dinsdag, november 25, 2014

Citeren




Twee weken geleden vroeg iemand mij of ik een paar dichtregels van mijzelf kon citeren. Niet eentje. Ik schrijf die gedichten niet voor niets op. Waarom zou ik mijn eigen werk uit het hoofd moeten kennen? Ik weet wel, sommige poetry slammers dragen hun werk voor uit het hoofd. Knap, zoals ik het ook van acteurs knap vindt dat ze hele lappen tekst uit het hoofd kennen. Ik ben geen poetry slammer en geen acteur. Ik lees mijn werk voor uit mijn boeken. Het kennen van een citaat is uiteraard geen criterium voor de kwaliteit van het gedicht of de dichter. De Dordtse cultuurwethouder Piet Sleeking noemde in een uitzending van Via Cultura het feit dat iedere Dordtenaar wel een regel van de eerste stadsdichter, Jan Eijkelboom, kan citeren. Dank je de koekoek, je komt ze op vrijwel alle vuilniswagens tegen en op andere gemeentelijke vehikels. Een heel bekende ligt gebeiteld in steen op het Bolwerk.

Piet is er niet voor om nu een nieuwe stadsdichter te benoemen. Hij ziet niemand in de stad die daar voldoende status voor heeft. Hij wil niet iemand benoemen die af en toe een gedichtje schrijft, deelde hij mede, en daar heeft hij natuurlijk groot gelijk in. Je moet geen amateuristische prutser als stadsdichter willen. Piet wil wachten, zei hij op de radio, totdat iemand zich aandient, zoals ook Jan Eijkelboom zich ooit aandiende. Nu heeft Jan Eijkelboom zich nooit aangediend, hij kreeg het stadsdichterschap in de eerste plaats als aanvullende oudedagsvoorziening. Dat hij zich uitstekend van zijn taak heeft gekweten, daar zijn we terecht heel blij mee, we hebben met hem geboft zo te zeggen, maar zijn benoeming was niet allereerst uit gemeentelijke liefde voor de poëzie.

Het aardige is dat de gemeente voor de benoeming van een stadsdichter eigenlijk helemaal niet nodig is. Daar zijn voorbeelden van te vinden in andere steden in Nederland en Vlaanderen. Achter de schermen wordt hard gewerkt om het stadsdichterschap van de stadsdichter die zich inmiddels heeft aangediend, zij het niet op het stadskantoor, in een duurzame vorm te gieten. Die dichter is Peter M. van der Linden, die inmiddels zijn sporen heeft verdiend op vele podia in Nederland en door de publicatie van twee voortreffelijke dichtbundels. Voor de goede orde: niet zomaar op eigen houtje, maar bij officieel erkende uitgeverijen. Peter is bovendien een ijverig organisator van poëzie-evenementen in de stad. De eerstvolgende (Staalkaart der Dordtse Poëzie) op 21 december in Merz.

Een wethouder heeft het druk, dat weet ik, maar ik wil Piet Sleeking toch graag een aantal namen aanraden van Dordtse dichters die ik ken en die eveneens één of meerdere bundels hebben uitgegeven bij officiële uitgeverijen. Misschien heeft hij af en toe een gaatje om iets van hen te lezen. Dat zijn de volgende:

Josse Kok (wiens debuutbundel werd genomineerd voor de C. Buddingh' Prijs en die dit jaar derde werd bij het NK-poetry slam), Peter M. van der Linden (ooit tweede bij het NK-poetry slam), Marieke van Leeuwen (voormalig stadsdichter), Pieter Breman, Jan van der Geer, Jehanne Hulsman, Wim Jilleba en ikzelf.

Van Jacoline de Heer is nog geen bundel verschenen, maar drie keer hoog eindigen bij de Turingprijs is veelbelovend, dus die bundel komt er wel. Het is in ieder geval een rijtje namen van mensen die niet zo af en toe maar een gedichtje schrijven.



Geen opmerkingen: