woensdag, februari 24, 2016

Springlevend



Als ik door Dordrecht loop, komen automatisch de beelden in mij op van hoe de stad was. Op de Spuiboulevard zie ik de opslagloodsen van het leger langs de Cornelis de Wittstraat (wij spraken van Achter 's Lands Werf). In de Boogjes doemt weer een zwartbevuild stuk muur op, waarvan werd beweerd dat het de allerlaatste rest van de stadsmuur was. Bij de Riedijkshaven zie ik weer de enorme gashouder. We hadden onze eigen gasfabriek. Je gooide een munt in de meter en je had voor zoveel uren gas. De voorloper van de 'slimme meter.' Die munten kocht je bij de kruidenier of de drogist. Bij de laatste moest ik ook om petroleum, als mijn moeder peertjes wilde stoven.

De drogist bij ons in de straat vond van zichzelf dat hij humor had. Toen ik eens om een dweil werd gestuurd, zei hij: 'Even mijn vrouw halen.' Zijn zoon liet in de eindexamenklas naaktfoto's van een vriendinnetje rondgaan en ging er later met de inhoud van de kassa vandoor. Mijn moeder was een kei in peertjes stoven, maar ik ging niet graag om petroleum.

Inmiddels kom ik al bijna drie decennia regelmatig in Thessaloniki. Ook daar loopt het verleden met mij mee en soms neemt het mij bij de hand: de toren van de Pedagogische Faculteit, een favoriet restaurant op het Navarinoplein, de ruïne van wat eens taverne Het Goede van Jesaja was, de met kranten dichtgeplakte en gebarsten ramen van café Polso. Stella, Sofronis, vader Kostas, kyria Maria, barba Kyriakos, de schoenlapper en de tractorman. Alsof ze gisteren nog allemaal springlevend waren.


Foto: Kees Klok


vrijdag, februari 19, 2016

Voorproefje




Op zondagmiddag 10 april aanstaande wordt deel V uit mijn serie Literaire Dagboeken gepresenteerd, om 15.00u in Galerie de Compagnie in Dordrecht (iedere belangstellende is van harte welkom en de toegang is nog gratis ook). Een zootje ongeregeld beslaat de vroegste jaren (1975-1979), vanaf het ogenblik dat ik begon met regelmatig een dagboek bij te houden. Turbulente jaren, waarin ik met gelijkgestemden als C. Buddingh', Wim de Vries, Jacques Noorman, Han van Gorkom, Ton van Dalen, Bas Damme en andere schrijvers en kunstenaars, probeerde het ingedutte culturele leven van Dordrecht wakker te schudden. Jaren waarin ik, pas begonnen in het onderwijs en geschiedenis studerend aan de School voor Taal- en Letterkunde in Den Haag, droomde van een schrijverscarrière en waarin de liefde veel verdriet, maar ook veel gelukkige ogenblikken teweeg bracht. Hier een voorproefje uit het boek.


1978

Vrijdag, 8 september:
Begonnen aan een novelle: Leo Marcus. Al een paar bladzijden geschreven. Gerrit wilde toch het een en ander aan zijn nieuwe huis verbouwen. Omdat hij daar veel te onhandig voor is, hebben Wim, Peter, Marion en ik tot nu toe het meeste gedaan. Wij het afbreken en opruimen, Wim het bouwen. Daardoor deze week niet gestudeerd.

Niemand is conservatiever dan een 'normale' mavo-leerling.

Was gisteren op het verjaardagfeestje van Nelly van Dalen. Marion en ik hebben haar het boek met litho's van Daumier gegeven en de nagelaten gedichten van Jan Arends. Gerard Bouma kwam met een Rietveld-stoel die hij had nagemaakt. Ook Bas Damme was er, net een paar uren terug van zijn Spaanse avontuur. Johan van Oord toonde zich van zijn beste kant en dan is hij goed gezelschap. Nelly had alleen de beste vrienden gevraagd. Verder waren er: Dick & Lise Boonstra, Jan & Hendrikje van Nieuwenhoven, Marion en ik.

Vrijdag, 15 september:
Woensdagmiddag met Marion naar Amsterdam gespoord voor het gesprek met Willem van Beusekom. Hij vond mijn aantekeningen niet slecht, maar raadde aan me te richten op het publiceren van proza en/of poëzie en de dagboeken voorlopig als werkmateriaal te beschouwen. Daar zijn ze in feite ook voor bedoeld. Het verhaal Prins bij Willem achtergelaten. Niet geheel nuchter teruggekomen in Dordt. Eerst flink met Willem aan het bier gezeten en daarna met Marion doorgezakt bij Scheltema. Goed dat ze mee was. Ik viel in de trein in slaap. Zonder Marion was ik in Brussel geëindigd, vrees ik.

Gekocht: alle bundels gedichten van Remco Campert. Sinds ik ooit Dit gebeurde overal cadeau kreeg van Gerrit, ben ik een verwoed Campert-fan. 'Alles zoop en naaide/heel Europa een groot matras.'

Woensdag, 20 september:
Mijn handen vol aan werk, studie en het helpen bij Lupius. Van schrijven komt niet veel. Voorlopig ook weer op dinsdagavond naar college: onderwijskunde. Tijdverspilling. Zoals ik al vreesde begon de docent, een volmaakt stereotype, zou zo naar een sociale academie kunnen, over sensitivity training. Dat hebben we botweg geweigerd. De meeste studenten waren het met ons eens. We studeren nu op maandag en woensdag gezamenlijk en op donderdag voor onszelf. Morgen komt daar alweer niets van terecht, omdat ik naar de vergadering van Letteriek ga. Eigenlijk moest ik langs Heinz Schneeweiss (maandagmiddag een uur lang met zijn problemen aan de telefoon), maar dat heb ik afgezegd. Leo Marcus is nog steeds niet in Engeland aangekomen.

Zaterdag, 23 september:
Nu loopt het helemaal mis met Leo: aanstaande donderdag tentamen oudheid, dit keer in Utrecht. Gisteren kwam de oproep, veel eerder dan ik had verwacht. Vandaag de colleges laten schieten om thuis te studeren, want morgen gaan we naar de tentoonstelling van Panamarenko. Ik had bovendien al besloten de zondag niet meer als werkdag te gebruiken. Zes dagen in de week werken en/of studeren lijkt me ruimschoots genoeg.

De poster van het Parijse hoertje, op mijn werkkamer, vervangen door een zeefdruk met het portret en een gedicht van Kees Buddingh'.

Ada d' Hamecourt kan het verder bekijken met Letteriek. Tot twee keer toe een half uur van tevoren een vergadering afzeggen! Ik kom geen derde keer. Ze zoekt maar een ander. Ik wil best nog voor Letteriek schrijven, maar de rest is mijn pakkie niet meer an.

Woensdag, 27 september:

Vanmiddag een malloot aan de deur. Kwaad smoel, grote bek. Hoe of het met zijn gedichten stond? Doorgestuurd door Cocky v.d. Gijp van de Culturele Raad. Ik had geen idee waar de gek het over had. Gezegd dat hij volgens mij bij de redactie van Letteriek moet zijn en dat mevrouw Van der Gijp weet waar die te vinden is, dat ik geen adres heb. De lul droop mokkend af.


Een zootje ongeregeld wordt uitgegeven door Liverse, ISNB 9789491034 6 en is reeds te bestellen bij de uitgever of de betere boekhandel. Euro 16,50.

Kijk ook eens even hier.



woensdag, februari 17, 2016

Urania




Op weg van het Tijdelijk Schrijfhok naar de benedenstad daal ik de Agia Sofiastraat af. Mijn blik valt op de naam van een steeg die ik passeer: Uraniastraat. Urania, de muze van de sterrenkunde. Onwillekeurig moet ik aan Charles Dickens denken, die samen met de puissant rijke mejuffrouw Coutts een tehuis voor gevallen meisjes stichtte, dat Urania Cottage werd genoemd. Doel was deze meisjes weer op te heffen (zoals wij toen in Nederlands-Indië bezig waren den Javaan op te heffen), door hen de nodige huishoudelijke handigheden te leren en hen daarna te verschepen naar Australië of Canada, om daar te trouwen en nog lang en gelukkig te leven.

Dickens heeft Griekenland nooit bezocht, laat staan Thessaloniki, dat in de negentiende eeuw met Smyrna concurreerde om de positie van de tweede stad van het Osmaanse Rijk. Gevallen meisjes zijn in de Uraniastraat waarschijnlijk niet te vinden, wel in de benedenstad in the seedy side of town, tussen de haven en het station. Veel sterren zijn er tussen de omhoog torenende flats in de Uraniastraat 's nachts trouwens ook niet te zien.

Het Tijdelijk Schrijfhok ligt in wat vroeger de Turkse wijk was. Even boven de straat waar in 1917 de grote stadsbrand ontstond. Zesendertig uur brandde het, waarna driekwart van de stad in de as lag. Het is een schilderachtige buurt, waar je nog het een en ander terugvindt uit de tijd dat de mobiele telefoon en het internet behoorden tot de zonderlinge dromen van een doorgedraaide Willy Wortel. Ik word zowat van de stoep gelopen door een meisje dat geheel in de ban van haar smartphone lijkt. Ze werpt me een nijdige blik toe, want het is natuurlijk mijn schuld.

De brand veranderde voor een groot deel het aanzien van de stad. De geschiedenis verdreef de Turken en later ook vrijwel alle Joden, die eind negentiende eeuw nog de grootste groep inwoners vormden. Thessaloniki werd daarom wel het Jeruzalem van de Balkan genoemd. Wat het internet allemaal nog teweeg gaat brengen, valt met geen mogelijkheid te overzien, maar het Grieks kent nu in ieder geval het werkwoord γουγλάρω.

Foto: Kees Klok



zaterdag, februari 13, 2016

Valentijn



Wie mijn boeken leest, weet dat een flink vleugje romantiek mij niet vreemd is, maar de romanticus in mij, komt ieder jaar weer in conflict met Valentijn. Dat is een door de commercie ingevoerde traditie van recente datum. Toen ik student was, vertoefde Valentijn nog uitsluitend in de Angel-Saksiche landen en wat mij betreft had hij daar beter kunnen blijven. 

Het Valentijngedoe is inmiddels uitgegroeid tot een rage, die bovendien een vals beeld geeft van liefde en romantiek. In de geest van wie geen geld neertelt voor een verrassing, de liefde eigenlijk niet serieus neemt. Nee, je bent de ideale partner als je meedoet aan Valentijn, ook als je de rest van het jaar nooit iets aardigs voor je liefde meebrengt. 

Kortom, ik vind het onzin en flauwekul. Het heeft soms ook iets stiekums, in het geniep een Valentijn sturen aan de vrouw, of waarom niet, de ontluikende dochter, van een van je vrienden. Big deal! Je begijpt, ik doe niet mee aan Valentijn. Ik ken wel een heel leuke vrouw, die ik heimelijk liefheb. Die krijgt binnenkort een verrassing, maar morgen, nee..... geen denken aan.





woensdag, februari 10, 2016

De eerste



 

Ze was de eerste vrouw in mijn leven waarmee ik op avontuur ging. Ze leek mij onnoemelijk oud. Zestien was ze, hooguit, ik moet een jaar of drie, vier zijn geweest. Ze heette Mien, een naam die hoort bij een bijna uitgestorven generatie. Onze avonturen vonden plaats op middagen met mooi weer, in het voorjaar of de zomer. Op dinsdagmiddagen, want dan was de winkel gesloten. Op zondagen zag ik haar nooit. Ze kwam, in tegenstelling tot mijn familie, uit bevindelijke kring. Daar werd op de dag des Heeren niet gefietst en onze avonturen waren van de fiets afhankelijk.

Mien was het winkelmeisje van mijn grootvader, die een melkhandel annex kruidenierszaak uitbaatte. Hij deed met de bakfiets 's morgens de melkwijk, Mien stond in de winkel, samen met mijn tante, de jongste, nog ongetrouwde zus van mijn moeder. Als opa zijn ronde had gedaan was het tijd voor het middageten, altijd stipt om half één en geen minuut later. Daarna maakte hij een andere ronde, langs de Dordtse havens, waar hij altijd wel een paar oud-varensgezellen trof met wie hij eindeloos kon praten. Over de goede, oude tijd dat ze de wereld verkenden en avonturen beleefden waarover ik als kind nog niet eens kon dromen.

Mien nam mij mee achter op haar fiets om het Eiland van Dordrecht te verkennen. Ik was te jong om mij veel details te kunnen herinneren, maar ik vond het fascinerend om weg te worden gereden uit de straat waarin mijn kleuterleven zich voltrok en de wijde wereld van ons eiland te ontdekken. Van afstanden had ik nog geen enkel benul en later zou het eiland flink ineenschrompelen, maar nog steeds is het een wereld waar ik, als puntje bij paaltje komt, genoeg aan zou hebben. Een kosmos zoals C. Buddingh' zo treffend beschreef in zijn gedicht Hier, op dit eiland, waarvan ik de eerste strofe citeer:

Hier, op dit eiland,
dat sinds lang geen eiland meer is:
drie bruggen, twee tunnels,
heb ik alles zich af zien spelen
wat zich op aarde maar afspelen kan.

Twee indrukken staan mij nog wel helder voor de geest: de eerste keer dat wij naar de Moerdijkbrug gingen en het eerste bezoek aan het Huis te Merwede. Niet zozeer de imposante verkeersbrug maakte indruk, als wel de brede watervlakte. Het was niet de zee, maar toch wel een zeearm. Nog even, want de deltawerken waren nauwelijks in gang gezet. Er was bovendien een strand. Ik geloof zelfs dat we die middag het water in zijn geweest. Het heeft mij voorgoed het gevoel gegeven dat het Eiland van Dordrecht, hoe klein ook en hoe misbruikt inmiddels door te invloedrijke projectontwikkelaars, een eiland van ruimte is.

Het Huis te Merwede symboliseert de onbegrepen angst die je als kind kan overvallen. Om waaghalzerij te voorkomen zei Mien: 'Wie er in klimt, komt er nooit meer uit.' Vanaf dat ogenblik straalde de ruïne een ondefinieerbare dreiging uit die ik nog lang in zijn nabijheid heb gevoeld. Tot de steenklomp werd overschaduwd door de gevangenis die in de buurt verrees.

Ik leerde al jong zelf fietsen. Ik hoefde niet meer bij Mien achterop, maar kon trots op mijn kinderfietsje mee op stap. Tot ze verkering kreeg en trouwde. Eind jaren vijftig betekende dat huisvrouw worden. Ze verdween echter niet uit mijn leven. Mien en haar man werden goede vrienden van mijn ouders. Op een keer, ik was twaalf, hielden we gezamenlijk vakantie in een bouwvalletje bij Vaassen, in de schaduw van kasteel Cannenburg. Ik hoorde voor het eerst de naam Maarten van Rossem. Niet de Maarten van Rossem bij wie ik later zou afstuderen, maar die van de tabaksreclame die toen nog onbekommerd mocht worden gemaakt. Wij maakten lange fietstochten over de Veluwe. Op zondagen bleven Mien en haar man thuis. In mijn herinnering liet hun Heere het die dagen onbarmhartig regenen. Oneindig spannend vond ik de fietstochtjes, net na zonsondergang, naar de kroondomeinen waar je soms herten of wilde zwijnen zag.

Ik zit op een zomers terrasje bij de Kop van 't Land. Zacht brommend komt de veerboot naar Werkendam naderbij. Als ik overvaar kan ik met enig gemak nog heen en terug fietsen naar Woudrichem, maar ik blijf liever op mijn eiland. Naarmate ik ouder word hecht ik meer aan het nest waaruit ik voortkom. Ik drink mijn koffie en denk aan Mien. Altijd als ik door de polders ten zuiden van Dordt fiets, denk ik op een gegeven ogenblik aan Mien en onze ontdekkingsreisjes. Ik denk ook aan de afschuwelijke ziekte waaraan ze jong is gestorven. Ik geloof niet in haar Heere, maar de natuur is al even wreed en onbarmhartig.


Opgenomen in Dordt Fietst - Samenstelling Rob Nederlof en Ruud Verkerk. Dordrecht 2015.


woensdag, februari 03, 2016

Dertig april



Ik ben misschien zes, of zeven. Het is koninginnedag, dertig april. Ik loop met mijn vader over de Vrieseweg, mijn geboortestraat. Op mijn overhemd zit een oranje strikje. Dat was bij ons vanzelfsprekend op koninginnedagen in de jaren vijftig. Zoals het ook vanzelfsprekend was dat je op de vroege ochtend van zo'n dag met je klas naar het stadhuis moest om vaderlandslievende liederen te zingen. Daarna werd je losgelaten, kocht je een tennisbal aan een elastiekje en schoot je daarmee naar de kuiten van de meisjes. Die wendden daarop boosheid voor.

Mijn geboortehuis stond aan het 'arme' gedeelte van de Vrieseweg. Op de hoek met het Vrieseplein had je De Gruyter. Daar kochten we niet, want De Gruyter deed mijn grootvader oneerlijke concurrentie aan. Vanaf De Gruyter liep de stoep enigszins hellend af. Wij noemden dat de hol. Als iemand een zeepkist met wielen had, lieten we ons van de hol af rijden. Dan kwam je zo'n beetje tot stilstand bij het huis van tante Christien.

Mijn geboortehuis is gesloopt, dat van tante Christien is bijna onherkenbaar verbouwd. Alleen het zwartbetegelde raamkozijn herken ik. Als ik langs loop en die tegeltjes zie, denk ik even aan mijn vader, aan koninginnedag en aan dat strikje. Je wist niet beter en iedereen zat met zo'n bal achter de meisjes aan.


Foto: Archief auteur