Mijn
vader werd vernoemd naar zijn grootvader, Barend Klok. Mijn
overgrootvader werd op 10 januari 1858 te Nijkerk geboren, waar hij
ruim tweeëntachtig jaar later, op 19 maart 1940 overleed. Daardoor
bleef de Tweede Wereldoorlog hem bespaard. Ruim de helft van zijn
leven was hij weduwnaar. Mijn overgrootmoeder, Aartje Vedder, was
twee jaar ouder dan haar man, maar overleed al op haar veertigste.
Mijn grootvader, Aart, was toen veertien. Tweede van acht kinderen,
waarvan de een na jongste, Jacob, maar 239 dagen oud werd. De Jacob
die erop volgde overleed in 1984 op achtentachtigjarige leeftijd, ook
weer te Nijkerk. Ik heb oom Jacob om de een of andere reden nooit
ontmoet. Wel twee andere broers van mijn grootvader, oom Hendrik,
die precies honderd is geworden, en oom Steven, die kort na mijn
grootvader overleed. Hoe mijn overgrootvader het klaarspeelde om die
ris kinderen groot te brengen weet ik niet. Het familieboek waaruit
ik mijn wijsheid haal, geeft geen informatie over zijn beroep. Mijn
vader wist dat ongetwijfeld wel, maar ik heb het hem nooit gevraagd
en inmiddels is hij ook alweer elf jaar dood. Barend junior, zal ik
maar zeggen, werd vier jaar ouder dan Barend senior. Mijn
overgrootvader is nooit hertrouwd. Ik weet niets van zijn karakter
noch van hoe hij er uitzag. Ik heb nooit een foto van hem en van mijn
overgrootmoeder onder ogen gekregen.
Mijn
vader vertelde weleens over zijn Nijkerkse familie, waarmee mijn
grootvader meer contact had dan hijzelf. Mijn grootvader had een
stevige aversie tegen de kerk en het geloof. Wat dat betreft was hij
een uitzondering in de familie. Ik heb mijn weerzin tegen religie
ongetwijfeld van hem geërfd. Uit vage zinspelingen door mijn vader
heb ik weleens de conclusie getrokken dat mijn overgrootmoeder een
vlaag van godsdienstwaanzin moet hebben gehad. Of die conclusie juist
is, weet ik niet. Misschien is het onzin, maar als het waar is kan
dat de weerzin van grootvader verklaren. De rest van de familie was,
en is grotendeels nog, behoorlijk gelovig. Enkele achterachterneefs
zijn bevindelijke predikanten, mijn vader preekte na zijn vervroegde
pensionering met regelmaat in de Remonstrantse kerk en een tijdlang
in de Onderwegkerk te Zwijndrecht.
Mijn
overgrootmoeder overleed op 8 januari 1896, drie dagen na de geboorte
van haar jongste zoon. Kinderen baren was in die tijd een
levensgevaarlijke zaak. Mijn grootvader bleef achter met een baby en
de andere kinderen. Als ik het familieboek doorblader zie ik dat de
dood in het kraambed veelvuldig voorkwam, evenals kindersterfte. Wat
dat betreft is het een spiegel van de sociale geschiedenis van
Nederland. Van lieverlee zie je dat de Klokken, veelal landarbeiders,
dagloners en tuindersknechten de middenstand bereiken. Van mijn
generatie is er vrijwel niemand die niet het HBO of de universiteit
bezocht. Groeiende welstand en medische verbeteringen verminderden de
kindersterfte en de dood in het kraambed tot het uitzonderingen
werden. Het familieboek noch de sociale geschiedenis werpen licht op
hoe het toeging in het gezin van weduwnaar Barend Klok. Ik herinner
mij vaag verhalen van mijn vader, maar die gaan vooral over tante
Grietje, tante Wim en oom Frans, die naar Amerika emigreerden. Die
tak van de familie is inmiddels, zoals L.H. Wiener dat zo prachtig
uitdrukt, 'verdwenen in de mist der mensen.' Ik wil weten wat voor
mensen mijn overgrootouders waren, hoe mijn overgrootvader zijn gezin
grootbracht, hoe mijn opa zijn jeugd beleefde en waarom hij de kerk
de rug toekeerde, terwijl de rest van de familie dat niet deed. Ik
moet node eens naar Nijkerk. Al verliet opa zijn geboortestad al jong
om werk te zoeken in Holland, hij bleef er altijd naar terug
verlangen. 'De mooiste toren van Nederland,' zei hij mij eens, 'is
die van de Grote Kerk van Nijkerk.'
©Kees
Klok
Geen opmerkingen:
Een reactie posten