De
piloot roept om dat we boven Albanië
vliegen. Vanaf elf kilometer hoogte zie ik de ene bergketen na de
andere, een groengrijze zee waarover een tyfoon lijkt te razen. Toen
ik Stella leerde kennen en Griekenland mijn belangrijkste reisdoel
werd, zat Albanië
op slot. Een soort Noord-Korea waar een zekere Hoxha het volk stevig
onder de knoet hield. De luchtvaart maakte een ommetje. Ik kijk nog
eens goed en zie van hieruit geen verschil met de rest van de Balkan.
Albanië
doet me denken aan A. den Doolaard, Ali Pasja, lord Byron en Tessa de
Loo. Bloedwraak, list en bedrog, machtswellust en aanklevende
wreedheid, dat levert spannende verhalen op. Met Stella reisde ik
ooit langs de Grieks-Albanese grens. Soms kon je vanaf een berg naar
het land kijken, zoals Mozes naar het Beloofde Land. In Ioannina
hoorden wij hoe Ali Pasja zich ontdeed van minnaressen: in een zak
met stenen het meer in. Arie Scheffer schilderde de vrouwen van
Souli: liever het ravijn dan Ali.
Voor
ik er erg in heb is Albanië
passé
en landen wij in Thessaloniki. Met de taxichauffeur bespreek in de
zorgen van alle dag. Hij blijkt een in Albanië
geboren Griek. Hij zegt dat hij misschien teruggaat als de armoede in
Griekenland nog erger wordt, al lijkt Amsterdam hem een beter
alternatief.
Foto:
Collectie Dordrechts Museum
Geen opmerkingen:
Een reactie posten