dinsdag, augustus 14, 2012

Onthuld


Ik zit op het ruime terras van The White Horse, Southsea Terrace, Portsmouth. Het is mooi zomerweer. Dat zie je aan de meisjes. Veel bloot, wat soms aangenaam oogt. Ik drink een pint Guiness en rook mijn pijp. Voor mij ligt een uitgestrekte common, zo'n vrijwel boomloos grasveld, waarop tot in de late middeleeuwen iedere able bodied man zich op zondag na kerktijd diende te bekwamen in het boogschieten. Zoiets heeft mijn neef Brian, ook historicus, mij eens verteld. Ik meen mij te herinneren dat hij ook gewag maakte van een oude wet die nog steeds geldig is en die bepaalt dat je op zondag verplicht naar de kerk moet. Op naleving van die wet wordt niet meer toegezien, wat maar goed is ook, want dan zou ik komende zondag de kans lopen om te worden gearresteerd. Aan de overzijde van de common ligt de boulevard en daarachter de zee. Een reusachtige veerboot stoomt het zeegat uit. Natuurlijk vaart hij op stookolie, maar toch stomen schepen nog altijd. Dertig jaar geleden stoomde de Engelse marine vanuit Portsmouth op naar de Falkland Eilanden. Hier in de buurt stond de toenmalige premier, mevrouw Thatcher. Zij zwaaide met haar handtas.

Het is zesentwintig graden. 'Terribly hot,' vond een mevrouw van de plaatselijke afdeling van de Dickens Fellowship. Als gedelegeerde van de Haarlem Branch ben ik hier om de tweehonderdste geboortedag van Charles Dickens te vieren. Hij werd in Portsmouth geboren. Zijn spilzuchtige vader hield de kas bij van de marine, maar hij lette minder op zijn eigen geldkist. Dat heeft van Dickens een groot schrijver gemaakt, menen sommige biografen. Vader deed hem twee jeugdtrauma's aan, die beslissend zouden zijn voor zijn schrijversloopbaan. Pa ging voor een korte tijd de bak in wegens schulden, dat was één, en de kleine Charles moest daardoor een paar maanden aan de slag in een schoensmeerfabriek. Belangrijke feiten, ik twijfel er niet aan, maar ik ken mensen met meer jeugdtrauma's, die nooit een fatsoenlijk verhaal uit hun pen kregen. Dickens was een geboren talent van een formaat dat zeldzaam is en waar weinig schrijvers een beetje bij in de buurt komen.

Aan de op de tafels en stoelen aangekoekte vogelstront kun je zien dat je in een stad aan zee bent. Meeuwenstront. De Engelsen zijn niet het properste volk op aarde, maar tegen zoveel meeuwen valt nauwelijks aan te poetsen. Iets prikt in mijn enkel. Ik zie een zwart plekje op mijn sok, waar ik werktuiglijk in knijp. Het plekje wordt rood. Ik heb een vlo in actie doodgeknepen. Vlooien. Tegenwoordig vind je die toch alleen nog bij honden en katten? Die doe je dan een bandje met gif om en klaar is Kees. In de tijd van Dickens was de vlo een niet weg te denken huisgenoot. Wij kunnen ons dat nauwelijks meer voorstellen, maar Dickens zou zich op zijn beurt al die vergaand ontblote meisjes op de common niet kunnen voorstellen. Ik ben wel voor de negentiende eeuw, maar ik heb ook mijn bedenkingen: wel vlooien en geen onthulde meisjes. Liever heb ik dan die veel minder preutse achttiende eeuw, waarin James Boswell zo'n fraai London Journal bijhield.

©Kees Klok

Portsmouth, 9 augustus 2012

Geen opmerkingen: