Churchill
kan dan wel 'no sports' hebben geantwoord op de vraag hoe het kon dat
hij ondanks al dat whisky drinken en sigaren roken zo oud was
geworden, maar ik houd wel van een flinke wandeling. Op weg naar het
stamcafé loop ik daarom weleens een blokje om. Gisteren liep ik over
de Groenedijk, langs het Merwesteijnpark, in de richting van mijn
oude middelbare school. Het was een milde zomerdag, al dreigde er nu
en dan een bui, maar ik moest denken aan de winter. Er was niet veel
vorst nodig om de ondiepe sloot langs de dijk te laten bevriezen. Met
een beetje winter werd er geschaatst. Als de dooi inviel, gingen we
in de pauze schotsjewiebelen. Stoerdoenerij en waaghalzerij boven een
meter water. En modder vooral. Op een keer wilde mijn maatje Lupius
iets te veel indruk op de meisjes maken. Hij ging door het ijs en
droop vanaf de schaamstreek kletsnat en modderig af richting school,
om ons even later op de fiets voorbij te stuiven, op weg naar droge
en niet naar blubber stinkende kleren. Dat werd weer een vrije
woensdagmiddag voor straf terugkomen.
Aan dat
schotsjewiebelen deed ik soms nog wel mee, maar ik heb nooit veel
opgehad met sportief wintervertier. Van al het zenuwlijdersgedoe rond
de elfstedentocht, zodra er een nachtvorstje dreigt, begrijp ik
niets. Ik schaatste weleens met vriendjes, maar veel heb ik er nooit
aan gevonden. Op ski's heb ik nooit gestaan. Je een berg op laten
hijsen om er vervolgens weer hard op twee latten af te glijden, vind
ik een zinloze en gevaarlijke tijdverspilling. Stella dacht er anders
over. Die deed het graag. Daarom bevonden wij ons vroeger weleens in
een Grieks wintersportoord (jazeker, die bestaan). Stella op de ski's
en ik met een boek en een fles wijn bij de open haard van de
plaatselijke wintersportvereniging.
Uiteindelijk
kwam ik op het Groothoofd terecht. Mooie plek voor een korte
tussenstop om even over de rivier te staren. Over het brede water
waar Beneden-Merwede, Oude Maas en Noord elkaar kruisen. Vanaf het
terras van hotel Bellevue, vanwege de aardige bediening. De wolken
begonnen er steeds dreigender uit te zien, er leek een zomerstorm
nakende, maar nog even was het vrijwel windstil. Nog even bleven mijn
gedachten bij de winter. In 1963, ik was twaalf, hadden we de
strengste winter die ik mij kan herinneren. Heel die watervlakte was
bevroren. Je kon met de auto oversteken van Dordt naar Zwijndrecht.
Er zal toen ook wel zijn geschaatst op de rivier. Ik herinner mij dat
niet. Door mij in ieder geval niet. Als wij schaatsten deden we dat
dichter bij huis, op de Vriesehaven. Daar lagen toen nog woonarken en
je kon er patat halen bij de kraam van Bart de Groot. Een enkele keer
gingen we naar de officiële ijsbaan, in de inmiddels volgebouwde
Windhondenpolder. Levensgevaarlijk vanwege de nietsontziende
hardrijders.
Er stuiven
een paar speedboten langs. Zo hard mogelijk varen, ook daar begrijp
ik de lol niet van. Het genot van varen schuilt voor mij in het kalm
over het water glijden en genieten van wat je ziet. Genieten is ook
op een mooie dag rustig door de polder fietsen, in plaats van
voortstuiven in zo'n zot wielrennerspak en met zo'n lachwekkend, gekleurd ei op je kop jezelf en andere fietsers in gevaar brengen. Ik
kan uren wandelen, in mijn natuurlijke tempo. Marathonlopers vind ik
malle masochisten op weg naar een hartvergroting. Ik ben nog
onveranderd de man van de stoomtrein en niet van de HSL. Ik reken af
en loop verder richting stamkroeg, terwijl in mijn hoofd het lied
'Hoe zachtkens glijdt ons bootje, al over het spieglend meer' opkomt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten