Lieve Stella,
Het bouwvolk van hiernaast is terug en maakt weer op volle kracht herrie en ook de malloot die zo gruwelijk saxofoon speelt hebben ze nog niet van de sokken gereden. Gisteren had de avli* een oase van rust moeten zijn, 1 mei = vrij, maar toen had iemand bedacht dat het wel aardig zou zijn om een reclamevliegtuigje urenlang boven de stad te laten rondcirkelen. Zo'n ronkend, eenmotorig ding met een spandoek er achter. Alsof er al niet genoeg reclame is die het leven verzuurt. Het was bovendien fris voor de tijd van het jaar, toen ik 's avonds terugkeerde van Zorbas heb ik zelfs een trui onder mijn jasje gedragen.
Dat jasje, daar zou ik eens iets nieuws voor moeten kopen. Er zit geen knoop meer aan de manchetten (waarom naaien ze trouwens knopen aan die manchetten, dat is toch volkomen zinloos?) en het is behoorlijk vies, maar waar vind ik hier een stomerij met 'klaar terwijl u wacht'? We hebben wel een kleine grutter op loopafstand en een bakkerij, maar voor een winkel waar je een fatsoenlijk jasje kunt kopen, moet ik helemaal naar Kolonaki, voorbij de Nationale Tuin, want in Plaka kun je slechts toeristische truttigheden aanschaffen of uit eten gaan. Dat jasje dat ik in oktober in Thessaloniki kocht is een dure miskoop. Ik bedoel, het staat me prima, heeft een zekere sjiek, maar als ik mijn agenda of een notitieboekje in een binnenzak doe, gaat het raar hangen.
Toen ik een kind was, zat ik altijd goed in de kleren. Die maakte mijn moeder gewoon zelf, of anders kochten we ze bij Roodfeld. Dat was (en is, ik geloof dat de zaak nog bestaat) een winkel waar dure, doch degelijke waar werd verkocht, die wij met vijftig procent korting konden aanschaffen, want de eigenaar was een boezemvriend van mijn oom Henk, die jij helaas nooit hebt gekend. Hij is net voor zijn pensioen aan een hartaanval overleden, oom Henk, niet meneer Roodfeld, wat mij indertijd nogal heeft aangegrepen. Twee ooms op te jonge leeftijd aan het hart bezweken en ik maar denken dat mij zoiets nooit zou overkomen. Ik ben de afgelopen jaren tweemaal net aan de dood ontsnapt. De eerste keer bij die hartstilstand, de tweede keer toen ik bijna stikte in een stukje biefstuk tijdens een diner van de Dickens Fellowship in Kraantje Lek. Wel een eervolle plek om op te stappen, maar ik geef toch de voorkeur aan de Dordtse Pottenkade met voorlopig nog even uitstel als ik voldoende inspraak krijg.
Anke en Lienke (de tweeling van Syros) hebben tijdens hun verblijf in Thessaloniki een heleboel foto's gemaakt, waarvan ik een deel in mijn digitale archief heb zitten. Misschien dat ik daar een soort album van laat afdrukken, want al dat digitale is prachtig en snel (ik stuur een epje naar Archie in Berg en Dal aan de Surinamerivier dat binnen enkele seconden arriveert), maar als de stroom uitvalt heb je er niets meer aan. Het kan nooit kwaad om een paar postduiven te houden en papier en vulpen onder handbereik te hebben, maar dit terzijde. Aan de andere kant ben ik in Dordt nu en dan doende oude foto's uit mijn albums te digitaliseren, want dan kun je er op de computer weer van alles mee doen. Nog niet zolang geleden heb ik foto's opgeslagen uit de tijd dat ik met Annemarie in Llangollen, in Wales verbleef. Toen fotografeerde ik nog veel zwartwit. Kun je je dat nog herinneren, Llangollen? Die romantische vallei, eigenlijk het verwilderde deel van de tuin van Plas Newydd, waar lady Eleanor Butler en Sarah Ponsonby woonden? Ik denk er nog regelmatig aan terug, zeker nu ik gisteren bericht kreeg van Bart en Claudia, die door Wales reizen, dat ze vandaag Plas Newydd bezoeken. Wales, ik wil er ook weer naartoe, maar eerst maar afwachten wat er van die ellendige Brexit terecht gaat komen. Hopelijk leidt uitstel tot afstel.
In 1968 ging ik in Wales kamperen, als jonge en nog vrijwel onbedorven begeleider van de welpen van de padvindersclub van Newton-le-Willows. Die stond onder bevel van Mister Keene, nog niet zolang geleden op hoge leeftijd overleden, maar geestelijk tot op het laatste ogenblik scherp. Net de oude Drees. Daar heb in IJzeren logica een verhaal over. Dat stond eerst in het tijdschrift Kreatief. Een onbeduidende naam voor een uitstekend literair blad, dat echter, zoals dat gaat als het succes te groot wordt, na enige tijd werd opgeheven. Met Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift, dat sinds een jaar of twee G. (Gee-punt) heet, heb ik de samenwerking opgezegd, evenals mijn abonnement, omdat ze zomaar een paar keer mijn naam als Cees schreven, in plaats van als Kees en ik ben wat dat betreft minder mild dan Kees Buddingh'. Als het na een dringend verzoek niet direct wordt rechtgezet kunnen ze het lazarus krijgen. Betalen deden ze ook niet, ik begrijp niet dat ik zo achterlijk ben geweest om dat over mijn kant te laten gaan. Als ik in Kreatief publiceerde, kreeg ik keurig een honorarium. Dat krijg ik van alle tijdschriften waar weleens iets van mij inkomt, vraag het maar aan de belastingdienst, maar die lui hebben jarenlang van mijn scheppende kwaliteiten mogen profiteren en dan ineens Cees gaan schrijven! Ik moet aan mijn bloeddruk denken.
Ik schrijf 'vrijwel onbedorven', want ik had kort voor vertrek ergens bij een tuinfeest de veertienjarige Isabeau uit Frankrijk ontmoet, die mij achter een bloeiende rododendron de kunst van het tongzoenen had bijgebracht. Moet je nagaan, ik was al zeventien, maar Isabeau viel nu eenmaal op oudere mannen. Tijdens dat kamperen inspecteerden wij als begeleiders 's morgens met militaire precisie de tenten van de jeugd, die keurig moesten zijn opgeruimd en schoongehouden, anders volgde strafcorvee. Ga jij maar eens voor veertig man aardappels zitten schillen, van die Engelse zandaardappels die nooit kruimelen, maar waarvan je wel slappe frieten kunt bakken. Die in geolied papier verpakken en in een krant en daarna overgieten met azijn en klaar is Kees (met een K dus).
Naast ons kamp, gelegen op een glooiing in het plaatsje Corwen, niet ver van Llangollen, was dat van een groep padvindsters, ik geloof dat je die kabouters moet noemen, al waren ze de welpenleeftijd al een beetje ontgroeid. Dat kamp werd op een avond verlucht door een kampvuur en bij dat kampvuur kwam ik Wendy tegen. Ook veertien en niet alleen verzot op tongzoenen. Zij was het eerste meisje met wie ik door die romantische vallei zwierf en die ik achter het oude doopvont, dat oorspronkelijk in de abdij van Valle Crucis stond, op innige wijze onzedelijk betast en beknepen heb. Dat leidde tot een verkering van maar liefst twee jaar, voornamelijk per brief, maar tijdens de zomermaanden ook lijfelijk. Ik logeerde met enige regelmaat bij haar en haar ouders in het gehucht Hooton op de Wirral, met uitzicht op de schoorstenen van de chemische fabriek bij Ellesmere Port. Ze had weelderig, rood haar en was echt een kind van de jaren zeventig. Ik heb haar later ingeruild voor een meisje uit Dordrecht, maar dat speelde allemaal al heel lang voor ik jou leerde kennen. Ik heb je er beslist weleens over verteld, maar zonder details, want ik ben pas in 1975 met mijn dagboeken begonnen.
Er moeten ook nog foto's zijn van ons verblijf in Llangollen, of was dat al nadat ik door een onhandigheid de camera had laten vallen op het marmer van het British Museum? Of was het de National Gallery? Je weet nooit waar je aan toe bent met die Engelsen, maar het ding was wel onherstelbaar kapot. Erg duur was hij niet geweest, maar je kon er mooie foto's mee maken. Ik denk het eigenlijk van wel, want ik kan me foto's uit Londen herinneren, maar niet uit Wales eigenlijk. In dat geval zouden we terug moeten om het allemaal nog eens over te doen. Dát zou ik nu graag eens willen, maar ik ben Orpheus niet, jammer genoeg, al zou ik wel uitkijken om mijn kop om te draaien alvorens we de poort uit waren. Ik ga toch nog eens zoeken in mijn albums.
In gedachten, altijd,
Kees
Athene, 2 mei 2019
* binnenplaats
Foto: auteur