De
enig overgebleven knecht van oom Johan luisterde naar de
onwaarschijnlijke naam Toop. Toop was een grote, zongebruinde man in
een blauw ketelpak, van wie ik de leeftijd niet kon schatten. Voor
een vijfjarige is iedereen van boven de vijftien stokoud. Zelf zag ik
zeven al als een geweldige mijlpaal, maar dit terzijde. Toop was sterk. Soms pakte hij mij op onder zijn arm en liep dan
fluitend een rondje over het erf. Als we op de boerderij kwamen
logeren, zocht ik Toop altijd direct op, maar toen ik de mijlpaal van
zeven had bereikt, was hij er niet meer. Als laatste der Mohikanen
door de voortschrijdende mechanisatie naar de Rotterdamse haven
verbannen.
Toop werd een vage herinnering. Ik heb geen idee of hij nog leeft.
Misschien zit ergens een bejaarde grootvader te mijmeren over zijn
jeugdjaren op die boerderij, eenzaam in de polder, met de naaste
buurman op ruim twee kilometer afstand. Oom Johan deed het sindsdien
op drukke tijden, als de aardappels moesten worden gesorteerd, of als
de combine kwam om het graan te oogsten, met gelegenheidspersoneel.
Toen ik een nieuwe mijlpaal had bereikt, zestien, werd ik in de
oogsttijd tractorchauffeur in tijdelijke dienst. Je moest dan met een
achterhangende wagen naast de combine gaan rijden, uit wiens slurf de
lading werd gestort. Vervolgens was het zaak zo snel mogelijk naar de
silo in het dorp te rijden. Weegbrug op, lossen, weegbrug af en
daarna in volle vaart terug. Behalve als de politie in de buurt was,
want je mocht toen maar zestien op een trekker.
Tijdens
die werkzaamheden genoot ik kost en inwoning. 's Nachts zagen we vaak
stropers in de polder, met lichtbakken en jachtgeweren. Dan dacht ik
weleens aan Toop, bij wie ik mij altijd veilig voelde, ook als ik
onder zijn arm werd rondgedragen.
Foto: Kees Klok
Geen opmerkingen:
Een reactie posten