Hoe noem je
een neef die eigenlijk je neef niet is, maar de neef van je halfbroer
uit een eerder huwelijk van je moeder, als die neef een zoon is van
de broer van de overleden eerste man? De vraag stellen is al
ingewikkeld genoeg, maar wat is het antwoord? Ik heb eerlijk gezegd
geen idee, zoals ik ook allang geen idee meer heb waar het met de
Griekse crisis naartoe gaat. Halfneef misschien, maar dat klinkt
niet. Mijn vader hield het dan ook gewoon op neef. Een veertien jaar
oudere neef, die op vierendertigjarige leeftijd een einde maakte aan
zijn leven, omdat hij onvoldoende erkenning als dichter meende te
krijgen. Althans, volgens mijn vader. Die was toen twintig en hij zou
het kunnen weten, maar ik heb geen idee of zij veel contact hadden.
Mijn vader heeft daar nooit veel over losgelaten. Die neef heette
Piet van Renssen. Hij leefde van 1902 tot 1936. In 1960 verscheen bij
stichting De Beuk een boekje onder de titel Nagelaten werk van P.
van Renssen. Verzen/aantekeningen/aphorismen. Het is samengesteld
door een broer en een neef van de dichter. Een echte neef, niet mijn
vader.
Uit de
inleiding, geschreven door J.A. Rispens, komt de dichter naar voren
als een eenzaam, zwaarmoedig, lijdend mens. Dan zou het verhaal van
mijn vader weleens kunnen kloppen, maar P. van Renssen was bij
uitstek een christelijk dichter en daardoor roept het toch twijfels
op. In ieder geval is hij overleden voor zijn talent tot volle bloei
kwam. Het is interessant om te bedenken hoe hij zich zou hebben
ontwikkeld, als hij niet jong zou zijn gestorven. Zou zich uit zijn
religieus, mystiek getinte poëzie uiteindelijk iets geheel nieuws
hebben ontwikkeld? Zou hij daardoor misschien meer aansluiting bij
modernere dichters hebben gevonden? Of zou hij een soort voorloper
van Nel Benschop zijn geworden? Wie zal het zeggen? De dood werd op
bezoek gevraagd, of hij verschafte zich eigenmachtig toegang. Dat
maakt al die vragen onbeantwoordbaar. H. Marsman, drie jaar ouder dan
P. van Renssen, schreef de inleider ooit een brief waarin hij naar
het nagelaten werk, waarvan kennelijk toen al sprake was,
informeerde. Hij was een van de weinige tijdgenoten die het
dichterschap van Van Renssen op waarde schatte, maar Marsman verloor
vrij kort daarna, in 1940, zelf het leven.
De
oorlogsjaren en het feit dat er veel handgeschreven materiaal
verloren ging bij het bombardement op Rotterdam, zijn misschien de
oorzaak van het lange uitblijven van het Nagelaten werk. Dat
het bij De Beuk verscheen, vermoedelijk ook op kosten van de
samenstellers, en niet bij een professionele uitgeverij, is tekenend
voor de marginale positie van Van Renssen. Wie, evenals Marsman, zijn
kwaliteiten wel inzag, was Gerrit Komrij. Hij nam Eligie op het
verlies van twee gedode katjes op in deel drie van 'de dikke
Komrij.' Het is maar één
gedicht, ik ben niet eens een echt achterneefje en ik voel mij nogal
ongemakkelijk bij de christelijke mystiek van Van Renssen, maar toch
voelt het als een soort van genoegdoening. Ik gun hem dit kleine,
postume eerherstel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten