinkt Griekse muziek. Kavafis, we kennen hem als een Griekse dichter, al is hij maar heel sporadisch in Griekenland geweest en hadden zijn ouders een Brits paspoort. Dat laatste wist ik niet, maar hoorde ik van Mario Molegraaf, die samen met wijlen Hans Warren de poëzie van Kavafis vertaalde. Als laatste verschenen de onvoltooide gedichten, onlangs in de Bordeauxreeks van Liverse. Het is een mooi boek geworden, de zeggingskracht van de gedichten, al golden zij als onvoltooid, is niet minder dan die van Kavafis andere poëzie. Onder het toeziend oog van de grote Alexandrijn, levensgroot geportretteerd op de wand, houdt Mario een gloedvolle lezing. Samen met kunstenares Alexandra Zoï draagt hij gedichten van Kavafis voor. Alexandra doet dat in het Grieks. Het klinkt zo mooi dat ik soms bijna tranen in mijn ogen krijg. Ik bedenk hoeveel Stella van Kavafis werk hield en hoe vaak ze mij zijn gedichten in het Grieks voordroeg. Zij kende vrijwel alles uit het hoofd. Na de pauze krijgt ook Hagar Peeters het woord, die op vermakelijke wijze verhaalt over haar kennismaking met Kavafis, via een handgeschreven gedicht dat zij op haar verjaardag van een leraar Nederlands kreeg.

Na het dankwoord loopt het uitpuilende zaaltje leeg. Het portret van Kavafis wordt weer gewoon een vijftiende eeuwse wand. Ik praat nog even na met Alexandra en Mario, maar ze worden steeds in beslag genomen door mensen die de onvoltooide gedichten willen laten signeren. De auto verschijnt die hen naar Amsterdam zal brengen. Ik neem nog een glaasje wijn, waarna ik mij moet haasten voor de trein. Zodra we het station uitrijden begint een onbeschaafde barbaar op luide toon in zijn mobiel te bulderen. Een opgefokte gek die een erbarmelijk soort Engels uitkraamt. Duidelijk iemand die niet in de eerste klas thuishoort, maar geen mens die er wat van durft te zeggen en in zulke gevallen zie je nooit een conducteur. Het is een korte trein. Geërgerd, ik ben ook geen held, vertrek ik naar de tweede klas. Daar glimlacht een elfachtig meisje lief 'goedenavond' tegen mij. Dat maakt veel goed, maar van Rotterdam kan ik alleen nog maar naar Dordt met een sprinter. Weerzinwekkend lelijke treinen, meer een metro eigenlijk, waarin niet eens een toilet zit. 'Klote NS,' mompel ik onhoorbaar, maar ik heb geen spijt van mijn uitje. Als ik mij in huis had opgesloten, had ik een prachtige avond gemist.

©Kees Klok


donderdag, november 14, 2013

Viespeuken





Op 30 november is er een Naughty Night in de Popcentrale in Dordrecht. 'Erotiek met de nadruk op knipoog,' noteert Marco van Schaardenburg op iDordt. Ik weet niet wat het gaat worden, of liever, ik weet niet of ik daar als weduwnaar op zekere, licht gevorderde leeftijd iets heb te zoeken. Ik moet denken aan de tijd dat ik leraar was. Bij een beetje weer had je klassen vol decolletés die niets te raden overlieten. Als je er naar keek was je een vieze, oude man, als je de inkijk negeerde was je een homo. Een vieze, oude man met een geest van drieëntwintig, dat wringt. Ik heb niets tegen homo's, maar ik ben nu eenmaal niet van de herenliefde. Ik zou wel willen dat iedereen biseksueel was, dan hadden we geen achterlijke homohaters meer, maar dit terzijde.

Ik kan op 30 november deelnemen aan stoute spelletjes en bij de Sint op schoot. Krijg ik van Sint dan een paar leuke erotische speeltjes, of moet ik mijn eigen speelgoed meenemen? Ik ben lang niet meer in een sekswinkel geweest, maar misschien is dit een goede aanleiding om de speelgoedlade in de slaapkamerkast eens te vernieuwen. Ik vind het wel een leuk idee, die Naughty Night, maar die knipoog, die brengt me aan het twijfelen. De volgende stap is dat de Popcentrale collectief in een deuk ligt als ik met mijn benevelde kop de sleutel van de handboeien niet meer kan vinden en iemand op zoek moet naar een ijzerzaag.

Marco schrijft over een gesprek met twee seksueel vrijgevochten vrouwen over de sekswinkels in Dordrecht, maar hij signaleert ook de huidige, verontrustende vertrutting van de moraal. Die wordt gesymboliseerd door voetballers die na de wedstrijd douchen met een onderbroek aan. Je houdt het niet voor mogelijk, maar zulke viespeuken blijken te bestaan. Ik las ook op de Contrabas dat van een tentoonstelling in Den Haag enkele kunstwerken zijn 'verbannen' vanwege de erotische uitstraling. Schrijver A.H.J. Dautzenberg heeft daar een fraaie tirade tegen gehouden. Ik vrees dat er eerstdaags in Dordrecht ook wel een preutse, intolerante moraalgriezel wat zal gaan roepen tegen de Naughty Night. Ik geloof dat ik op 30 november maar eens flink de vieze, oude man ga uithangen. Met een brede glimlach uiteraard.

©Kees Klok


Voor Mary






Ik had die dichter willen zijn met wie je
op je zeventiende naar het zuiden vluchtte

om je te koesteren in het licht van hen
die de Parnassus al hadden bestegen,

de ogen gesloten voor het ultieme offer aan de zee,
voor jonggestorven dochters, de schrale troost van roem

en het meedogenloos verval
dat je genialiteit uiteindelijk verwoestte.

De machteloosheid van medici, nu nog,
wanneer ik huiverend je toekomst herlees.

©Kees Klok

Afbeelding: Reginald Easton (ca. 1851-1893)


maandag, november 11, 2013

Geen helderziende





Tot de derby Sparta - FC Dordrecht (9 november 2013) deed ik niet aan voorspellingen. Voor één keer liet ik mij verleiden. Ik voorspelde een 2-3 overwinning voor Dordrecht. Ik kreeg gelijk. Als historicus kijk ik het liefst naar het verleden. Om dat verleden zelf, vooral, en om iets van het heden te begrijpen. Dat laatste lukt niet altijd bevredigend. Het heden is complex en wordt meer beheerst door grilligheden, dan door wetmatigheid. De grilligheden zouden wellicht afnemen als de elites die ons regeren een diepe en grondige kennis van het verleden hadden, maar ook dan zullen kortzichtigheid, graaizucht, ijdelheid, karakterzwakte, jaloezie en nog zo wat menselijke trekken hun rol blijven spelen.

Ik ben niet altijd dol op het heden en zeker niet op de politieke elite en de bovenbazen van het bankwezen, die er op het ogenblik een behoorlijk potje van maken. Geef mij de late achttiende eeuw maar, mits met een flinke zak geld en een ijzeren gezondheid. Met de trekschuit kwam je vrijwel overal in ons waterlandje en je hoefde er niet voor in en uit te checken. Zo nu en dan vraagt de Nederlandse radio mij om in de studio te komen praten over de toestand in Griekenland. Dan word ik opgehaald door een taxi, die mij keurig afzet op het Mediapark, bij de VIP-ingang van het Videocentrum van de NOS. Na afloop brengt de chauffeur mij weer terug naar huis. Nadat ik mij heb vervoegd bij de balie om een pasje, ga ik via een ingewikkeld stelsel van beveiligde deuren en sluizen naar de radiostudio. Op het Mediapark geloven ze na de moord op Pim Fortuyn dat zoiets zich dagelijks kan herhalen. Dat zegt wat over de geestelijke staat van Nederland, maar dit terzijde.

De radio vraagt mij vanwege mijn deskundigheid als historicus. Ik ben goed op de hoogte van de geschiedenis van het hedendaagse Griekenland (en Cyprus). Daar heb ik voor doorgeleerd. Door die kennis kan ik de situatie in Griekenland deels voor de luisteraars verklaren. Het merkwaardige is alleen dat de meeste journalisten weinig of niet in dat verleden geïnteresseerd lijken. Alsof in hun opleiding het belang van historische kennis nooit aan de orde is gesteld. Ze vragen vooral naar de economie en naar hoe ik denk dat het verder zal gaan. Een vraag naar de toekomst, dan moet je als historicus op je hoede zijn. Je kunt wat verwachtingen te berde brengen, maar voorspellen is altijd een hachelijke zaak. Voor hetzelfde geld was het 3-2 voor Sparta geweest.

Soms ben ik in Thessaloniki. Dan wandel ik veel, wat goed is voor de gemoedsrust. Met uitzondering van vanavond. Ik zag uitzonderlijk veel oproerpolitie bij het hoofdkwartier van het Derde Legerkorps. Kan het leger zichzelf niet meer beschermen?, dacht ik. Wordt er een demonstratie verwacht? Komt er een minister op bezoek of heeft het iets te maken met het naastgelegen gebouw van de ERT, de vijf maanden geleden plots opgeheven publieke omroep, van waaruit ontslagen medewerkers nog steeds 'illegaal' uitzenden? Een paar dagen geleden werden immers de gebouwen van de ERT in Athene diep in de nacht door een politiemacht overvallen en ontruimd. Voert de regering iets griezeligs in haar schild, nu haar parlementaire basis nog dunner is geworden dan hij al was? Ik waag mij niet aan een voorspelling. Eén keer een wedstrijd goed voorspellen maakt je nog geen helderziende. Je moet alleen zo blind als een mol of een minister van de Eurogroep zijn om niet te zien dat Griekenland zich op de rand van iets bevindt dat ik liever niet uitspreek.

©Kees Klok


donderdag, november 07, 2013

Redeloos, radeloos, reddeloos





Vanmiddag is het eerste regenbuitje gevallen sinds ik hier ben. De wind is aan het toenemen, de temperatuur zakt. Een teken dat aan de lange nazomer een einde begint te komen, evenals aan mijn verblijf van twee maanden. De dagen zijn als gebruikelijk razendsnel voorbij gegaan. Jan Eijkelboom, de legendarische stadsdichter van Dordrecht, beweerde altijd dat niet de tijd, maar wij zelf voortrazen. Hoe dan ook, het resultaat is hetzelfde. Je kijkt ergens naar uit, het flitst voorbij en de rest van je leven zit je met de herinneringen. Mits het iets is om je te herinneren. Deze keer zullen de dagen in Athene met een groep oud-leerlingen en oud-collega's een plezierige herinnering blijven.

De straten zijn nog nat als ik over de Lambrakisweg loop, mijn heuvel af naar het centrum van Thessaloniki. Dat maakt de wandeling niet helemaal risicoloos, want bij regen zijn sommige trottoirs spekglad. Onder de vorige burgemeester (die een levenslange gevangenisstraf uitzit op grond van een dubieuze strafzaak wegens fraude) zijn veel trottoirs opnieuw geplaveid. Het ziet er aardig uit, maar aan wandelaars is niet gedacht. Behalve de gladheid als het nat is, zijn onregelmatigheden, treden, randen, richels, slecht of helemaal niet aangegeven, zodat ik al verschillende keren een enkel heb verzwikt en op een ochtend ineens voor de deur van een schoenmaker lag. Van de schrik heb ik mij daar toen stevig geribde zolen laten aanmeten, maar je zou maar tachtig zijn of zwakke botten hebben. Een deel van de trottoirs is trouwens nauwelijks te belopen omdat er auto's op worden geparkeerd. Dan mag je gezellig de straat delen met het verkeer.

Normaal zou ik na zo'n bui de bus nemen, maar er wordt weer algemeen gestaakt. Een automatische reactie van de vakbonden wanneer de bovenbazen van het land op bezoek komen. Hoe algemeen vandaag algemeen is, valt nog te bezien. Ik zie dat de banken waar ik langs kom open zijn, de school om de hoek is vanmorgen gewoon op tijd begonnen en het huisvuil werd opgehaald, maar de buschauffeurs staken mee. Er rijden wel taxi's, maar de zon is alweer gaan schijnen en de straten drogen snel op. Naarmate ik vorder kan ik steeds meer de pas erin zetten en tegen de tijd dat ik bij het militair gerechtshof ben, zijn alle sporen van regen verdwenen.

Sinds Griekenland dankzij zijn corrupte politieke elite en het perfide internationale bankwezen is gedegradeerd tot een Europees protectoraat, wordt de dienst grotendeels uitgemaakt door een buitenlands driemanschap dat de Trojka wordt genoemd. Gezien de onzinnige maatregelen die het drietal eist, kun je de Trojka met recht redeloos noemen. Aan de leiband van deze Trojka loopt de volstrekt radeloze regering van het land, dat in een steeds grotere chaos vervalt, waardoor het reddeloos lijkt.

Ik loop langs het pompeuze hoofdkwartier van het Derde Legerkorps. Vorige week paradeerde het trots langs de president, met tanks, dankzij een gift uit het bedrijfsleven, anders kon de benzine niet worden betaald. De president zegde vervolgens Europa de wacht aan. Het is 1672 in Griekenland. 1672, het Rampjaar in de geschiedenis van Nederland, maar wij hadden admiraal Michiel Adriaenszoon de Ruyter en stadhouder Willem III. Of er in Griekenland ook figuren van een dergelijk kaliber rondlopen, moeten we nog maar afwachten. Voorlopig zullen de Grieken het met de Pavlov-reactie van hun vakbonden moeten doen, waardoor de chaos alleen nog maar toeneemt.

©Kees Klok


maandag, november 04, 2013

Nostalgie





'Als ik je laatste blog lees dan kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat opa nostalgisch wordt,' schreef mijn uitgever onlangs. Mijn uitgever is een beetje mijn knuffelbeer, daarom mag hij dat schrijven. Of het ook zo is? Ik geloof dat ik al vanaf mijn vroegste jaren een lichte neiging naar nostalgie heb. Toen ik op mijn negende van de Vrieseweg verhuisde naar de Cornelis de Wittstraat, verlangde ik soms terug naar de knusse bovenwoning uit mijn kleuterjaren, ook al was het een krot, zeker vergeleken met de ruime kosterswoning waar we in waren getrokken. Je moet het niet overdrijven, maar ik verblijf af en toe graag in het verleden. In dat van mijzelf of in dat van anderen, van de mensheid, met een groot woord. Ik ben niet voor niets historicus geworden. Behalve met een neiging naar nostalgie heeft dat ook met romantiek te maken. Ik heb ook wel iets van de klassieke romanticus in mij: onvrede met het hier en nu, Sturm und Drang. Ik ben niet het type dat met gepluimde helm en kromzwaard in de Griekse onafhankelijkheidsoorlog de Turken te lijf zou gaan, zoals Lord Byron, maar ik begrijp hem wel.

Er zijn vrienden die denken dat ik niets met muziek heb, omdat ik nu eenmaal slecht ben in het onthouden van namen en zeker die van muzikanten. Niets is minder waar. Onlangs sprak ik bij de presentatie van een dichtbundel van Rense Sinkgraven iemand met een bekend gezicht en een bekende stem. De naam kon ik niet thuisbrengen en ik vond het lullig om daar naar te vragen. Even later bleek dat ik met Frank Boeijen had gesproken. Waardeer ik zijn muziek daarom minder? Nee. Muziek roept vaak nostalgische gevoelens bij mij op. Als ik Bob Dylan hoor denk ik niet: 'Wat zingt die man toch beroerd,' maar moet ik denken aan mijn overleden vriend Lupius, aan de reizen die wij maakten, voor ik Stella leerde kennen, aan de zomerse zaterdagmiddagen voor de winkel van Bobby Kinghe in de Hofstraat, het geesteskind van Lupius en dichter Jan van der Geer. Als ik liederen van Hatzidakis hoor, moet ik denken aan de tijd in Minneapolis (tweelingstad van de geboorteplaats van Dylan, St. Paul) toen ik Stella leerde kennen en de Beatles brengen onmiddellijk de Engelse zomers uit mijn jeugd naar boven. Zo kan ik nog wel een poosje doorgaan.

Het is in mijn nostalgische herinneringen wel altijd zomer, maar dat komt omdat de tijd zijn eigen dingen met je geheugen doet. Wat dat betreft is het verhelderend om een dagboek bij te houden en dat een jaar of vijfentwintig later weer eens door te lezen. Je komt mensen tegen van wie je het bestaan volkomen bent vergeten, gênant gedrag heb je verdrongen en je had meningen die soms volkomen tegendraads zijn aan wat je nu denkt. Als ik oud-leerlingen tegenkom die lang geleden bij mij in de klas zaten, spreken we over de goeie, ouwe tijd, over de leuke dingen die ons zijn bijgebleven. Zo blijft het teruggaan in de tijd een prettige zaak, maar er kleven gevaren aan. Wij zijn snel geneigd ons verleden te zonnig te zien en om alle ellende die de mens op deze planeet teweeg heeft gebracht, en nog brengt, te vergeten. Daar kunnen de griezeligste en stompzinnigste dingen uit voortkomen, zoals het opbloeiende nazisme in Griekenland en het populistische gebral van figuren als Wilders of meisje Le Pen, dat op het ogenblik zoveel opgeld doet in Europa.


vrijdag, november 01, 2013

Reislust





Als ik een lijst zou maken van landen waar ik niet (meer) heen wil, zou hij erg lang worden, vrees ik. Allereerst ga ik liever niet naar landen die nog zo barbaars zijn dat ze de doodstraf hebben. Vooral als dat land ook prat gaat op een dubieuze rechtspraak. Bijvoorbeeld de Verenigde Staten. Het is geen principe en je kunt een bezoek aan zo'n land niet altijd vermijden, maar als het even kan reis ik er niet naartoe.

In 1987 bracht ik enige tijd door aan de Universiteit van Minnesota in Minneapolis. In een van de beschaafdste staten van de VS. Geen doodstraf, geen types met revolvers op de heup op straat en voor Amerika behoorlijke sociale voorzieningen. Erg veel muggen, dat wel, maar dat kun je de overheid niet kwalijk nemen. Enge beesten, die zijn ook een reden om ergens weg te blijven. Ik voelde mij er toen wel thuis. De anti-rookhysterie was nog niet in volle omvang losgebarsten, de mensen waren gastvrij en vriendelijk, de hoogleraren van wie ik college had lazen hun stof niet stompzinnig voor van een papiertje.

In die periode bezocht ik ook andere delen van de VS, zoals Nieuw Mexico, waar je wel met een pistool de bus in mocht, maar niet met een blikje bier. Er waren staten bij die de doodstraf kenden. Wij hielden ons niet met criminele activiteiten bezig, slechts met geschiedenis, en hadden weinig te vrezen. Toch gaf de wetenschap dat er talloze onschuldige mensen zijn geëxecuteerd een vaag gevoel van onrust, ook al is de kans dat je zoiets als hooggeschoolde blanke overkomt vele malen kleiner dan wanneer je laagopgeleid, latino of Afro-Amerikaan bent. Ik sluit niet uit dat ik er nog eens heen ga, maar ik acht de kans klein. Het aantal religieuze gekken dat gelooft dat we in de eindtijd zijn beland is snel groeiende, bijna nergens kun je meer ongestoord je pijp roken en je weet maar nooit op welke lijst van wie weet wat voor geheime dienst je staat, nadat de kampioen afluisteren een onschuldige grap op Facebook verkeerd heeft geïnterpreteerd. In de jaren zeventig scheidde een groep nogal behoudende PvdA'ers zich af van die partij. De heren en een enkele dame begonnen voor zichzelf onder de naam DS '70. Een club die in de VS te boek kwam te staan als extreem links. Ik bedoel maar.

Er zijn veel redenen om maar een beperkt aantal landen te willen bereizen. Dat ik in Tunesië nauwelijks over straat kon zonder om de haverklap een winkel in te worden getrokken, waar ik van een agressieve gladjanus iets moest kopen, heeft mij genezen van de Arabische wereld. Evenals het feit dat het daar bijna altijd moord en doodslag is. Rusland is uit den boze vanwege de nieuwe tsaar met zijn kwalijke opvattingen over homoseksuelen, zijn werkkampen waarin hij zangeressen opsluit die een keertje in een kerk een protestliedje zongen en de wetteloze wijze waarop hij Greenpeace aanpakt.

Geweld, godsdienstig fanatisme, enge ziekten, gebrek aan hygiëne, levensgevaarlijke slangen, spinnen en krokodillen, horden bedelaars, groepsverkrachtende Indiërs en eindeloze uren in een vliegtuig. Ik zie de wereld wel op de buis, in musea, op het internet en in reisboeken en geïllustreerde atlassen. Heen en weer naar Griekenland en af en toe een rondje door het nabije Europa is mij eigenlijk wel genoeg.

©Kees Klok

Foto: auteur