Lieve
Stella,
Meneer
Kostas, de tractorman, is dood. Toen ik vanmiddag het flatgebouw
uitkwam zag ik zijn vrouw aan de overkant op het balkon zitten. Ze
vertelde dat hij tien dagen geleden is doodgebleven in de
bejaardensoos. Zevenenzeventig, maar met die verweerde kop en
borstelige wenkbrauwen leek hij min of meer leeftijdsloos. We noemden
hem de tractorman omdat hij de kost verdiende met een tractor.
Voordat het plantsoen werd aangelegd, stond dat ding na werktijd
geparkeerd op het braakliggend terrein, naast de paal van het
elektriciteitsbedrijf. Je weet wel, waar de melkboer uit Pyleia, die
nog met paard en wagen kwam, altijd de teugels aan vastmaakte. Die
melkman verdween al een paar jaar voor jouw overlijden uit beeld. Tot
voor een jaar of twee, drie zag je nog weleens zigeuners met kar en
paard, maar die rijden tegenwoordig allemaal in een pick up of een
ijzeren hond.
Als
ik hier kom is er meestal weer iemand weggevallen. Het schoenmakertje
dat kanaries fokte. Wij lieten hem altijd onze sloffen maken, voor
een prikje, van echt leer en precies op onze voeten gesneden. De oude
Dimitriou, de spoorwegman, die steeds over zijn jaren als machinist
begon, nadat ik hem eens had verteld dat mijn grootvader ook
machinist was geweest. Op de leeftijd van honderddrie, tante
Parthena, jouw tweede moeder, die we ooit urenlang gefilmd hebben
terwijl ze over haar jeugd vertelde, de vlucht vanuit de Pontos via
Rusland naar Griekenland in de Eerste Wereldoorlog, een verhaal
waarvan ik een roman zou kunnen maken, als ik romanschrijver was. De
weduwnaar uit de Triandafillosstraat, waarover ik in Mijn
koffers gepakt
schrijf. Vaso's grootvader, een van de popes die ons trouwden en
tante Maria uit Kalamaria, de moeder van worstelkampioen Nikos. Nu
dus de tractorman en als Takis van hieronder zo blijft vreten en
zuipen als hij doet... nu ja, dat weet je nooit. Misschien word ik
ook wel honderddrie, maar ik kan evengoed morgen met een benevelde
kop van het keukentrapje tuimelen en mijn nek breken.
Ik
moet ineens, geen idee waarom, aan Gerrit Komrij denken. Misschien
omdat ik net een rijtje doden ben afgegaan. Hij overleed alweer twee
jaar geleden. Eind september 2008 sprak ik hem in café
Van Wegen in Utrecht, datzelfde café
waar een paar jaar daarvoor Chrétien
Breukers zijn poëziebloemlezing,
'de dikke Breukers,' presenteerde, en het jaar daarna bij Merz in
Dordt. In Utrecht hadden we het over de opening van de tweede winkel
van Bobby Kinghe, in 1974 op het Hof, die hij samen met zijn vriend
Charles verrichtte. Hij wist zich daar niet veel meer van te
herinneren. Wel nog dat ze toen in het voormalige hotel Ponsen
logeerden, bij het station. Ik verschilde weleens van mening met
Lupius over de romans van Gerrit. Zijn boek Over
de bergen vond ik
goed, Lupius vond het maar niks. Erg goed vond ik Villa
Pouca. Kroniek van een dorp,
waarover Lupius zijn oordeel 'wel aardig' luidde. Hetzelfde verschil
van opvatting hadden we over De
klopgeest en Een
zakenlunch in Sintra.
Over zijn poëzie
hebben wij samen wel vaak, maar Lupius en ik zelden, gesproken.
Lupius was meer van het proza, al schreef hij in zijn jonge jaren
soms goede gedichten. Over zijn polemisch proza waren we het altijd
eens, dat vonden we geweldig. Zijn televisiekritieken in Horen,
zien en zwijgen
zijn soms wat gedateerd, omdat niet iedereen die hij daarin aanpakt
nog bekend is, maar ik herlees ze regelmatig, vaak met tranen van het
lachen. Toen jij overleed was
je Max
Havelaar in
het Grieks aan het vertalen.
Als het je gegund was geweest die vertaling te voltooien, had ik je
misschien wel aangeraden om Villa
Pouca te vertalen,
een boek dat het in het mentaal nog zeer rurale Griekenland goed zou
doen, denk ik.
Ik
wilde gisteren nu toch eens weten hoe het met al die beloofde
toeristen zit. Je ziet er weleens een paar met een plattegrondje en
een camera in het centrum, maar als je bedenkt dat Thessaloniki
anderhalf keer groter is dan Amsterdam en bijna zestienhonderd jaar
ouder, dan valt dat handjevol bezoekers in het niet vergeleken bij de
massa's die zich langs de grachten verdringen. Op Radio 100, de
Drechtstad FM van Thessaloniki, werd melding gemaakt van een
cruiseschip, de Aida, dat in de haven zou zijn gearriveerd. Ik ga dat
bericht eens controlerem, dacht ik, wat meteen een goede aanleiding
was voor een wandeling langs de zeeboulevard, richting Ladadika, de
havenbuurt, waar je zoveel gezellige restaurants en bars hebt. Toen
ik je leerde kennen waren het vooral bordelen, verlopen
zeemanskroegen en ruïnes,
maar daar is, dat weet je, de bezem door gegaan toen er ineens een
zak geld kwam, omdat de stad in 1997 culturele hoofdstad van Europa
was. Niet genoeg voor de hele buurt, er zijn nog een paar straatjes
met voornamelijk ruïnes,
maar het verschil tussen toen en nu is groot.
Inderdaad
lag de Aida in de haven en het was ook wel gezellig in Ladadika, maar
dat we werden overstroomd door toeristen, dat nou ook weer niet. Ik
weet niet hoeveel mensen er op zo'n schip zitten en of ze aan boord
eten of ook weleens in een stad die ze bezoeken. Ik denk aan boord,
want de restaurants zaten lang niet vol. Dat schip bewijst dat
burgemeester Boutaris inderdaad probeert woord te houden, evenals de
directe vluchten op Constantinopel, maar de ontwikkeling naar
toeristenstad staat nog in de kinderschoenen. Die ontwikkeling wordt
trouwens in de wielen gereden door de regering, die de
treinverbindingen met het buitenland heeft opgeheven, wat ik nogal
onbegrijpelijk vind. Ik herinner mij dat, nog geen tien jaar geleden,
met veel bombarie de 'Lijn der vriendschap' tussen Thessaloniki en
Constantinopel werd geopend, of met nieuw materiaal heropend, daar
wil ik vanaf zijn. Ik hoop dat Thessaloniki nooit overstroomd gaat
worden door toeristen zoals Amsterdam, waar ze meer een plaag dan een
zegen zijn, maar een beetje meer volk over de vloer is niet alleen
gezellig, het levert de zieltogende economie ook nog wat op, zolang
het niet allemaal berooide Balkanburen zijn. Gelukkig ligt
Thessaloniki ver genoeg van Engeland om geen slachtoffer te worden
van het gruwelfenomeen Engelse vrijgezellenavond.
Het
is minder warm dan de dagen hiervoor. De grote hitte is even voorbij
en komt, als ik de stamgasten in Loxias mag geloven, pas over een
kleine week terug. Dan ben ik alweer vertrokken, tot ergens in het
najaar. Voor- en najaar blijven, meteorologisch beschouwd de mooiste
perioden. Vreemd eigenlijk dat ik Loxias pas kort na jouw overlijden
heb ontdekt. Het was Vaso die mij er mee naartoe nam. Kafeneion en
boekhandel, trefpunt van studenten, schrijvers, docenten,
professoren, musici, beeldende kunstenaars en een enkel warhoofd.
Waarom hebben we het niet samen ontdekt? Jij kende zoveel mensen in
onderwijs- en kunstkringen, we bezochten zoveel en zo vaak theaters,
bioscopen, concertzalen en, inderdaad, cafés,
zoals Defacto in de Pavlos Melasstraat, waar tegenwoordig het
journaille van TV100 en Radio 100, dus van alternatief RTV-Dordt en
iDordt, uithangt, maar op de een of andere, onbegrijpelijk manier
glipte Loxias door de mazen van ons net. Dat spijt mij zeer. Jij zou
je er, hoewel je minder kroegdier was dan ik, helemaal hebben
thuisgevoeld. Als ik in Thessaloniki ben, kom ik er vrijwel
dagelijks, zoals in Dordrecht bij Visser. Alleen op andere tijden,
want in goed gezelschap in de kroeg hangen kan wel bij Visser, maar
niet tot diep in de nacht en het is meer regel dan uitzondering dat
een taxi mij rond een uur of twee, half drie aflevert voor de deur.
Ik doe hier aan siësta,
dat begrijp je, anders houd ik het niet vol.
In
gedachten, altijd,
Kees
Foto:
auteur
1 opmerking:
mooi en interessant groet van riet
Een reactie posten