Het is een uitzonderlijk mooie lentedag. Een soort bevrijding na maanden van overwegend grijze dagen. Ik stap op de fiets, liever gezegd Stella's fiets, want de mijne, een afdanker van mijn vader, is na veertig jaar trouwe dienst en vergaand verroest naar een Pools kindertehuis gestuurd, waar hij na te zijn opgeknapt nog een paar jaren van nut kan zijn. Het weer noodt tot een tochtje over mijn eiland. Ik wil naar de Kop van 't Land, waar ik vroeger vaak met Stella koffie ging drinken, maar ik volg niet onze gebruikelijke route richting Noordendijk en verder over de Schapendijk, want dan moet ik de Reeweg over en die ligt nog steeds open vanwege de hemel weet welke werkzaamheden. Doodziek ben ik zo langzamerhand van het graven, bestraten en onmiddellijk weer voor iets anders openbreken van de straten in mijn buurt. Dan voor dit, dan voor dat en alles met zo weinig mogelijk planning. De Transvaalstraat na jaren bakkeleien mooi geasfalteerd en hup, een paar maanden later de boel weer open, laatstelijk voor de nieuwste snelheidstrent, het glasvezelnet. Het trottoir voor mijn huis was amper dicht of er stond een opdringerige jongeman voor de deur, die mij wist te vertellen dat ik wel zo'n aansluiting moest nemen. Vandaag of morgen gingen de andere aansluitingen eruit, meende ik te begrijpen, en dan zat ik. Niks zitten. Hij kletste maar wat uit zijn nek en mocht het ooit toch gebeuren, dan zetten we een schotel op het dak en kan ik zelfs naar de Griekse televisie kijken. Die schotel zweeft al tijden in mijn gedachten. Mochten ze ooit BBC 1 of 2 van de kabel halen, dan is de beslissing daarmee genomen. Aan opdringerige types aan de deur, die mij iets willen verkopen, heb ik een meer dan gemiddelde hekel. Liever heb ik dan nog de getuigen van Jehova. Die stuurden een tijd lang de mooiste meiden op mij af, maar omdat ook dat zonder resultaat bleef, lijken ze mij te hebben opgegeven.
Ik koers naar het zuidoosten, langs het terrein van DFC. Als clubdichter kijk ik even spiedend rond of ik geen onraad zie, maar alles ligt er vredig en onverstoord bij. Daarna langs Dubbeldam en voorbij de watertoren het boerenland in. Het is vijf jaar geleden dat ik hier reed, realiseer ik mij ineens. In het voorjaar van 2007, enkele maanden voor Stella overleed. Ze wilde per se leren fietsen toen ze zich in Nederland vestigde en wat leent zich daar beter voor dan het almaar slinkende polderland ten zuiden van Dordrecht? Voorbij de Oudendijk doemt aan de linkerkant van de weg de nieuwste stadsuitbreiding op, de Hoven, met scheepslengten voor de saaiste villawijk van Nederland. Het zal binnen in die kasten allemaal prachtig zijn, maar zelfs de zwaarste insomnia-patiënt krijgt slaapneigingen bij het zien van zo'n aangeharkte boel. Rechts ligt een vers geploegde akker. Hoe lang nog, vraag ik mij angstig af. Heel veel Dordtenaren hebben bij de laatste raadsverkiezingen gestemd op de lokale partij die zich keerde tegen het verder volbouwen van het buitengebied, maar heeft de wethouder van ruimtelijke ordening die overambitieuze en over weinig 'Dordt-gevoel' beschikkende ambtenaren, die over de Zeedijk willen bouwen, wel voldoende onder de duim? De tijd zal het leren en die is meestal in het voordeel van de projectontwikkelaar en zijn medestanders.
Ik fiets tegen de Zeedijk op. Plotseling ligt de Nieuwe Merwede voor mij. In kalm tempo komt het veer naar Werkendam aanknorren. Zal ik wel of niet overvaren? Dat gaat te veel tijd kosten, want ik heb later op de middag een afspraak bij Visser. Ik drink koffie op het terras van het Fluitenkruid. Een naam die me doet denken aan de 'groenzoeters en bosneukers' van Gerard Reve, maar het is er aangenaam. Aardige mensen, beschaafde prijzen en een rustgevend gezicht op de rivier. Hoe vaak zaten Stella en ik hier niet op zonnige middagen, bedenk ik. Bij het zomerse brommen van een overtrekkend vliegtuigje. In de verte de motoren van een langsglijdend schip en vooral het geluid van de vogels, de bijen, soms van een hommel. Drie mussen zitten op korte afstand in de heg schel te kouten. Even trekt er een gevoel van weemoed voorbij, maar al snel is het tijd om terug te rijden naar de stad. Terwijl ik Stella's fiets van het slot zet hoor ik mijn naam. Collega-dichter Wim Jilleba en zijn vrouw. Wim, die in zijn bundel Drie stromen zulke mooie gedichten over dit polderland schrijft. Mochten de projectontwikkelaars het pleit ooit winnen, dan hebben we gelukkig die verzen nog.