woensdag, oktober 29, 2014

Brieven aan Stella (22)


   Stella Timonidou (l) en Kyriakos Charalambidis. Lefkosia okt. 2003


Lieve Stella,

In mei was het twaalf jaar geleden dat we met Teleac-NOT naar Cyprus gingen, om zes radioreportages te maken. Ik vertelde ter plekke iets over de kleurrijke geschiedenis van het eiland, jij ging mee om te tolken als er Cyprioten werden geïnterviewd, want ook al was Cyprus van 1878 tot 1960 een Engelse kolonie, er liepen toch nog een paar inwoners rond die slecht of helemaal geen Engels spraken. Daarna zijn we er samen nog twee keer geweest. Ik om onderzoek te doen voor Afrodite en Europa, waarvan inmiddels een herdruk is verschenen, bijgewerkt tot 2012, jij om contacten te leggen met Cypriotische dichters en schrijvers. Daaruit kwam, als speciaal nummer van Kruispunt, de bloemlezing Wij wonen in een taal voort, die in 2004 in Brugge verscheen. Vierhonderdzeventig bladzijden poëzie, proza en achtergrondartikelen. Michalis Pieris, hoogleraar letterkunde aan de Universiteit van Cyprus, en vooraanstaand criticus en dichter, prees het als 'de beste bloemlezing van Cypriotische literatuur die tot nu toe in het buitenland is verschenen.' Dat was toen ik in 2009 door hem voor een lunch werd uitgenodigd. Ik was in Lefkosia voor een conferentie van Euroclio, de club van Europese geschiedenisdocenten.

Tijdens dat verblijf bezocht ik ook Niki Marangou, waar ik samen met Nikos Nikolaos-Hatzimichaïl lunchte, met uitzicht op die prachtige tuin in Agios Domitios, waar wij zo verrukt van waren toen we voor het eerst bij haar thuis kwamen. Niki vertelde van haar reizen en haar reisplannen. Ze was vaak op pad en stuurde mij dan lange verslagen van haar ervaringen, vaak met prachtige foto's erbij. Vorig jaar is ze om het leven gekomen bij een verkeersongeluk in Egypte, in de buurt van Fayoum, waarvan de toedracht nooit helemaal duidelijk is geworden. Wij waren, sinds we haar in 2002 voor het eerst ontmoetten, goede vrienden geworden en beiden waren wij liefhebbers van haar poëzie, haar proza en haar schilderijen, want Niki was zeer veelzijdig. Ik heb uiteraard nog de prachtige brief die ze stuurde na het bericht van jouw overlijden. Met Nikos ben ik nog steeds goed bevriend. Ik was, net als jij, zeer op Niki gesteld. Haar dood was een enorme schok. Ik zag een foto in To Vima en dacht: 'Wat leuk, weer een literaire prijs voor Niki.' Pas toen drong het onderschrift tot mij door.

Vorige week kreeg ik opnieuw een schok. De dag nadat ik terugkeerde van Skyros ontving ik een e-mail van Dimitris Charalambous met de mededeling dat onze vriend Sofronis Hatzisavvidis plotseling is overleden. De begrafenis was op de dag van mijn terugkeer uit Skyros. Ik was vroeg genoeg terug om er bij te zijn, als ik het had geweten. Dimitris dacht dat ik in Nederland was en stuurde mij het bericht pas na de begrafenis. Met Sofronis nieuwe vrouw, waarmee hij kort na de scheiding van Roula trouwde, had ik weinig contact. Ik heb haar een keer ontmoet in Loxias, meer niet, en waarschijnlijk heeft zij niet eens mijn telefoonnummer. Als ik Sofronis de laatste jaren zag was dat op de universiteit of in Loxias. Hoe dan ook, ik was er niet bij en dat geeft een naar gevoel. Het drukt je ook weer hard op het feit dat we allemaal mensen van de dag zijn. Het kan best dat ik negentig word, waarschijnlijk is dat niet. Al dat geklets over de vergrijzing lijkt mij onzinnig. De generatie van onze ouders telt inderdaad veel mensen die stokoud zijn geworden, maar de onze heeft te veel te lijden (gehad?) van al die onbekommerde atoomproeven in de atmosfeer van de jaren vijftig en de gigantische toename van de luchtvervuiling door de automobiel en de industriële groei, terwijl ik niet durf te denken aan alle rotzooi en troep die ongemerkt in ons voedsel terechtkomt. Onze generatiegenoten sterven bij bosjes aan de een of andere vorm van kanker en die krijgen ze niet op hoge leeftijd.

Sofronis is overigens aan een hartstilstand overleden. Vierenzestig geworden. Twaalf jaar geleden kreeg hij een zware hartaanval, die hij ternauwernood overleefde. Wij waren toen in Thessaloniki en hebben hem nog opgezocht in het universiteitsziekenhuis. Daar onderging hij een ingewikkelde operatie. In de jaren daarop ging het goed. Hij was alleen wel een zware workaholic. Hij hield van zijn werk als decaan van de Pedagogische Faculteit, was een zeer vruchtbaar onderzoeker en schrijver en hij rende van het ene congres naar het andere. Als taalkundige was hij niet alleen een goede vriend van je, maar ook een waardevolle collega, die jou, ons beiden, vaak met raad en daad terzijde stond. Gedrieën maakten we in 1992 het speciale nummer van Kruispunt over de geschiedenis en cultuur van Thessaloniki, een publicatie waaraan de critici in Nederland, net als aan Wij wonen in een taal, geen woord vuil maakten. Alleen het tijdschrift Lychnari, gespecialiseerd in wat speelt in het Griekenland van nu, besteedde er aandacht aan. Deels schrijf ik dat toe aan het feit dat Kruispunt in Brugge verscheen, wat voor snobistische Nederlanders alleen al genoeg is om de neus op te halen. Aan de andere kant kun je je afvragen in hoeverre men in Nederland belangstelling heeft voor de hedendaagse cultuur van Griekenland en Cyprus, vooral als zelfs de eigen cultuur op minimale interesse kan rekenen.

Aan de andere kant merk ik vaak dat in Griekenland ook maar geringe belangstelling voor Nederland bestaat en dat de gemiddelde Griek er even weinig van weet als de gemiddelde Nederlander van Hellas. Ja, het standaardgeklets over tulpen, de ramen op de wallen en de coffee shops, zoals wij het hebben over de Akropolis, zee, zon en ouzo. Onlangs raakte ik in Loxias met een jongeman aan de praat die verbaasd was om te horen dat Nederland in de Tweede Wereldoorlog door Duitsland was bezet en dat er, net als in Griekenland, verzet werd gepleegd. Hij had altijd gemeend dat de Nederlanders, met dat taaltje dat zo op Duits lijkt voor een buitenlands oor, aan de kant van Hitler stonden. Dat dacht hij trouwens ook van België en de Scandinavische landen, uitgezonderd Finland, want daar zaten volgens hem de Russen. Die jongen is afgestudeerd bioloog en dus niet eens een gemiddelde Griek. Wel een onbereisde dorpeling, hij was nog nooit over de grens geweest, biechtte hij op.

Ik ontmoette in Loxias ook een aardig stel, net dertig, dat vertelde over het eiland Ikaria, waar alle autochtonen, in weerwil tot wat ik hier boven beweer, over de honderd schijnen te worden. Er heerst volgens hen eenzelfde soort, haast magische, sfeer als op Samothraki. Zij raadden mij dringend aan er heen te gaan, maar dan wel in het najaar, als het toeristenseizoen aan het aflopen is, maar er nog allerlei festivals schijnen te zijn. Ik vertelde hen van Skyros. Daar bleken ze deze zomer te zijn geweest. Ze waren er laaiend enthousiast over. Ze konden overal vrij kamperen en vooral het noorden, met zijn weelderig groen, had hun hart gestolen. Dat enthousiasme om ergens zonder faciliteiten onder een boom je tentje op te zetten kon ik niet delen, maar dat schrijf ik maar toe aan het feit dat ik dertig jaar ouder ben en zelfs de luxe camping al jaren ontgroeid. Ik zie ons nog in 1989 op de universiteitscamping in Posidi, in dat piepkleine tentje van je, waarin we net pasten, zodat we de auto als bergruimte moesten gebruiken. Het was erg gezellig, maar 's morgens vroeg met een pleerol onder je arm en een flinke kater naar het communale sanitair sjokken, nee, ik zie het mij nooit meer doen.

In gedachten, altijd,

Kees

Foto: auteur


Geen opmerkingen: