Lieve
Stella,
Ik
ben net terug van het Mediacentrum van RTV-Dordt, dat sinds enige
tijd bij het Da Vinci College zit, op het Leerpark. Even op de fiets
heen en terug, tussen de buien door. Een vraaggesprekje voor het
nieuwe televisieprogramma dat ze gaan maken over FC Dordrecht. Ik zit
in een panel, samen met Jan van Nieuwenhoven, Wilko Peenstra en Peter
Kuiters, dat na iedere thuiswedstrijd commentaar geeft op het spel. Niet met zijn vieren, maar steeds twee aan twee.
Morgenavond bijt ik met Wilko het spits af, na de wedstrijd tegen PEC
Zwolle. Een heel andere tak van sport dan in onze eerste jaren, toen
wij ons tijdens de zomers in Griekenland voornamelijk bezighielden
met klassieke atletiek. Jij als jurylid bij de Griekse atletiekbond
en ik, als er internationale toernooien waren, zoals de Europese
kampioenschappen voor de jeugd, als tolk. Tijdens die
kampioenschappen tolkte ik voornamelijk voor het Engelse team,
waaraan ik nog een stropdas heb overgehouden. Hij moet ergens in de
kast hangen. Ik heb hem één
of twee keer gedragen, geloof ik, want ik heb een gezonde hekel aan
stropdassen. Als er iets om mijn nek moet, dan nog liever een kikker.
Ik vind zo'n propellertje wel iets hebben. Heel vroeger droeg ik er
weleens eentje voor de klas. Kwam ik aan in spijkerbroek,
flodderjasje, baard, lang haar en dan dat ding. Ik had er een met een
elastiekje. In een balorige bui zette ik die weleens op mijn kop, met
dat elastiekje onder mijn kin. Dan lag zo'n brugklas in een deuk. Het
mooist was natuurlijk als er net op dat ogenblik een collega
binnenkwam, niet een die even gek was als ik, maar zo'n oude baas van
boven de vijfenveertig die niet meer met zijn tijd mee kon en de hele
dag liep te zuchten over 'de jeugd van tegenwoordig.' Die wist dan
niet waar hij kijken moest.
Dat
mis ik soms wel, het plezier dat ik met mijn leerlingen had.
Natuurlijk, er werd flink aangepakt, maar af en toe moest er een
moment zijn om te dollen. Gezelligheid en even goed kunnen lachen in
de klas bevorderden ook de motivatie. Ik denk ook nog weleens aan de
legendarische borrels op vrijdagmiddag. Toen ik op Mavo-Krispijn
werkte, staken we met een vast ploegje over naar de Pedagogische
Akademie, waar een groot deel van onze leerlingen naar de Havo-top ging. Het was daar altijd heel gezellig in de docentenkamer.
Het was de tijd dat je gewoon op school kon roken als leraar en dat
je als jongere niet tot je achttiende hoefde te wachten om je eerste
biertje te mogen drinken. De samenleving was lang niet zo zeikerig en
betuttelend als nu. Er waren soms ook studenten en studentes bij. Ik
ken verschillende van die dames die later met een van hun docenten
zijn getrouwd. Eentje heb ik nog aan een baan geholpen in
Hendrik-Ido-Ambacht, aan de school waar ik mijn carrière
begon. Later op de Noordendijk zetten we de borreltraditie voort, zij
het zonder studenten, die heb je nu eenmaal nog niet op een lyceum.
Ik kan mij herinneren dat het op een keer zo laat werd dat de
conciërge, Gerrit Kuiters, dacht dat iedereen naar huis was en de
school had afgesloten. Moesten we via de gymzaal het gebouw uit, maar
de nooddeur daar kon van buiten niet worden afgesloten. Zo kreeg
Gerrit een stel aangeschoten leraren op de stoep die om de sleutel
vroegen. Voor de zekerheid heeft hij toen zelf de boel maar weer
afgesloten, hij woonde tenslotte niet voor niets naast de school. Het
gebouw staat al een paar jaar leeg. Het wordt te zijner tijd
gesloopt. Ik geloof dat de gemeente er villa's wil bouwen.
De
eerste keer dat ik op de school kwam waar jij werkte, ik geloof dat
dat in februari 1988 was, tijdens mijn voorjaarsvakantie, schrok ik
een beetje van de formele sfeer. Achteraf bleek dat wel mee te
vallen, maar toevallig kwam die dag de universitaire toezichthouder op bezoek en ik zie nog hoe de directeur direct opstond en zijn stoel aan de
hoogleraar aanbood. Daarna moest Stefanos, jullie Gerrit Kuiters,
opdraven om een stoel voor meneer de directeur uit de lerarenkamer te
halen. Dat kon hij niet zelf even doen. In die tijd betaalde Stefanos
jullie aan het eind van de maand contant jullie salaris uit, in zo'n
bruin, papieren loonzakje, waarin ik bij rederij Königsfeld
in de eerste maanden mijn geld kreeg. Dat was in 1970, achttien jaar
eerder, maar al snel kregen we te horen dat we een bankrekening
moesten openen. Gezien alle list en bedrog bij de banken, zoals
'kosten' moeten betalen omdat je een betaalrekening hebt, zou het
misschien zo gek niet zijn om terug te keren naar dat oude systeem,
of mensen in ieder geval een keuze te geven, maar dat zal wel nooit
gebeuren.
De
post heeft het nieuwe nummer van The
Dickensian gebracht. Er is in mei een brief
van Dickens geveild, die hij schreef als bestuurder van Urania
Cottage. Hij beveelt daarin aan om een van de gevallen vrouwen, die
bekend staat als een lastig meisje, twee maal een warm bad te geven
als remedie om haar te kalmeren. Ik zou meer voor een koude douche
zijn. Dickens was zeer gesteld op persoonlijke hygiene, schrijft de
redactie, en geeft als voorbeeld een citaat waarin hij bij de
renovatie van een van zijn woningen opdracht geeft de w.c. in de
badkamer te maskeren, want als hij zijn dagelijkse douche nam, zou de
aanblik van de poepdoos op zijn gestel kunnen werken. Dat hij
dagelijks een douche nam was in die tijd al bepaald uitzonderlijk,
maar dat zijn gestel zo teer was dat hij vreesde van slag te raken
van een gemak vind ik tamelijk verbazingwekkend. Ik moest aan jou
denken. Niet dat jij van de kook zou raken van de aanblik van een toiletpot, maar jij was evenzeer gesteld op persoonlijke hygiene en
vooral op schone toiletten en badkamers als we in Griekenland op reis
waren. Dat thuis alles vlekkeloos was, trouwens nog is, behoeft geen
betoog. Als we ergens een kamer zochten om te overnachten was het
eerste wat jij grondig inspecteerde het sanitair. Er viel nog weleens
een adresje af vanwege een niet brandschoon toilet of een groezelige
douchebak. Liever namen we ook geen genoegen met lekkende kranen,
wrakke w.c.-brillen en ontbrekende of te korte douchegordijnen, maar
die zijn nu eenmaal meer regel dan uitzondering in Griekenland. Ik ben in
dat land werkelijk nog nooit een loodgieter tegengekomen die zijn vak
verstaat. Gelukkig heb ik zelf enig verstand van het hanteren van de
waterpomptang.
Een
paar weken geleden heb ik een lezing gegeven over Charles
Dickens, Hard Times en de Industriële Revolutie,
bij de Haarlem Branch van de Dickens Fellowship. We kwamen bijeen in
Kraantje Lek, in Overveen. Jij ging altijd met zoveel plezier en
belangstelling mee naar de bijeenkomsten. Ook iets dat we samen
deelden: grote interesse voor Dickens en voor negentiende eeuwse
Engelse literatuur. Omdat jij in onze zomervakantie altijd graag
naar de familie in Griekenland wilde, zijn we nooit samen naar een
Annual Conference van de Fellowship geweest. Wat spijt mij dat. Jij
had je er als een vis in het water gevoeld. Ik houd niet van lange
reizen, dus als de Annual Conference aan de andere kant van de wereld
is, in Nieuw Zeeland of Australië, of in de VS, waarvoor je
tegenwoordig je hele doopceel moet lichten voor je het vliegtuig in
mag, ga ik niet. Wordt hij in Europa gehouden, dan probeer ik wel te
gaan. In 2010 was ik er voor het eerst bij, in Eastbourne. Tijdens de
Algemene Vergadering werd jij herdacht, tezamen met enkele andere
overleden Dickensians. Ik vond dat bijzonder ontroerend. In 2012 was
de Annual Conference in Portsmouth, waar Dickens tweehonderd jaar
daarvoor werd geboren. We logeerden daar in een dormitory van de
universiteit, waardoor ik mij soms terug waande in Middlebrook Hall
aan de University of Minnesota, waar wij elkaar hebben leren kennen.
Die eerste ochtend dat ik je tegenkwam in de eetzaal en in je ogen
keek. We aten meteen aan dezelfde tafel en waren sindsdien bijna
onafscheidelijk, tot het seminar en de rondreis ten einde kwamen in
New York.
In
gedachten, altijd,
Kees
Foto:
auteur
Geen opmerkingen:
Een reactie posten