Pas
op met mondelinge geschiedenis. Die noemen ze in Nederland
onvermijdelijk 'oral history.' Klinkt gewichtiger. Ik ben vaak
gefascineerd als ik getuigen van een historische gebeurtenis uit
eigen ervaring hoor spreken. Ooit kwam dichter Jan Eijkelboom in een
van mijn Havo-klassen vertellen over zijn ervaringen tijdens de
Politionele Acties in Nederlands-Indiƫ.
De leerlingen hingen aan zijn lippen. Ik ook, maar ik hoef maar een
van mijn vroege dagboeken te lezen om te zien hoe mijn geheugen mijn
geschiedenis heeft verkleurd. Daar schrik ik soms van.
In
mijn herinnering scheen altijd de zon als we op vakantie waren bij de
familie in Engeland. Ja, met wat moeite en met inschakeling van mijn
gezond verstand herinner ik mij ook dat het weleens regende en koud
was. Met ongenoegen. Liever zie ik mij in een ligstoel in de tuin van
oom Harold en tante Ann. Het is een zonnige zomermiddag. De insecten
zoemen dat het een aard heeft. Ik ben veertien en droom van Susan,
het buurmeisje van nummer 49.
Het
was iedere dag plezier. Plezier dat weleens uit de hand liep. Soms
speelden wij soldaatje. We droegen plastic helmen die we bij
Woolworth in Earlstown kochten, meen ik. Neill Hilton was aanvoerder
van de tegenpartij, die ons 'fort' probeerde binnen te dringen. Er
lag een plas in de brandgang, het moet dus niet lang daarvoor hebben
geregend. Ik schepte mijn helm vol modderwater en keerde die om boven
Neill zijn kop. Even later kwam zijn moeder verhaal halen. Ik sprak
even geen woord Engels, maar daar trapte oom Harold niet in. Het werd die week 's avonds vaatwassen.
Toen
we het stadium van soldaatje spelen ontgroeiden, gingen we af en toe
naar de putting green. Een soort golfbaan zonder heuvels. In het
Mesnespark, naast de bowling green. Bowling was voor oude mannen,
zoals oom Harold en mijn vader, vonden we. De greens en het clubhuis
waren van de bowling club, maar iedereen kon spelen. Als je geen lid
was betaalde je een kleinigheid, meer een symbolisch bedrag. In dat
clubhuis heerste een gemoedelijke sfeer. Er werd snoep en frisdrank
verkocht. En het was altijd mooi weer als we er waren. Als het spel
ons begon te vervelen, gingen we keten met de meiden bij de vijver
verderop. Er is weleens een meisje in gegooid. Eentje met van dat
weelderige, rode haar, waarop ik nog steeds als een blok val.
In
mei 2007 maakte ik met Stella een reis naar St. Andrews in Schotland
om met John Burnside te overleggen over mijn vertalingen van zijn
gedichten. Op de terugweg naar de veerboot in Hull deden we
Newton-le-Willows aan, om mijn neef Brian te bezoeken. De ochtend
voor ons vertrek maakten we een wandeling door het Mesnespark. De vijver
was gedempt, de putting green verdwenen, maar de bowling club was nog
in volle glorie aanwezig. Er stond een gloednieuw gebouw, met een
manshoog hek er omheen en daarop prikkeldraad. Het jaar daarvoor
hadden vandalen het oude clubhuis in brand gestoken, vertelde Brian.
Het zag er nogal ongenaakbaar uit. Heel anders dan ik het mij
herinnerde, maar hoe scherp die herinnering is, dat blijft de vraag.
©Kees
Klok
Foto:
archief auteur
Geen opmerkingen:
Een reactie posten