Ik
zit in de lobby van mijn Amsterdamse hotel, waar net een buslading
toeristen arriveert. Ik neem aan dat het toeristen zijn. Er is, voor
zover ik weet, geen conferentie gaande. De bar op de eerste
verdieping is verlaten en onbemand. De inrichting lijkt op die van
het net met ontoereikende middelen opgeknapte collegezaaltje waar we
Koude Oorlog kregen van Maarten van Rossem. Het is alleen niet
rokerig, zoals in die dagen. Halverwege werd gepauzeerd en gingen de
ramen open om te luchten. Die colleges werden ook bezocht door
studenten Engels, veelal meisjes, die ik graag uitlegde waar Warschau
lag, of Praag, want er hing nog wel iets van een IJzeren Gordijn,
maar aardrijkskunde was al als verplicht vak uit het
eindexamenpakket.
Het
is buiten amper zestien graden, maar het aantal mannen in korte broek
is moeilijk te tellen. Ik begrijp niet wat een man bezielt om in een
korte broek te gaan lopen. Het maakt infantiel, evenals het dragen
van een honkbalpetje of een capuchon. Vooral die drie samen, wekken
medelijden, al zegt Claire dat ik bevooroordeeld ben en dat een korte
broek mij best zou staan. Claire, met haar modellenbenen, ziet er
geweldig uit in korte broek.
Een
van de toeristen, een middelbare man, wil de lift nog in terwijl de
deuren al dicht gaan. Zijn kop raakt een tel beklemd. Als de deuren
terugschieten, klettert zijn bril op de grond. Ik moet ineens denken
aan het bijbelverhaal over de Onnozele Kinderen. Gisteren is een
jonge vriend en oud-leerling getrouwd. Ik was getuige. Het was een
verblijdende plechtigheid. Een rooms-katholieke, met muziek en nu en
dan applaus van het publiek. Ik was niet in korte broek en geraakte
na het feest niet met mijn kop tussen de liftdeuren.
Foto: auteur
Geen opmerkingen:
Een reactie posten