Lieve
Stella,
De
herfst is aangebroken. Toen ik gisteren naar huis fietste, na de
bijeenkomst van de Dordtse Dichterskring, bij Josse Kok, was het
ijzig koud. Minder dan tien graden, schat ik. De laatste zwaluwen
zijn vertrokken. Een veeg teken. We betreden het seizoen voor dat van
de dood. Gisteren begon het weer al te veranderen, maar daarvoor
hebben we ons gekoesterd in een mooie nazomer. We hielden er
krampachtig aan vast, nog even wegkijkend van het onvermijdelijke. Ik
houd van de kleurenrijkdom van de herfst, maar al dat sterven in de
natuur, daar word ik weemoedig van. Vooral nu de 26e weer nadert, die
fatale zondagmorgen, zeven jaar geleden, dat ik je naar het
ziekenhuis reed en een paar uur later de verschrikkelijke diagnose
volgde. Je werd op een 26e geboren, op een 26e werd de dodelijke
ziekte ontdekt en op een 26e ben je overleden. 26 December.... daarna
heb ik kerstmis nooit meer met een hoofdletter willen schrijven, al
is dat nuchter beschouwd romantische onzin.
Een
paar dagen geleden kondigde zich een gedicht aan over de herfst. Op
de vorige Dichterskring kregen wij een aantal foto's van het
polderland bij Alblasserdam, genomen in verschillende seizoenen, met
het verzoek van de fotograaf daar gedichten bij te schrijven. Hij wil
er enkele gebruiken voor een kalender. Je weet dat ik niet graag met
een thema werk, als het om poëzie
gaat. Ik heb er eigenlijk een hekel aan, reden dat ik mij zelden houd
aan het thema van de kring en ook bijna nooit reageer op verzoeken om
iets over dit of dat te dichten. Gedichten kondigen zich aan als ik
een tijd met iets in gedachten rondloop, bewust of onbewust, soms
zijn het zelfs reacties op iets wat heel lang geleden indruk op mij
heeft gemaakt. Het is ook een reden om categorisch 'nee' te roepen
als iemand mij weer naar voren wil schuiven als stadsdichter van
Dordrecht. Die positie is officieel nog steeds vacant, maar er wordt
weinig haast gemaakt met het invullen door de gemeente. De
Dichterskring heeft, zoals ik al eerder schreef, Peter M. van der
Linden voorgedragen en vanaf nu beschouwen wij hem als de
stadsdichter van Dordrecht. Hebben we de BOGA's (Boven Ons Gestelde
Autoriteiten) niet voor nodig, maar dit terzijde. Nu was ik wel bezig
met de naderende herfst, bezig met het mentaal rekken van de zomer,
waarvan ik eigenlijk nooit afscheid wil nemen, en zodoende kwam dat
gedicht er dit keer wel.
Van
uitgever Henk Verweerd en zijn vrouw kreeg ik vorige week een
verlaat, maar schitterend verjaardagscadeau: jouw bundels, de
Nederlandse en de Griekse, in keerdruk in een cassette, op
handgeschept papier en handgebonden. Het is werkelijk adembenemend
mooi, een cadeau dat mij zeer ontroert. Ik zou het graag aan de
Griekse familie laten zien, maar het is te zwaar om in de handbagage
mee te nemen en in de ruimbagage, dat riskeer ik niet. De Grieken
moeten maar naar Nederland komen. Ik ben nog op zoek naar een
ereplaats in de boekenkast, bij de afdeling meest geliefde boeken. Er
zal het een en ander moeten worden verplaatst, waardoor ik weer op
het feit word gedrukt dat ik mijn boekenbezit hoognodig kritisch moet
gaan bekijken, maar boeken wegdoen is mij vrijwel onmogelijk. Er zijn
er veel die ik hoogstwaarschijnlijk nooit zal herlezen, maar toch
zijn ze in die kasten door alle jaren heen goede vrienden geworden,
waarvan ik niet graag afscheid neem.
Henk
bracht ook een exemplaar mee van Het
Engeland van C. Buddingh',
samengesteld door Wim Huijser, ik denk het enige boek met werk van
Kees dat ik nog niet had. Ik ken natuurlijk de Engelse fragmenten uit
zijn dagboeken, maar het is, om in de terminologie te blijven, 'heel
genoeglijk,' om die stukken weer eens te herlezen. Ik krijg er veel
zin door om weer eens een reis naar de Britse eilanden te ondernemen.
Met de boot naar Harwich en dan binnendoor via zuid en west Engeland
naar Wales en de plaatsen uit mijn jeugd in Lancashire en Cheshire.
Daarna natuurlijk naar het noorden, de Lakes en Schotland in.
Daarvoor zou ik een auto moeten huren. Dat is op zich geen probleem,
maar ik wil zo'n reis niet alleen ondernemen. Jij en, voor ik jou
leerde kennen, Lupius waren mijn reismaatjes, maar jullie zijn er
niet meer. Ik kan wel met een bevriend echtpaar, maar ik wil geen
derde wiel aan de wagen zijn. Twee jaar geleden dacht ik aan een
wandelvakantie in Dorset, want ik wil graag 'Thomas Hardy country'
zelf eens zien. Ik speurde wat rond over het internet en vond een of
twee organisaties die wandelvakanties aanboden. De tochten waren best
te doen, maar van de accomodaties schrok ik. Ik deel sowieso nooit
een kamer met iemand, daarvoor is mijn privacy mij te lief, maar het
leek mij ook allemaal vrij primitief. Ik ben het stadium van
jeugdherberg of kampeerterrein al heel lang geleden ontgroeid. We
kunnen in de vriendenkring nog steeds lachen om de kampeerpartij bij
farmer Jones
in Llangollen, met die beestjes in het kraanwater, en die
geïmpregneerde tent, die zo stonk dat we er uiteindelijk alleen maar
het bier in bewaarden en op een kluitje bij elkaar kropen in de
andere tent, maar dat nog eens overdoen? Ik moet er niet aan denken.
Zondag
had ik een bijzondere ervaring. Herbert en Elly hadden mij en een
groot aantal andere vrienden uitgenodigd voor een diner, nog vanwege
hun trouwen, anderhalf jaar geleden, vanwege het gereedkomen van de
verbouwing van hun huis en omdat Herbert binnenkort vijfenzestig
wordt. Dat betekent dat wij al bijna vijftig jaar bevriend zijn. Het
was in een hotel bij Amsterdam, een toren van glas en staal. Op de
achttiende verdieping. Het was buitengewoon gezellig, de drank
vloeide ruimschoots, het eten was lekker en het uitzicht geweldig,
maar ik besefte toch dat ik geen mens voor grote hoogte ben. Ik vind
de derde verdieping waarop het Schrijfhuis ligt eigenlijk al te hoog,
maar goed, daar ben ik min of meer aan gewend, al zou ik het niet in
mijn hoofd halen op het balkon op het keukentrapje te gaan staan om
de buitenlamp te verwisselen. Achttien hoog.... ik ben maar zover
mogelijk weggebleven van de ramen, ook al zijn die zo stevig dat er
geen olifant doorheen kan lopen. Toch vreemd dat ik in een vliegtuig
probleemloos bij het raam kan zitten. Ik heb het wel niet op vliegen
en reis veel liever met trein en boot, maar dat heeft weinig te maken
met de hoogte. Meer met alle controles en gedoe op de vliegvelden,
waarvan ik de noodzaak wel inzie, maar waaraan ik mij toch steeds
erger. Vooral als zo'n simpele geest van de beveiliging weer eens
niet begrijpt dat mijn aansteker iets anders van vorm is dan
gebruikelijk, omdat het nu eenmaal een pijpaansteker is.
In de
Maarten
stond een e-mail die Maarten van Rossem aan Obama had gestuurd met
een klacht over de onbeschofte behandeling door immigration
officers op
Amerikaanse vliegvelden, vooral op JFK-Airport. Toen ik naar Amerika
vloog, naar later bleek om jou te ontmoeten, was de angst voor
terroristen nog lang niet zo erg als nu, maar ik herinner mij die
weinig hartelijke ontvangst op dat vliegveld nog wel. Een onbeschofte
dikzak die almaar in een soort telefoonboek zat te bladeren en met de
minuut chagrijniger werd dat hij mijn naam niet kon vinden.
Uiteindelijk mocht ik door. Het was wel een contrast met de
gastvrijheid die wij daarna overal ervoeren. Die bestaat nog, hoor ik
van oud-leerlingen die mee hebben gedaan met de uitwisseling met een
school in Californië,
maar toch hoef ik niet meer naar de VS toe, ik neem de boot naar
Engeland wel.
In
gedachten, altijd,
Kees
Foto: auteur
Geen opmerkingen:
Een reactie posten