Het
schijnt dat soldaten tijdens achttiende eeuwse veldslagen na verloop
van tijd door de wolken buskruit alle zicht ontnomen werd. Daarom zie
je de generaals op schilderijen uit die tijd altijd op veilige
afstand, liefst te paard, op een heuvel staan. Om uit te kijken over
het slagveld, om de mist te doorgronden. Wie daar het best in slaagde
won, althans, zo stel ik mij dat voor. Als ik uit het raam kijk, zie
ik een soort achttiende eeuws slagveld. Nu ja, de wolken van zo'n
slagveld. Er vallen wel een paar doden en flink wat gewonden tijdens
de jaarlijkse vuurwerkoorlog, maar het is toch vooral de dichte
buskruitmist en de aanklevende stank die aan achttiende eeuwse
oorlogvoering doen denken. Mijn ogen branden ervan, terwijl ik van
rook in kroegen en kantines, alsmede de rook in mijn eigen huiskamer,
zelden of nooit, meestal nooit, last heb.
Roken
in kroegen en kantines mogen we niet meer van onze uit betuttelende
kleuterleiders en -leidsters bestaande regering, maar tegen het
kabaal en de buskruitdampen van de vuurwerkoorlog bestaan geen
bezwaren. Jongelui van zestien en zeventien, die zo even nog een
biertje of een wijntje mochten drinken, mogen dat nu ineens niet
meer, maar er zijn geen bezwaren als ze naar hartelust doorgaan met
deelnemen aan de vuurwerkoorlog. Ach, wat handen er af, of een handvol
vingers, een oog eruit, dat mag het plezier toch niet drukken? Vandaag worden er even geen katten, honden en andere huisdieren
geknuffeld. Er moet gevierd worden, liefst zo luid mogelijk. De enige
die er niet aan meedoet is de radio. Op Radio 1 vertelt een meneer
aan een andere meneer dat het sperma er met vijfenveertig kilometer
per uur uit spuit als een man klaarkomt. Ik vraag me af hoe ze dat
meten en waarom wij dat moeten weten.
Een
goede vriend belt of ik mee ga naar een feestje in de stad, maar er
komt zo een gezelschap dat aan wijn en cognac moet worden geholpen.
Bovendien weet ik niet waar mijn gasmasker ligt. Langzaam neemt het
knallen af, het is vrijwel windstil. Het kan nog uren duren voor de
rook optrekt. Ik wacht op mijn gasten. Ik zie spookachtige gestalten
in de mist. Ik wrijf, tegen beter weten in, in mijn brandende ogen.
De radio meldt dat jongens van zeventien het al een paar honderd keer
met zichzelf hebben gedaan en meisjes van zeventien slechts een keer
of vijf. Ik vraag mij af hoe ze dat meten en waarom wij dat moeten
weten. De eerste gasten komen binnen, wij wensen elkaar gelukkig
nieuwjaar. Waarom moet ik steeds aan die vijfenveertig kilometer per
uur denken?
©Kees
Klok
Geen opmerkingen:
Een reactie posten