Het is van
dat treurig stemmende, druilerige novemberweer. Ik ben een café
in gevlucht. Vijf
uur in de middag, en alle lichten al aan. Wintertijd. Wie dat heeft
bedacht, weet ik niet, maar ik verwed er een goekope fles wijn onder
dat het een broeder uit calvinistische kring was. Van dat geloof dat
tot soberheid noodt en tot het dragen van stemmige kledij.
Iemand in de
familie liet zich dopen in een of andere sekte. Of wij ook kwamen.
Stella was nieuwsgierig. Ik ging met tegenzin mee. Speciaal voor de
gelegenheid kocht Stella een hoedje in de refowinkel en trok ik het
zwarte pak aan, waarin mijn vader vroeger lekenpreekte. Wij zouden
ons niet laten kennen.
In het
gebedshuis werden we nogal vreemd aangekeken. Wat wij aanzagen voor
iets in de orde van de Gekrookte Rieters, bleek een hoela-hoela-kerk
te zijn, met zang en dans. De dopelingen werden gekleed in een witte
soepjurk in een soort zwembad gemikt. Als ik het zwarte pak niet had
gedragen, zou ik onbedaarlijk hebben gelachen.
Claire belt.
Waar of ik ben en of we een pizza gaan eten bij Costa d' Oro, ons
gebedshuis in barre tijden. Dat refohoedje heb ik haar op een dag
gegeven toen ze een rolletje had bij het amateurtoneel. Een komedie
waar ik erg vrolijk van werd.
Foto: auteur
Geen opmerkingen:
Een reactie posten