Twee
weken geleden vroeg iemand mij of ik een paar dichtregels van mijzelf
kon citeren. Niet eentje. Ik schrijf die gedichten niet voor niets
op. Waarom zou ik mijn eigen werk uit het hoofd moeten kennen? Ik
weet wel, sommige poetry slammers dragen hun werk voor uit het hoofd.
Knap, zoals ik het ook van acteurs knap vindt dat ze hele lappen
tekst uit het hoofd kennen. Ik ben geen poetry slammer en geen
acteur. Ik lees mijn werk voor uit mijn boeken. Het kennen van een citaat is
uiteraard geen criterium voor de kwaliteit van het gedicht of de dichter. De
Dordtse cultuurwethouder Piet Sleeking noemde in een uitzending van Via Cultura het
feit dat iedere Dordtenaar wel een regel van de eerste stadsdichter, Jan Eijkelboom, kan citeren. Dank je de koekoek, je komt ze op
vrijwel alle vuilniswagens tegen en op andere gemeentelijke vehikels.
Een heel bekende ligt gebeiteld in steen op het Bolwerk.
Piet
is er niet voor om nu een nieuwe stadsdichter te benoemen. Hij ziet
niemand in de stad die daar voldoende status voor heeft. Hij wil niet
iemand benoemen die af en toe een gedichtje schrijft, deelde hij
mede, en daar heeft hij natuurlijk groot gelijk in. Je moet geen
amateuristische prutser als stadsdichter willen. Piet wil wachten,
zei hij op de radio, totdat iemand zich aandient, zoals ook Jan
Eijkelboom zich ooit aandiende. Nu heeft Jan Eijkelboom zich nooit
aangediend, hij kreeg het stadsdichterschap in de eerste plaats als
aanvullende oudedagsvoorziening. Dat hij zich uitstekend van zijn
taak heeft gekweten, daar zijn we terecht heel blij mee, we hebben
met hem geboft zo te zeggen, maar zijn benoeming was niet allereerst
uit gemeentelijke liefde voor de poëzie.
Het
aardige is dat de gemeente voor de benoeming van een stadsdichter
eigenlijk helemaal niet nodig is. Daar zijn voorbeelden van te vinden
in andere steden in Nederland en Vlaanderen. Achter de schermen wordt
hard gewerkt om het stadsdichterschap van de stadsdichter die zich
inmiddels heeft aangediend, zij het niet op het stadskantoor, in een
duurzame vorm te gieten. Die dichter is Peter M. van der Linden, die
inmiddels zijn sporen heeft verdiend op vele podia in Nederland en
door de publicatie van twee voortreffelijke dichtbundels. Voor de
goede orde: niet zomaar op eigen houtje, maar bij officieel erkende
uitgeverijen. Peter is bovendien een ijverig organisator van
poëzie-evenementen
in de stad. De eerstvolgende (Staalkaart der Dordtse Poëzie)
op 21 december in Merz.
Een
wethouder heeft het druk, dat weet ik, maar ik wil Piet Sleeking toch
graag een aantal namen aanraden van Dordtse dichters die ik ken en
die eveneens één
of meerdere bundels hebben uitgegeven bij officiële
uitgeverijen. Misschien heeft hij af en toe een gaatje om iets van
hen te lezen. Dat zijn de volgende:
Josse
Kok (wiens debuutbundel werd genomineerd voor de C. Buddingh' Prijs
en die dit jaar derde werd bij het NK-poetry slam),
Peter M. van der Linden (ooit tweede bij het NK-poetry slam), Marieke van Leeuwen (voormalig
stadsdichter), Pieter Breman, Jan van der Geer, Jehanne Hulsman, Wim
Jilleba en ikzelf.
Van
Jacoline de Heer is nog geen bundel verschenen, maar drie keer hoog
eindigen bij de Turingprijs is veelbelovend, dus die bundel komt er
wel. Het is in ieder geval een rijtje namen van mensen die niet zo af
en toe maar een gedichtje schrijven.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten