Begin
jaren negentig van de vorige eeuw brak er ruzie uit tussen Athene en
Skopje over hoe de pas onafhankelijk geworden Joegoslavische
deelrepubliek Macedonië zich wel of niet mocht noemen. Ik zocht in
die tijd naar een onderwerp om op te promoveren en was uitgekomen bij
de Macedonische Kwestie, een onderdeel van de Oosterse Kwestie, kort
door de bocht: de vraag wat te doen met het stervende Osmaanse Rijk,
dat bekend stond als 'de zieke man van Europa.' Het onderwerp leek
mij wel iets, tot ik na twee jaar onderzoek doodziek was geworden van
het nationalistische geloei uit alle hoeken van de Balkan en ik
besloot die hele promotie uit mijn hoofd te zetten. Ik had het toch
al druk genoeg met mijn onderwijsbaan en mijn literaire activiteiten.
Ondertussen had ik wel een aantal artikelen over het onderwerp
gepubliceerd in verschillende tijdschriften en in het dagblad Trouw.
Ook het NRC-Handelsblad nam een stuk van mij op. Dat was
waarschijnlijk de aanleiding voor een telefoontje van de redactie van
de Tros Nieuwsshow, die mij uitnodigde op een zaterdagochtend naar de
radiostudio te komen om te praten over dat geruzie over de naam
Macedonië.
Ik
zat vroeg in de uitzending. Ik geloof dat er daarom al om half zeven
's morgens een taxi voor de deur stond om mij naar Hilversum te
brengen. Jij bleef nog even lekker in bed tot het tijdstip waarop
mijn stem uit de luidspreker zou komen. Toen was je diep in slaap,
waardoor je mijn verhaal nooit hebt gehoord, want terugluisteren op
het internet was er nog niet bij. Geen van onze vrienden luisterde
trouwens op dat vroege uur. Later op de dag kreeg ik alleen van de
kaasboer op de Reeweg te horen: 'Was u vanmorgen niet op de radio? Ik
dach al, da ken toch nie? Nou u was wel ingewikkeld, hoor.' Die
kaasboer is een paar jaar geleden failliet gegaan, maar dit terzijde.
Een
van de presentatoren was toen Wim Bosboom, niet alleen bekend om zijn
nogal rechtse opvattingen, maar ook van zijn opvallend gesnuif in de
microfoon als hij presenteerde. De andere was een jongedame van wie
ik mij de naam niet meer herinner. Ik heb dat meer met namen. Daarom
was ik er wel voor mijn leerlingen een nummer te geven, want nummers
onthoud ik met gemak, maar daar wilden de jongelui niet aan. In een
telefonisch voorgesprek had ik met de redactie doorgenomen waar het
interview ongeveer over zou gaan, zodat ik mij daar op kon
voorbereiden. Geheel buiten die lijn om kwam Bosboom met de vraag hoe
het zat met de paidomazema,
het wegvoeren van duizenden kinderen naar het Oostblok door het
zogenaamde Democratisch Leger tijdens de Griekse burgeroorlog. Nu had
ik net een artikel over die oorlog geschreven voor een tijdschrift
van de Universiteit Gent (Tetradio)
zodat ik hem
adequaat van repliek kon dienen, maar sindsdien ben ik altijd op mijn
hoede als ik met het journaille heb te maken.
Ik
moest daaraan terugdenken toen ik zondag per taxi onderweg was naar
het Mediapark om daar in Met
het oog op morgen
vragen te beantwoorden over de Griekse presidentsverkiezingen,
waarvan de eerste ronde vandaag wordt gehouden. Toen ik bij Wim
Bosboom op bezoek ging, was dat mijn eerste ervaring met een directe
uitzending. Ik heb in 1976 een keer meegewerkt aan een radioprogramma
van de NCRV over dromen, maar die bijdrage werd bij mij thuis
opgenomen, door Janny Groen, die tegenwoordig voor De Volkskrant
schrijft. Janny kende ik als klasgenote van de middelbare school. Na
ons eindexamen ging zij naar de school voor journalistiek en ik een
paar maanden werken bij rederij Koenigsfeld, die toen aan de
Rotterdamse Willemskade zat, maar ik dwaal af. Wanneer je onderweg
bent naar Hilversum, wil je niet eindigen aan de Nieuwe Maas.
Intussen
ken ik enigszins de weg in het labyrint op het Mediapark waar de
radiostudio van de NOS is gevestigd. Er was een periode dat ik er met
zo'n grote regelmaat kwam dat Tijs van den Brink, die net met een
banaantje van zijn middagpauze zat te genieten, eens vroeg: 'Ben je
er nu alweer?' De aandacht voor Griekenland gaat, net als de
beursindex, overigens sterk op en neer. Tussen zondag en de
voorgaande keer dat ik in de ether wat zei over de rafelrand van
Europa zit een paar maanden. Het merkwaardige is dat mensen in mijn
omgeving vrijwel automatisch gaan denken dat alle problemen in je
geboorteland zijn opgelost als ze er een tijdje niets meer over
horen, terwijl ik mij almaar zorgen maak over de sociale puinhoop
waarin de bakermat van de democratie is veranderd. Het was ondanks
mijn bezorgdheid een prettig gesprek met presentator John Jansen van
Galen, die ondermeer een aantal uitstekende boeken heeft geschreven
over Suriname. Daarnaast is hij een groot poëzieliefhebber.
Hij besluit zijn uitzending altijd met een gedicht, waardoor het
contrast met het aansluitende programma, het platvloerse, stupide
gebral van de 'Echte Jannen,' niet groter kan zijn.
We
zijn inmiddels tweeëntwintig jaar verder. Nog steeds maken Athene en
Skopje ruzie over de naam Macedonië. Nog steeds waait er
nationalistisch geloei over de Balkan en nog steeds stuit mij dat
zeer tegen de borst. Als ik weer zo'n stel schreeuwlelijkerds te keer
hoor gaan, moet ik altijd denken aan wat Paul Léautaud
schreef in zijn Literair
Dagboek, in een
aantekening uit 1908: 'Er zijn nog steeds idioten die warm lopen voor
al dat gebral over het leger, de vlag en het vaderland. Dergelijke
ideeën zijn al even ongezond als die over de godsdienst.' Ook komt
mij een uitspraak van C. Buddingh' voor de geest: 'Patriottisme is
een degeneratieverschijnsel.' Ik las hem onlangs op pagina 202 van
het door Wim Huijser bezorgde Het
Engeland van C. Buddingh'
(2005). Net als mijn eerste optreden in een directe uitzending, zul
je ook deze aan Met
het oog op morgen
nooit horen. Dat stemt mij verdrietig.
In
gedachten, altijd,
Kees
Dordrecht,
17 december 2014
Geen opmerkingen:
Een reactie posten