Het
was 28 februari. Ik zat nog op de mulo. Toch was het een
onwaarschijnlijk mooie dag. De zon scheen, er woei nauwelijks wind en
misschien was het wel twintig graden, al voelde het warmer aan. We
liepen nog in onze winterkleren, maar op school gingen de ramen open.
De leraar Frans, met het eeuwige stompje sigaar in zijn mondhoek,
leek minder chagrijnig dan normaal. Van orde houden had hij weinig
kaas gegeten, evenals de dominee. Bij Frans leerde je weinig, bij de
dominee kreeg je weleens een mooi verhaal te horen. Soms redde dat de
les. Als hij vertelde over David en Bathséba
keek ik stiekem naar Marianne, de Bathséba
van de klas, en gaf ik die David groot gelijk.
Op
de terugweg naar huis kon de winterjas uit en ik herinner mij zelfs
nog op ons balkon huiswerk te hebben gemaakt. Tot de zon achter de
huizen verdween en de winter onstuitbaar terugkeerde.
De
leraar Frans was de volgende dag weer even humeurig als altijd en de
dominee zeurde over de tien geboden, terwijl wij op Jozef en de vrouw
van Potifar hadden gehoopt. Wat een wijf was dat! Zoiets als de
lerares Engels. Die zou niet zo heel veel later trouwen met de
directeur, maar toen was het al nazomer en nog steeds slecht weer.
Foto:
Kees Klok
Geen opmerkingen:
Een reactie posten