Ik
houd mijzelf voor een evenwichtig mens te zijn, weinig gevoelig voor
grillen en stemmingen. Zonder een zekere mate van zelfbedrog is het
leven ondragelijk. Ik word te dik, dus ga ik meer bewegen, zodat ik
alcohol kan blijven drinken, koekjes bij de koffie kan eten en
regelmatig een pizza. Soms sla ik een dag over. Dan blijf ik achter
mijn bureau zitten en beloof mijzelf de volgende dag een paar uur
intensieve arbeid in de tuin. De volgende dag regent het bijna
altijd.
Het
zit weleens tegen. Ik koester warme gevoelens voor een beeldschone
dame, maar die zijn niet wederzijds. Ik wil de heggen scheren, maar
snijd het snoer van de elektrische heggenschaar door. Ik ga uit eten
en krijg 's nachts last van brandend maagzuur. Een goede vriend
verongelukt.
Het
tegenzitten kent vele gradaties. Als het zwaar tegenzit ga ik
wandelen door het historisch centrum van Dordrecht, mijn stad. Dan
moet ik altijd over de Pottenkade. Op de Pottenkade denk ik aan
Susan, verdwenen in de nevelen van de geschiedenis. Aan Marion, met
wie ik kort samen, maar gelukkig was. Aan Stella, mijn grote liefde,
die net als Marion dood is. Die weemoed werkt louterend. De
Pottenkade geneest. Dat wijst erop dat ik gelukkig niet helemaal goed
bij mijn hoofd ben, wat ik mijzelf ook voorhoud.
Foto:
Kees Klok
Geen opmerkingen:
Een reactie posten