Toen
ik nog op de Vrieseweg woonde, liep de stoep vanaf het Vrieseplein
enigszins af. We noemden dat 'de hol.' Ik reed er als kleuter met
mijn driewielertje graag vanaf. Beetje vaart maken en dan voeten van
de trappers. Met de wind mee reed je zomaar een paar meter door. Op
de hoek was een filiaal van De Gruyter, de concurrent van mijn opa.
Wie daar kocht was een verrader. Zulke mensen moest je omver rijden.
Dat durfde ik niet.
In
de eerste van de mulo keek ik weleens jaloers naar de brommers van
oudere jongens, in het fietsenhok achter de school. Die jongens deden
daar ook andere dingen dan hun brommer stallen. Dan stonden wij op de
uitkijk. Als er een leraar aankwam moest je fluiten en kreeg je een
stiekeme sigaret. Ik kon niet wachten om zestien te worden, maar het
werd een derdehands mobyletje in plaats van een Zundapp of een
Kreidler.
Ik
fiets alweer jaren. Op een gewone fiets. Aan een elektrische ben ik
voorlopig nog niet toe. Die kunnen hard, maar lang niet zo hard als
de motoren en quads die op mooie zomernamiddagen loeiend langs het
terras van mijn stamkroeg scheuren. Soms sukkelt het autootje van
Handhaving er achteraan. De namaakpolitie houdt zich braaf aan de
limiet van dertig kilometer per uur.
Foto:
archief auteur
Geen opmerkingen:
Een reactie posten