Mijn dromen,
voor zover ik mij daar iets van herinner, spelen zich vaak af in de
Marcellus Schampersstraat 60, het huisje uit 1880, dat ik in het
najaar van 1974 kocht en waar ik bijna vijf jaar woonde. Ik vraag me
af waarom. Het was een klein, verkrot huis, met veel sfeer, in een
intiem achterstraatje in wat in Dordrecht 'de 19e eeuwse schil' wordt
genoemd. Ik ben elders in die schil geboren, op de Vrieseweg. Dat was
ook een verkrot pand. Het is inmiddels afgebroken. Er is nieuwbouw
voor in de plaats gekomen. Hetzelfde is gebeurd in de Marcellus
Schampersstraat. Dat is geen intiem straatje meer, er is ruimte
geschapen. De nieuwbouw is van buiten fantasieloos en lelijk, maar de
woningen zullen van binnen comfortabeler zijn dan mijn pandje, dat
niet eens een douche had. Douchen deden we bij mijn ouders, tien
minuten verderop.
Op de hoek
met de St. Jorisweg was een kleine supermarkt. Vanwege de vooruitgang
zit er nu een koffieshop. Leens Taria, daar tegenover, waar je om
middernacht nog snel even om een krat bier kon, werd een shoarmazaak,
die een paar jaar geleden afbrandde. Ooit was het een slagerij,
bekend om een muurschildering van twee vrolijke biggen in een auto,
die riepen: 'Toet, toet, bij deze slager is het goed!' Mijn
grootvader deed na zijn zeemansloopbaan in melk en kaas. Zijn leuze
was: 'Kaas van Bekker, die is pas lekker!' Ik wacht op een bord boven
de deur van de koffieshop met, vooruit, twee mussen die iets roepen
in de trant van: 'Twiet, twiet, we gaan als een raket van deze wiet!'
Als het om middenstandspoƫzie
gaat, zijn er geen grenzen in ondernemend Nederland.
Ik kom,
behalve in mijn dromen, zelden meer in of door de Marcellus
Schampersstraat. Of er nog mensen wonen uit mijn tijd weet ik niet,
maar het lijkt me onwaarschijnlijk. De meeste buren waren ouder, soms
veel ouder, dan ik. Er woonde een P.C. Bouterse, herinner ik mij. Een
blanke Zeeuw en geen familie van D.D. Bouterse, toen nog
sergeant-sportinstructeur en inmiddels president van Suriname. Er
woonde een echtpaar Fliervoet, ook veel ouder, en een ongetrouwde
wijkverpleegster tegen haar pensioen aan. Er woonden geen
aantrekkelijke meisjes, meen ik, of ze wisten onopgemerkt te blijven.
Dat stoorde niet, want ik woonde er eerst een tijdje met A. en daarna
met M., terwijl de periode daartussen werd gevuld met bezoekjes van
F., waardoor andere meisjes niet im Frage
kwamen. Overdag gaf ik les, 's avonds speelde ik voor miskend dichter
en tussendoor dronken en lachten wij wat af.
Ik woonde er
prettig en tevreden en daarom in voortdurende angst voor de gemeente.
Die ontwikkelde het ene plan voor de buurt na het andere. Plannen
waar we niet op zaten te wachten. Zeker ik niet, want als ik mij
ergens prettig voel ben ik weinig tot verandering genegen. Bovendien
wist je maar nooit wat voor hak de gemeente je probeerde te zetten
als het tot onteigening zou komen. Het was een soort instinctieve
angst voor De Boven Ons Gestelde Autoriteiten. Daarnaast was er de
reƫle angst dat het huisje op een dag onbewoonbaar zou worden
verklaard. Bovendien wilden M. en ik weleens wat anders onder de
douche dan alleen maar onder de douche en dat doe je niet zo snel bij
je ouders thuis. Een Turkse meneer wilde het voor een leuke prijs kopen. Een meneer met gouden handen. Hij maakte er een klein
paleis van. Ik hoop maar dat de gemeente hem, toen er eenmaal werd
afgebroken en wederopgebouwd, niet de loer heeft gedraaid waarvoor ik bang was.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten