Stella Timonidou (l) en Kyriakos Charalambidis. Lefkosia okt. 2003
Lieve Stella,
In
mei was het twaalf jaar geleden dat we met Teleac-NOT naar Cyprus
gingen, om zes radioreportages te maken. Ik vertelde ter plekke iets
over de kleurrijke geschiedenis van het eiland, jij ging mee om te
tolken als er Cyprioten werden geïnterviewd, want ook al was Cyprus
van 1878 tot 1960 een Engelse kolonie, er liepen toch nog een paar
inwoners rond die slecht of helemaal geen Engels spraken. Daarna zijn
we er samen nog twee keer geweest. Ik om onderzoek te doen voor
Afrodite en Europa,
waarvan inmiddels een herdruk is verschenen, bijgewerkt tot 2012, jij
om contacten te leggen met Cypriotische dichters en schrijvers.
Daaruit kwam, als speciaal nummer van Kruispunt, de bloemlezing Wij
wonen in een taal
voort, die in 2004 in Brugge verscheen. Vierhonderdzeventig
bladzijden poëzie,
proza en achtergrondartikelen. Michalis Pieris, hoogleraar
letterkunde aan de Universiteit van Cyprus, en vooraanstaand criticus
en dichter, prees het als 'de beste bloemlezing van Cypriotische
literatuur die tot nu toe in het buitenland is verschenen.' Dat was
toen ik in 2009 door hem voor een lunch werd uitgenodigd. Ik was in
Lefkosia voor een conferentie van Euroclio, de club van Europese
geschiedenisdocenten.
Tijdens
dat verblijf bezocht ik ook Niki Marangou, waar ik samen met Nikos
Nikolaos-Hatzimichaïl
lunchte, met uitzicht op die prachtige tuin in Agios Domitios, waar
wij zo verrukt van waren toen we voor het eerst bij haar thuis
kwamen. Niki vertelde van haar reizen en haar reisplannen. Ze was
vaak op pad en stuurde mij dan lange verslagen van haar ervaringen,
vaak met prachtige foto's erbij. Vorig jaar is ze om het leven
gekomen bij een verkeersongeluk in Egypte, in de buurt van Fayoum,
waarvan de toedracht nooit helemaal duidelijk is geworden. Wij waren,
sinds we haar in 2002 voor het eerst ontmoetten, goede vrienden
geworden en beiden waren wij liefhebbers van haar poëzie,
haar proza en haar schilderijen, want Niki was zeer veelzijdig. Ik
heb uiteraard nog de prachtige brief die ze stuurde na het bericht
van jouw overlijden. Met Nikos ben ik nog steeds goed bevriend. Ik
was, net als jij, zeer op Niki gesteld. Haar dood was een enorme
schok. Ik zag een foto in To Vima en dacht: 'Wat leuk, weer een
literaire prijs voor Niki.' Pas toen drong het onderschrift tot mij
door.
Vorige
week kreeg ik opnieuw een schok. De dag nadat ik terugkeerde van
Skyros ontving ik een e-mail van Dimitris Charalambous met de
mededeling dat onze vriend Sofronis Hatzisavvidis plotseling is
overleden. De begrafenis was op de dag van mijn
terugkeer uit Skyros. Ik was vroeg genoeg terug om er bij te zijn,
als ik het had geweten. Dimitris dacht dat ik in Nederland was en
stuurde mij het bericht pas na de begrafenis. Met Sofronis nieuwe
vrouw, waarmee hij kort na de scheiding van Roula trouwde, had ik
weinig contact. Ik heb haar een keer ontmoet in Loxias, meer niet, en
waarschijnlijk heeft zij niet eens mijn telefoonnummer. Als ik
Sofronis de laatste jaren zag was dat op de universiteit of in
Loxias. Hoe dan ook, ik was er niet bij en dat geeft een naar gevoel.
Het drukt je ook weer hard op het feit dat we allemaal mensen van de
dag zijn. Het kan best dat ik negentig word, waarschijnlijk is dat
niet. Al dat geklets over de vergrijzing lijkt mij onzinnig. De
generatie van onze ouders telt inderdaad veel mensen die stokoud zijn
geworden, maar de onze heeft te veel te lijden (gehad?) van al die
onbekommerde atoomproeven in de atmosfeer van de jaren vijftig en de
gigantische toename van de luchtvervuiling door de automobiel en de
industriële groei, terwijl ik niet durf te denken aan alle rotzooi
en troep die ongemerkt in ons voedsel terechtkomt. Onze
generatiegenoten sterven bij bosjes aan de een of andere vorm van
kanker en die krijgen ze niet op hoge leeftijd.
Sofronis
is overigens aan een hartstilstand overleden. Vierenzestig geworden.
Twaalf jaar geleden kreeg hij een zware hartaanval, die hij
ternauwernood overleefde. Wij waren toen in Thessaloniki en hebben
hem nog opgezocht in het universiteitsziekenhuis. Daar onderging hij
een ingewikkelde operatie. In de jaren daarop ging het goed. Hij was
alleen wel een zware workaholic. Hij hield van zijn werk als decaan
van de Pedagogische Faculteit, was een zeer vruchtbaar onderzoeker en
schrijver en hij rende van het ene congres naar het andere. Als
taalkundige was hij niet alleen een goede vriend van je, maar ook een
waardevolle collega, die jou, ons beiden, vaak met raad en daad
terzijde stond. Gedrieën maakten we in 1992 het speciale nummer van
Kruispunt over de geschiedenis en cultuur van Thessaloniki, een
publicatie waaraan de critici in Nederland, net als aan Wij
wonen in een taal,
geen woord vuil maakten. Alleen het tijdschrift Lychnari,
gespecialiseerd in wat speelt in het Griekenland van nu, besteedde er
aandacht aan. Deels schrijf ik dat toe aan het feit dat Kruispunt in
Brugge verscheen, wat voor snobistische Nederlanders alleen al genoeg
is om de neus op te halen. Aan de andere kant kun je je afvragen in
hoeverre men in Nederland belangstelling heeft voor de hedendaagse
cultuur van Griekenland en Cyprus, vooral als zelfs de eigen cultuur
op minimale interesse kan rekenen.
Aan
de andere kant merk ik vaak dat in Griekenland ook maar geringe
belangstelling voor Nederland bestaat en dat de gemiddelde Griek er
even weinig van weet als de gemiddelde Nederlander van Hellas. Ja,
het standaardgeklets over tulpen, de ramen op de wallen en de coffee
shops, zoals wij het hebben over de Akropolis, zee, zon en ouzo.
Onlangs raakte ik in Loxias met een jongeman aan de praat die
verbaasd was om te horen dat Nederland in de Tweede Wereldoorlog door
Duitsland was bezet en dat er, net als in Griekenland, verzet werd
gepleegd. Hij had altijd gemeend dat de Nederlanders, met dat taaltje
dat zo op Duits lijkt voor een buitenlands oor, aan de kant van
Hitler stonden. Dat dacht hij trouwens ook van België
en de Scandinavische landen, uitgezonderd Finland, want daar zaten
volgens hem de Russen. Die jongen is afgestudeerd bioloog en dus niet
eens een gemiddelde Griek. Wel een onbereisde dorpeling, hij was nog
nooit over de grens geweest, biechtte hij op.
Ik
ontmoette in Loxias ook een aardig stel, net dertig, dat vertelde
over het eiland Ikaria, waar alle autochtonen, in weerwil tot wat ik
hier boven beweer, over de honderd schijnen te worden. Er heerst
volgens hen eenzelfde soort, haast magische, sfeer als op Samothraki.
Zij raadden mij dringend aan er heen te gaan, maar dan wel in het
najaar, als het toeristenseizoen aan het aflopen is, maar er nog
allerlei festivals schijnen te zijn. Ik vertelde hen van Skyros. Daar
bleken ze deze zomer te zijn geweest. Ze waren er laaiend enthousiast
over. Ze konden overal vrij kamperen en vooral het noorden, met zijn
weelderig groen, had hun hart gestolen. Dat enthousiasme om ergens
zonder faciliteiten onder een boom je tentje op te zetten kon ik niet
delen, maar dat schrijf ik maar toe aan het feit dat ik dertig jaar
ouder ben en zelfs de luxe camping al jaren ontgroeid. Ik zie ons nog
in 1989 op de universiteitscamping in Posidi, in dat piepkleine
tentje van je, waarin we net pasten, zodat we de auto als bergruimte
moesten gebruiken. Het was erg gezellig, maar 's morgens vroeg met
een pleerol onder je arm en een flinke kater naar het communale
sanitair sjokken, nee, ik zie het mij nooit meer doen.
In
gedachten, altijd,
Kees
Foto: auteur