Omdat mij van alle medische en paramedische kanten op het hart wordt gedrukt dat ik moet bewegen, maar ook omdat ik graag wandel doe ik met enige regelmaat een ronde door de stad. De 'stad' is voor mij het centrum van Dordrecht, het oudste deel binnen de vroegere stadsgracht die Spuihaven heet. In mijn kinderjaren woonde ik vlakbij die haven, eerst op de Vrieseweg, daarna in de Cornelis de Wittstraat. Wij, de buurtbewoners, gebruikten zelden de naam Spuihaven. Voor ons was het gedeelte tussen de Vriese- en de Johan de Wittbrug de 'Vriesehaven'. In die tijd lagen er aan de stadskant woonarken en had je daar tegenover de loswal van de firma Schenk, in zand of stenen of allebei, dat wil ik kwijt zijn. Er voeren nog schepen door de Spui- alias Vriesehaven, de Vriesebrug kon nog open en dicht en van het gemaal dat de boel afsluit aan de rivierzijde bij de Riedijkshaven was nog geen sprake.
Naast de loswal stond een stinkende pisbak die na zonsondergang fungeerde als het rendez-vous van dat deel van de lokale homopopulatie dat om wie weet wat voor redenen niet uit de kast kon of durfde komen. Vaak stond er 's avonds, als het donker was, aan de overkant van de straat een man verscholen te wachten in het pad naast de Remonstrantse kerk dat leidde naar de kosterswoning, de dienstwoning van mijn ouders. Mijn moeder was in die tijd de kosteres. Als er vanuit de pisbak werd gefloten, stak zo'n man schielijk de straat over. In het begin vond ik het allemaal een beetje eng, maar alles went en op een gegeven ogenblik begon ik die mannen gewoon te groeten als ik door het pad moest. Meestal mompelden ze een groet terug. Lastiggevallen ben ik nooit, wat niet aan mijn indrukwekkende gestalte van 1.71m zal hebben gelegen.
Aan de stadskant van de haven, op de Vest, had je de frietkraam van Bart de Groot die door iedereen Bart de Lip werd genoemd. Hij was onze buurman op de Vrieseweg. Soms bracht hij gratis patat en slaatjes voor ons mee en tot lang nadat we waren verhuisd naar de kerk, hemelsbreed tweehonderd meter om de hoek, kwam het voor dat hij mijn kwartje voor een grote friet lachend wegwuifde. Een kleine friet kostte vijftien cent, wie er mayonaise op wilde betaalde een stuiver bij.
In vervlogen tijden stond achter de Vriesebrug de Vriesepoort. In nog vervlogener tijden heette die poort de Mennepoort en werden op wat nu het Vrieseplein heet als het zo uitkwam misdadigers onthoofd. Ophangen gebeurde elders, over de rivier, 'op' Zwijndrecht, zodat je vanaf de Dordtse wal de lijken nog lang kon zien hangen. Overigens werden er heel wat minder misdadigers onthoofd of opgehangen dan de meesters op school ons wilden doen geloven. Het was voor de stad bijvoorbeeld veel profijtelijker iemand te veroordelen tot een bijdrage in stenen voor de stadsmuur.
Ik doe vandaag weer mijn ronde. Het is benauwend stil. Midden door de winkelstraten is een kalkstreep getrokken, want je wordt geacht rechts te lopen en afstand van anderen te houden. Niet dat er veel sprake is van coronabesmettingen in de buitenlucht, in tegendeel, ik hoorde onlangs nog een Leidse professor in de virologie op de radio zeggen dat dat verschijnsel uiterst zeldzaam is, maar de geest is uit de fles en angst beheerst het volk, van nature redeloos, en het kabinet, al een jaar radeloos en nog steeds niet in staat tot een coherente visie op de aanpak van de coronacrisis. Gevolg van dit alles is dat het er sterk op gaat lijken dat het land reddeloos aan het worden is. Ik ben bang dat als het zo nog een poosje doorgaat, de rellen bij het instellen van de avondklok een zwakke voorbode waren van wat ons nog te wachten staat, maar ik kan goddank niet in de toekomst kijken, dus misschien heb ik het wel helemaal mis. Ik zou, als ik minister was, toch het risico niet willen nemen.
De meeste winkels mogen slechts klanten ontvangen 'op afspraak' en dat in zeer beperkte mate, iets dat niet geldt voor 'essentiële' winkels zoals de supermarkten. Daar krioelt men lustig door elkaar. Wel gemaskerd, want er is een algemeen geloof dat dat veilig is. De mensheid is geniaal in het zich laten aanpraten van faliekante onzin. Dat zou niet zo erg zijn als we een verstandig kabinet en een bedachtzaam parlement hadden dat daar niet in mee zou gaan. Dan liepen we niet al maanden in 'openbare ruimten' voor gek met een benauwde lap voor de snuit en konden we bij mooi weer ontspannen genieten van een terrasje. Ik weet het, er zijn landen waar het nog veel erger is, maar we leven hier niet met Chinese toestanden, hopelijk komen die pas een paar generaties na mij.
Door de relatieve rust in de stad valt me steeds meer het gekrijs van de meeuwen op. Dordrecht is een waterstad, haar grote charme, en dat brengt meeuwen met zich mee. Even mooi als roofzuchtig en luidruchtig. Als ik meeuwen hoor moet ik altijd denken aan het stadje Conwy in Noord-Wales, prachtig gelegen aan de gelijknamige zeearm, aan de voet van een indrukwekkend kasteel. Dat kasteel is in de tachtiger jaren van de dertiende eeuw gebouwd door de Engelse koning Edward I als een dwangburcht, die de opstandige Welshmen er onder moest houden. Ik denk aan de laatste keer dat ik Conwy bezocht, alweer lang geleden, met Stella. Ik meen in 1995. We logeerden in een charmante herberg, ons kamerraam zag uit op het kasteel. Stella, die een stuk dapperder was dan ik, maakte op een ochtend een wandeling over de muren van het kasteel. Ik liep beneden bezorgd over het voetpad mee, want zelfs met haar aan mijn zijde bleek mijn hoogtevrees onbedwingbaar.
Conwy was onderwerp van een van mijn eerste, gepubliceerde gedichten. Een van de weinige uit mijn beginjaren als dichter die ik niet beschouw als een betreurenswaardige jeugdzonde. Lopend langs de Wijnhaven, over de Taankade, waar ooit beruchte piraten woonden, draag ik het hardop aan mezelf voor:
Conwy*
je lijkt zo'n vrolijk stadje
conwy
je kasteel, ach
doet wat somber aan
door het verkeer
ben je van poort tot poort
gespleten
en overal hoor je
het dreigende gekrijs
van je vele meeuwen
maar tegen de avond
worden je straten stil
dan ontsnappen vanuit je
oude witgepleisterde huizen
de schimmen uit je verleden
een haast onhoorbare zucht
waaruit blijkt dat je nog leeft
Nee, geen jeugdzonde, maar wel zonder hoofdletters en met onvoldoende interpunctie. Toen deden we dat zo, omdat grote dichters als K. Schippers het ook deden. Tegenwoordig vind ik dat aanstellerij.
Ook boven de Wijnhaven krijsen de meeuwen. Ik word er melancholiek van. Tijd om naar huis te gaan, waar de borrel wacht.
* In: Jacques Noorman - Kees Klok, De theeman en andere gedichten. IMPV-Boote 1978.
Foto: auteur