Aleid
Truijens schrijft in de Volkskrant over een rel die is ontstaan rond
een kinderspel. Twee kleuters, een jongen en een meisje, hebben
'doktertje' gespeeld en een beetje met elkaar gefoezeld. Iets wat wij
in onze jeugd allemaal graag deden. Wel stiekem, natuurlijk, want de
preutsheid van de jaren vijftig lag nog als een natte deken over het
land. Aleid schrijft dat zij er in haar jeugd geen genoeg van kon
krijgen. In het tweede decennium van de eenentwintigste eeuw wordt op
wat onschuldig gefriemel gereageerd op een hysterische wijze die
zelfs voor de jaren vijftig van de vorige ongekend zou zijn. Zelfs
Jeugdzorg, een organisatie met allesbehalve een onbesmet blazoen als
het om zorgvuldigheid gaat, kwam er aan te pas. Aleid verbaast zich
daar hogelijk over en vraagt zich af waar het gezonde verstand van
ouders, leerkrachten en ja, medewerkers van Jeugdzorg, is gebleven.
De conclusie is dat dat gezonde verstand is vervangen door
protocollen. Overal hebben we tegenwoordig protocollen voor.
Ik
deel Aleids verbazing. Ik vraag me af waar de hysterische angsten die
onze samenleving beheersen vandaan komen. Het is soms alsof ik weer
op de lagere school zit. Het is 1958, ik zit in de tweede klas van
school Vest. In de eerste klas zit een buurmeisje van me. Ik vind
haar leuk. Op een dag, in de pauze, geef ik haar op het schoolplein
een kusje. Dat wordt door andere kinderen gezien. Die klikken bij de
juf (klikken, ook een typische, hedendaagse hobby). De juf sleurt mij
van het schoolplein, het kamertje van het hoofd der school in.
Scholen hadden in die tijd geen directeur, ze hadden een hoofd.
Meneer Brands was een hoofd met een hoofdletter. Hij las mij krachtig
de les, maar daarmee was de kous dan ook af. Niets geen hysterische
ouders, hysterische leerkrachten en vooral geen hysterische
jeugdzorgers aan de deur. Dat ik aan het einde van de tweede klas
wegens wangedrag van school werd gestuurd had niets met dat zoentje
te maken. Ik was de juffrouw, die ik al een jaar lang om allerlei
redenen die ik nu vergeten ben, haatte, aangevlogen. Ik heb haar
geschopt, geslagen en gebeten. Dat kon niet door de beugel, ik geef
het toe. Ik kreeg op mijn donder van meneer Brands en vooral van mijn
ouders en mocht daarna als beloning naar de J.W. Boermanschool, waar
ik het oneindig veel beter naar mijn zin had. Jeugdzorg, toen nog
Kinderbescherming geheten, kwam daar niet aan te pas.
In
zit op Facebook, ik twitter (kan iemand niet iets beters voor dat
infantiele werkwoord bedenken?) en ik luister naar de radio. Overal
worden in hoog tempo de wanen van de dag op hijgerige wijze
nagejaagd. Oud-leerlingen van mij, die na zoveel jaar geschiedenis
van Klok toch beter zouden moeten weten, lopen juichend achter de
eigen rechter spelende Henk Bres aan, een man met opvattingen die
levensgevaarlijk zijn voor de rechtsstaat. Journalisten roepen altijd
dat je de boodschapper niet moet straffen voor de inhoud van de
boodschap. Ik denk dat de media en de sociale media in hoge mate
verantwoordelijk zijn voor het klimaat van angst, hysterie en
heksenjagerij dat, als een nieuwe, verstikkende, natte deken over
onze samenleving ligt. Nee, de boodschapper hoeft niet gestraft voor
de inhoud van de boodschap, maar misschien wel voor de wijze waarop
die wordt overgebracht. En wat doen we met een boodschapper die
boodschappen op eigen initiatief wel, half of helemaal niet
overbrengt? Naar Jeugdzorg misschien?
©Kees
Klok
Geen opmerkingen:
Een reactie posten