dinsdag, juli 24, 2012

'Oom' Piet


Hoe noem je een neef die eigenlijk je neef niet is, maar de neef van je halfbroer uit een eerder huwelijk van je moeder, als die neef een zoon is van de broer van de overleden eerste man? De vraag stellen is al ingewikkeld genoeg, maar wat is het antwoord? Ik heb eerlijk gezegd geen idee, zoals ik ook allang geen idee meer heb waar het met de Griekse crisis naartoe gaat. Halfneef misschien, maar dat klinkt niet. Mijn vader hield het dan ook gewoon op neef. Een veertien jaar oudere neef, die op vierendertigjarige leeftijd een einde maakte aan zijn leven, omdat hij onvoldoende erkenning als dichter meende te krijgen. Althans, volgens mijn vader. Die was toen twintig en hij zou het kunnen weten, maar ik heb geen idee of zij veel contact hadden. Mijn vader heeft daar nooit veel over losgelaten. Die neef heette Piet van Renssen. Hij leefde van 1902 tot 1936. In 1960 verscheen bij stichting De Beuk een boekje onder de titel Nagelaten werk van P. van Renssen. Verzen/aantekeningen/aphorismen. Het is samengesteld door een broer en een neef van de dichter. Een echte neef, niet mijn vader.

Uit de inleiding, geschreven door J.A. Rispens, komt de dichter naar voren als een eenzaam, zwaarmoedig, lijdend mens. Dan zou het verhaal van mijn vader weleens kunnen kloppen, maar P. van Renssen was bij uitstek een christelijk dichter en daardoor roept het toch twijfels op. In ieder geval is hij overleden voor zijn talent tot volle bloei kwam. Het is interessant om te bedenken hoe hij zich zou hebben ontwikkeld, als hij niet jong zou zijn gestorven. Zou zich uit zijn religieus, mystiek getinte poëzie uiteindelijk iets geheel nieuws hebben ontwikkeld? Zou hij daardoor misschien meer aansluiting bij modernere dichters hebben gevonden? Of zou hij een soort voorloper van Nel Benschop zijn geworden? Wie zal het zeggen? De dood werd op bezoek gevraagd, of hij verschafte zich eigenmachtig toegang. Dat maakt al die vragen onbeantwoordbaar. H. Marsman, drie jaar ouder dan P. van Renssen, schreef de inleider ooit een brief waarin hij naar het nagelaten werk, waarvan kennelijk toen al sprake was, informeerde. Hij was een van de weinige tijdgenoten die het dichterschap van Van Renssen op waarde schatte, maar Marsman verloor vrij kort daarna, in 1940, zelf het leven.


De oorlogsjaren en het feit dat er veel handgeschreven materiaal verloren ging bij het bombardement op Rotterdam, zijn misschien de oorzaak van het lange uitblijven van het Nagelaten werk. Dat het bij De Beuk verscheen, vermoedelijk ook op kosten van de samenstellers, en niet bij een professionele uitgeverij, is tekenend voor de marginale positie van Van Renssen. Wie, evenals Marsman, zijn kwaliteiten wel inzag, was Gerrit Komrij. Hij nam Eligie op het verlies van twee gedode katjes op in deel drie van 'de dikke Komrij.' Het is maar één gedicht, ik ben niet eens een echt achterneefje en ik voel mij nogal ongemakkelijk bij de christelijke mystiek van Van Renssen, maar toch voelt het als een soort van genoegdoening. Ik gun hem dit kleine, postume eerherstel.


Geen opmerkingen: