Ik
wandel over de Singel, langs het gebouw waar in de vorige eeuw het
consultatiebureau van het Groene Kruis was gevestigd. Ik heb er vage
herinneringen aan. Je werd er geprikt. Tegen difterie, kinkhoest,
polio en de pokken. Mazelen, waterpokken en de bof zaten begin jaren
vijftig nog niet in het pakket, die heb ik alle drie braaf ondergaan.
Uit verhalen van mijn moeder weet ik dat ik als zuigeling tijdens een
routine-onderzoek door dokter Soer, de kinderarts, krachtig over de
tafel heb geplast. De ondeugd zat er al vroeg in. Ik herinner mij er
niets van. Wel staat mij vaag een stokoude man voor de geest, maar
voor een pasgeborene is een jongen van twaalf al een stokoude man.
Misschien
zit er een cursief in, dacht ik, terwijl ik mijn weg vervolgde naar
de rivier, naar de rand van het eiland. Daar bedacht ik dat ik
misschien eerst mijn avonturen als zeeverkenner maar eens moest
opschrijven. Dat ik nooit zeeverkenner ben geweest, doet niet ter
zake. Karl May schreef overtuigend over zijn reizen door het Nabije
Oosten, een gebied waar hij nimmer een voet had gezet. Thuis
herinnerde ik mij dat ik een oud artikel zou opzoeken voor mijn
uitgever. Al zoekende kwam ik een paar exemplaren tegen van het
literair-kwartaalschrift de Fonteijne, dat begin jaren tachtig
in Dordrecht verscheen. Over nummer 10, gewijd aan C. Buddingh', heb
ik al eens geschreven. Ik vond nu ook de nummers 3 en 12. Ooit had ik
alle afleveringen, maar die zijn bij het oudpapier beland. Ik zat
niet in de redactie, maar werkte af en toe wel mee. Kennelijk heb ik
alleen die exemplaren bewaard waar ik zelf in sta.
Kort
voor zijn pensionering was ik te gast bij John Jansen van Galen, in
het radioprogramma Met het oog op morgen. Een paar keer was ik
telefonisch bij deze journalistieke duizendpoot in de uitzending
geweest, maar nu spraken wij elkaar van man tot man. Het werd een
prettig gesprek over Griekenland. Na afloop bedankte ik hem voor het
feit dat hij weleens een uitzending met een gedicht van mij besloot.
Dat we eigenlijk sinds jaren 'oude bekenden' waren, daar hadden we
geen van beiden enig idee van. Het blijkt uit de Fonteijne
nummer 3, waarin drie verhalen van hem zijn opgenomen en een gedicht
van mij.
Het
spijt me dat ik de Fonteijne niet meer compleet heb. Het was
een tijdschrift van zo'n hoog niveau dat Dordrecht het niet aankon.
Na enkele jaren werd de kleine subsidie, waarmee de redactie het
hoofd net boven water hield, opgeheven. Een stupide vorm van
intellectuele kapitaalvernietiging, maar de parel schitterde te fel
voor het zwijn. Mijn nieuwsgierigheid is gewekt. Mijn volgende
wandeling gaat naar het Stadsarchief op zoek naar wat ik gedachteloos
heb weggedaan.
Foto:
auteur