maandag, augustus 31, 2015

Griekenland & de democratie




In zijn pleidooi voor een dictatuur in Griekenland (de Volkskrant, 26 augustus), zet professor Verbon de wereld op zijn kop. Hij wandelt met zevenmijlslaarzen door de Griekse geschiedenis en concludeert dat de democratie verantwoordelijk is voor de schuldenproblematiek, niet alleen de huidige, maar ook die uit het verleden, toen de staatsschuld traditioneel even onhoudbaar was als nu. Waarom die schuld ook torenhoog was in de tijd dat de koning nog een onevenredig grote, persoonlijke macht had, laat hij gemakshalve onverklaard.

De democratie is de schuld van alle economische ellende, zegt Verbon. Schaf die een poosje af, dan komt alles goed. Hij neemt als voorbeeld de periode van het kolonelsregiem (1967-1974). Toen zat het helemaal snor met de staatsschuld. Naar de rest van de toen uiterst beroerde economische situatie kijkt hij niet en dat het een periode van mensenrechtenschendingen, moord en doodslag was, dat lijkt hem niet te interesseren. Het is een redenering van 'onder Hitler en Mussolini reden de treinen altijd op tijd.'

Waar het in Griekenland traditioneel aan schort is een gebrek aan democratie, of liever gezegd democratische controle, door corruptie, cliëntelisme en een incapabel overheidsapparaat, om maar enkele dingen te noemen. Die problemen aanpakken en dus streven naar meer en een kwalitatief betere democratie is een belangrijke stap in de goede richting. Schuldenproblematiek willen aanpakken via een dictatuur is een irrationele wens terug te keren naar de zwartste bladzijden van de geschiedenis.



donderdag, augustus 27, 2015

Wangedrocht




De Groenedijk is een onlosmakelijk deel van mijn jeugd. Ik genoot op de mulo-Groenedijk mijn klassieke opleiding. Vijf jaar deed ik daar over, omdat in de tweede klas iedere lust tot leren ten onder ging in hormonaal bepaalde opstandigheid en gebrek aan werklust. Ik geloof dat ik dat jaar op mijn overgangsrapport voor mijn beste vak, Engels, dat mij als peuter al met de paplepel was ingegoten, een drie had. Engels spreken kon ik beter dan de leraar, maar op grammatica en spelling keek ik met een kortzichtige verachting, eigen aan mijn leeftijd, neer. Na dat jaar keten hing een verbanning naar koekjesfabriek Victoria boven mijn hoofd. Genoeg om aan te gaan pakken. Drie jaar later slaagde ik met vier negens, twee achten en een zeven voor de echte vakken en met een vier voor wiskunde, maar dat was natuurlijk de schuld van de leraar. Ik bracht het tenslotte na een lange omweg tot doctorandus in de geschiedenis. Mijn tekenleraar eindigde als professor in de economie, want je hebt altijd baas boven baas.

Op mijn dagelijkse wandeling loop ik graag langs het schoolgebouw, dat er nog steeds staat. Het lijkt veel kleiner dan toen wij er als leerlingen rondliepen. Alleen de boom waarachter wij in de pauze stiekum stonden te roken is groter geworden. Als je werd gepakt moest je op woensdagmiddag corvee doen. De meeste herinneringen aan die school zijn goede. De vervelende zijn inmiddels weggeborgen in de kelder van mijn geheugen. Ik heb nog veel vrienden uit die tijd, dat zegt genoeg. Alleen is het met het mooiste meisje van de klas nooit gelukt. In die tijd schaakte ik in plaats van te voetballen.

Vaak liepen we in de pauze de Groenedijk op (de straat helt) naar waar hij eindigt op de Noordendijk. Daar was een snoepwinkeltje. Links zag je dan de enige molen die Dordt resteert, de Kyck over den Dyck. Waar dat snoepwinkeltje stond verrijst op het ogenblik een gedrocht, een monsterlijke bak, die volstrekt detoneert met de omgeving. Zelfs met het weinig fraaie woningblok op de Noordendijk, tegenover het Energiehuis. Er wordt een megabioscoop gebouwd. Afgezien van de vraag of Dordrecht daarop zit te wachten, kun je je afvragen waarom die in 's hemelsnaam zo gruwelijk lelijk moet zijn. Het zal wel met 'functionaliteit' te maken hebben. Het toverwoord waarmee hedendaagse architecten hun onheil stichten. Het ding is nóg lelijker dan de Rotterdamse Schouwburg en de daar tegenover gelegen doos van Pathé.

In zijn boek Mijn Nederland schrijft Geert van Istendael: "Een doos van Tupperware is mooier dan een nieuw gebouw in Nederland." Dat geldt zeker voor dit wangedrocht. Het imago van Dordrecht is er de laatste jaren op vooruit gegaan. We zijn een toeristenstad aan het worden en inderdaad, we hebben bezoekers veel moois te bieden, maar natuurlijk moet de naam van Dordrecht niet te hoog opschieten in de vaart der volkeren. Dan is die gruwel tussen Villa Augustus en het Energiehuis een effectief tegengif.

Foto: auteur



woensdag, augustus 26, 2015

Hond




Mijn dagelijkse wandeling gaat richting Wantijpark. Ik loop de Oranjelaan uit, langs Villa Augustus, en sla de Badweg in, die ik volg tot aan het openluchtzwembad waar ik, met de lagere school, zwemmen leerde van badmeester Van Duinen. Aan een hengel met zo'n vieze, glibberige, leren band om je middel. Wie eenmaal los kon zwemmen moest in het diepe. De zwemles begon altijd om half negen. Vooraf keken wij bezorgd naar het bordje bij de ingang. Dat gaf de temperatuur van het water aan. Zestien graden of minder betekende kleumen, maar wie niet snel genoeg het bad in sprong, werd er door de meester resoluut in geduwd. Daarna sprong hij er zelf bij, zo was hij wel.

In het jongensbad zwommen we gemengd, maar in het meisjesbad mochten geen jongens komen. Daar werd streng de hand aan gehouden. Toen ik een jaar of vijftien was, hing ik op mooie zomermiddagen vaak met vrienden rond op de Badweg, achter het meisjesbad. Ik schreef daar het gedicht Meisjesbad over, dat een favoriet van de recensenten werd. Waarom heb ik nooit goed begrepen, al lijkt het mij terecht.

Ik loop het park in. Het is een milde ochtend na een regenachtige nacht. De bomen druipen nog na. Er is geen wind. Het lijkt meer herfst dan eind augustus. Bij de grote vijver kom ik een groepje vrouwen met honden tegen. Ik ken hen uit Visser. Ze zeggen verbaasd te zijn dat ik zonder hond door het park loop. Ze weten dat ik geen hond heb. Ik doe alsof ik het niet begrijp en maak mij er met een grapje vanaf.

Foto: auteur



maandag, augustus 24, 2015

Dichten


Het strelen van ijdelheid,
het weren van angst,
het bezweren
van wat niet te stoppen is;
het zoeken naar rituelen
van geruststelling,
van toenadering,
maar ook het zagen van een ketting,
het bestieren van eb en vloed;
twijfelen tussen leegtes,
zonder nut of noodzaak
en daar, even maar, om glimlachen,
of niet.

Kees Klok


In: Het is al laat. Liverse 2008.



maandag, augustus 17, 2015

Brieven aan Stella (53)





Lieve Stella,

In een gedicht van André van der Veeke staat een oudere man aan de oever van een rivier, op de plek waar hij als jongeman, die nog alles van de toekomst verwachtte, ook stond. Hij overdenkt zijn leven en is tegelijkertijd nog steeds die jongeman. De cirkel is rond. Ik denk weleens aan dat gedicht als ik een wandeling maak langs de rivier bij Dordrecht, waar ik als kind vaak met mijn grootvader te vinden was. Op 28 juli kwam het weer bij mij op. Toen stond ik bij Pier Head in Liverpool, aan de oever van de Mersey. Ik keek naar de overkant, naar de skyline van Birkenhead op de Wirral. Een paar kilometer verderop ligt het gehucht Hooton, waar ik regelmatig logeerde bij mijn jeugdliefde, Wendy L. Ik herinner mij die tijd als een aaneenschakeling van zomerse dagen en zwoele avonden, al zal het ook weleens slecht weer zijn geweest. Er stond een harde noordwestenwind, de temperatuur was hooguit zestien graden. Eerder herfst dan zomer. Wat een contrast met die bloedhete 28e juli 1990, toen wij trouwden in Thessaloniki.  

Op de 22e juli vloog ik van Amsterdam naar Bristol, voor de jaarlijkse, internationale conferentie van de Dickens Fellowship. Die begon op de 23e, daarom nam ik de eerste avond mijn intrek in het tamelijk luxe Grand Hotel in het centrum. Kamer U20 in Wills Hall, een van de studentenhuizen van de Universiteit van Bristol, was iets minder luxe, maar ik heb geen klachten. Alles was brandschoon, er waren een schrijftafel, een eigen badkamer en een bed waarop ik uitstekend heb geslapen. Het was ook wel aardig om weer even als student te leven. Jammer dat je naar de dichtstbijzijnde pub twee en een halve mijl moest lopen. De huisbar was slechts open van zes tot elf uur 's avonds. Op één middag na goot het iedere dag van de regen.

Op de conferentie heb ik mij uitstekend vermaakt. Het thema was Dickens en reizen. Dat leverde een aantal interessante lezingen op, maar mijn vraag waarom Dickens nooit Griekenland heeft bezocht, bleef onbeantwoord. Het blijft, tenzij er nog eens brieven van hem opduiken waarin hij erover schrijft, een onderwerp van speculatie. Ik heb weleens geopperd dat hij het misschien te gevaarlijk vond, omdat hij met zijn gezin placht te reizen en het Griekse vasteland in die tijd nog wemelde van de struikrovers. Ik zou er trouwens niet van opkijken als die tijd, als gevolg van de voortdurende crisis, nog eens terugkeert.

Na afloop van de conferentie ben ik naar Liverpool gespoord, waar ik drie nachten logeerde in wat ze tegenwoordig een design hotel noemen. Alles ingericht rondom het motief The Beatles, die je nog volop hoort in de Liverpoolse horeca. Ik sliep onder de gestileerde koppen van John, Paul, George en Ringo, in een reusachtig bed, waar je gemakkelijk met zijn vieren in kon. Het personeel was vriendelijk en behulpzaam, maar slecht te verstaan. Allemaal meisjes en jongens uit het Oostblok met schamel Engels wat de uitspraak betreft. In Liverpool scheen de zon, maar ook daar was het alle dagen koud. Ik vroeg mij af wat ik van de stad zou herkennen. Veel, maar toch anders dan in mijn herinnering, waarin ik voornamelijk beroete gebouwen en vervallen pakhuizen vind. Het roet (tot 1968 reden er nog stoomtreinen tussen Liverpool en Manchester) is weg gezandstraald, het havengebied rond het Albert Dock is mooi gerestaureerd. Je vindt er veel horeca en de Liverpool Tate. Ook Pier Head is opgeknapt. Je kunt er nog steeds de 'ferry across the Mersey' nemen, zoals ik met Wendy deed. Voor de replica van de Cavern Club, een soort pretparkachtig ding, heb ik mij laten vertellen, verdrong zich een brigade oosterse toeristen. Ik ben er schielijk aan voorbij gelopen.

Ik ging op zoek naar een boekhandel, omdat ik de volgende middag de trein naar neef Brian in Newton-le Willows zou nemen. In Bold Street vond ik News from Nowhere, een ouderwets links-radicale zaak met Ierse muziek en volop traktaten voor de gestaalde kaders. Ik zag een plank met boeken over de Griekse crisis. Ik had ze graag cadeau gedaan aan Jeroen Dijsselbloem, maar een starre gelovige bekeren met de heilige boeken van een andere leer, is zonde van de tijd. Uiteindelijk kocht ik A Fine Brother. The Life of Captain Flora Sanders, van Louise Miller. Sanders was een Engelse die in de Eerste Wereldoorlog als officier in het Servische leger vocht. Een wel heel zeldzaam exemplaar dus. Brian was er blij mee. Achteraf had ik mezelf ook wel een exemplaar cadeau willen doen, maar mijn koffer was al zwaar genoeg. Het staat op de lijst voor als ik weer boeken in Engeland bestel. Onderweg naar de boekhandel zag ik een Grieks restaurant, Zorbas, waar ik 's avonds heb gegeten. Wat vroeg op de avond, het was nog stil. Ik raakte met de eigenaar (afkomstig van Samos) in gesprek. Even lekker Grieks kletsen in Liverpool. Voor ik wegging schonk hij mij een flink glas tsipouro uit een fles 'die alleen voor vrienden is.'

In mei 2007 waren wij samen met de auto in Newton-le-Willows, toen we uit Schotland kwamen, op weg naar de veerboot in Hull. De keer daarvoor, was dat niet in 1995?, zijn we ook een keer met de auto geweest. Dat betekent dat ik er in 1986 voor het laatst met de trein aankwam. Toch leek het of ik de wandeling van Newton station naar Brian's huis, langs de Legh Arms en via Willow Road, gisteren nog had gemaakt, zo vertrouwd was alles. Bij Brian trof ik John H., die ik voor het laatst had gesproken bij de begrafenis van neef John, in mei 2009. John bezoekt Brian, die zich na een reeks operaties maar heel moeizaam kan voortbewegen, wekelijks, een reis van twee uur met trein en bus. Petje af voor zoveel vriendentrouw. We hebben voornamelijk oude herinneringen opgehaald, dat krijg je als je drie mensen, die elkaar al vanaf hun vroege jeugd kennen, na zoveel jaar bij elkaar zet. Met John voor het avondeten naar de afhaal-Indiër in de Highstreet gelopen. Ook daar is vrijwel niets veranderd. Er is een barretje bijgekomen, maar The Blue Lion, de fish-and-chips-boer, The Pied Bull en apotheker Jolly (die man moet zeker negentig zijn) zitten er nog steeds. Toen ik vroeg in de avond de sneltrein terug nam, stapten drie nogal schaars geklede jongedames in, die overduidelijk een avondje op avontuur gingen in Liverpool. Ik ben maar een coupé verder gaan zitten, met het dagboek van Arnold Bennett.

Zodra ik terug was op het Eiland van Dordrecht, keerde ook de zomer weer. Op een zonnige vrijdagavond zagen we FC Dordrecht geïnspireerd winnen van Volendam. Dat leidde tot een even geïnspireerde derde helft en moeizaam opstaan de volgende morgen. Gisteren hoopten we op een reprise in Emmen, maar dat mocht niet zo zijn.

Ik ben een paar uur in de tuin gaan werken. Ik heb hem ik de laatste tijd wat verwaarloosd. Te veel andere dingen om handen, waaronder de redactie van het boek van Roos Mavrikou-Zevenhuizen, het tweede deel van haar dagboek over de Griekse crisis. Daarnaast is op mooie dagen het terras van Visser ook verleidelijk. Mooie dagen zijn echter wat schaars deze zomer. Zojuist ben ik door regen alweer uit de tuin verdreven.

In gedachten, altijd,

Kees

Dordrecht, 15 augustus 2015

Foto: Kees Klok


vrijdag, augustus 14, 2015

Bedrijfsleven




Ik sta weer op de Rotterdamse Willemskade, tegenover het kantoor van Rijnvaartrederij Königsfeld, op de hoek van de Maasstraat. De rederij bestaat niet meer, opgeslokt door de Holland Amerika Lijn. Toen ik er werkte, waren twee containerlijnen aan het bedrijf toegevoegd, op Noord-Spanje en op Finland. Ik werkte er van oktober 1970 tot mei 1971. Assistent-expediteur heette het baantje, dat schromelijk werd onderbetaald, maar ook niet zo heel veel voorstelde. Ik zat regelmatig over de Nieuwe Maas te staren. Het was er niet ongezellig, verschillende collega's rookten net als ik pijp, hoewel sigaretten de norm waren. Er stonden een ratelende telex en een prehistorisch fotokopieerapparaat. Op maandagen ging het over voetbal. Over Feyenoord en DFC. FC Dordrecht werd pas een jaar later geboren.

Ik kan niet zeggen dat ik het slecht naar mijn zin had. Na een tijdje vakken vullen in de supermarkt van mijn tante leek het magere loontje een ongekende luxe en er werd niets van gezegd als ik af en toe te laat kwam of te vroeg vertrok. Ik kreeg zelfs een getuigschrift waarin ik 'een nauwgezet medewerker' werd genoemd, maar veel inspiratie ging er niet van uit. Zonder spijt verliet ik het kantoorleven, waar ik niets meer mee te maken wilde hebben. Deels door die ratelende telex, deels door de waarschuwingen van mijn vader: 'Ik ben mijn hele leven ongelukkig op kantoor geweest.'

Het bedrijfsleven. Instinctmatig schuw ik het. Ik wil niet beweren dat het onderwijs een vetpot was en ook niet dat het een ideale werksituatie bood, maar als de deur van de klas eenmaal dicht was had ik met de inspectie, de pedagogische faculteit en de doorgedraaide wereldverbeteraars van de lerarenopleiding niets meer te maken en voer ik mijn eigen koers. Tussen de klippen door en met succes. Nooit gestrand of schipbreuk geleden. Ik had in het bedrijfsleven misschien miljonair kunnen worden, zoals klasgenoot R., alles behalve een cultuurdrager, maar wel een klerenkast vol boerenslimheid, scherend langs de grenzen van het toelaatbare. Hij rijdt weleens langs het terras van Visser in zijn Porsche. Altijd met een of andere schoonheid naast hem, maar nooit met een gulle lach op zijn gezicht. Ik lach nog iedere dag. Vooral als ik terugdenk aan alle lol die ik had met mijn leerlingen.


maandag, augustus 10, 2015

Zondag in Dordrecht




Het is een milde zomerzondagmiddag. Ik ben onderweg naar de stad, zoals wij het historische centrum tussen de rivier en de stadsgracht noemen. Dat en de negentiende eeuwse uitbreidingen, voor zover aan de goede kant van de spoorlijn gelegen (mijn kant), is het echte Dordrecht. De rest is bijzaak. Je vindt er van alles: veel groen, ziekenhuizen en het stadion van FC Dordrecht, de leukste profclub van Nederland, maar geen prachtcafé als Visser. Een café dat zich poffertjessalon noemt. Dat alleen al is uniek.

Ik sla een hoek om, de straat in waar jarenlang een ongetrouwde zus van mijn moeder woonde. Als zij op vakantie was, ging ik de planten water geven. Toen zij overleed moest ik de nalatenschap regelen. De papierwinkel ligt nog in mijn werkkamer. Ik moet die zooi nodig de deur uitdoen, maar dan zul je zien dat de belastingdienst langskomt met iets wat is blijven liggen. Tante is tenslotte pas in 2009 gestorven. Voor haar deur zit een stokoude man op een tuinstoel te slapen. Zijn voeten in gezellig ouderwetse pantoffels. Van die ruitjes. De voordeur staat wijd open. Ik kan zo binnenlopen om te zien wat er van tante's huis is geworden, sinds zij in 1998 vertrok, maar ik heb een afspraak.

Er lijken meer toeristen in de stad dan mensen die op de koopzondag afkomen. De helft van de winkels is gesloten. De Heere is nog steeds niet helemaal uitgewoed. Ik heb niets met de Heere en dat is, ik weet het zeker, wederzijds. Als ik op het terras verschijn is de spannende dame, met wie ik heb afgesproken, nog nergens te bekennen. Het begint zachtjes te regenen, al voorspelde de weerman van niet. Ik vraag mij af wat ik vervelender moet vinden.

Foto: auteur

vrijdag, augustus 07, 2015

Nummers




Ik ben hopeloos in het onthouden van namen. Heb ik van kinds af aan al gehad. Zoiets is niet handig als je veel onder de mensen komt en zeker niet als je in het onderwijs werkt, wat ik een tijdje heb gedaan. Ik behielp mij met een plattegrond van de klas, waarop ik alle namen invulde, maar ik was voor een zekere mate van vrijheid-blijheid en dat betekende dat de leerlingen na enige tijd mochten gaan zitten waar ze wilden. Dan riep ik Mien tegen Kimberley en Henkie tegen Wesley. 'Ze moesten jullie een nummer geven,' mopperde ik als er protesten kwamen, 'die kan ik wél onthouden.'

In de jaren 1968-1970, net na de late middeleeuwen, vree ik met een meisje uit een gehucht nabij Liverpool. Ik ken nog steeds haar telefoonnummer uit het hoofd: 00443272071. Een oud nummer, want later heeft de Britse telefoondienst haar aansluitingen met een hele reeks cijfers uitgebreid, dus bellen is zinloos.

Het geheugen is een mysterieus en buitengewoon onbetrouwbaar fenomeen. Een paar jaar geleden werd ik heftig omhelsd door een oud-leerlinge, die mij na jaren op straat tegenkwam. Een heel verhaal: geëmigreerd, gepromoveerd, aan de zwier met een verkeerde man, maar toch weer op de pootjes terechtgekomen en van haar schreden teruggekeerd. Nadat ze was uitverteld en afscheid had genomen, vroeg ik mij af met wie ik in 's hemelsnaam nu weer had staan praten. Een naam vragen doe ik zelden, dat is mijn eer te na. Ik herinnerde mij nog wel de plaats waar ze meestal zat in VWO 6, dat ik haar buitengewoon aantrekkelijk vond en weleens de pest in had dat ik vanwege de professionaliteit en de wet mijn handen thuis moest houden. De omhelzing kwam een beetje te laat, maar daaraan wen je als je op zekere, gevorderde leeftijd raakt.


Foto: auteur