Ik
heb altijd iets met Groot-Brittannië gehad. Al was het alleen al
vanwege mijn herinneringen aan de vakanties bij mijn Engelse familie.
Voeg daarbij al die reizen naar de Britse eilanden, de conferenties
van The Dickens Fellowship, mijn bewondering voor de Engelstalige,
maar vooral Britse, literatuur en mijn jeugdliefdes Wendy en Susan.
Ik noemde mij altijd anglofiel, ook al heb ik mijn ogen nooit
gesloten voor de schaduwzijden van de Britse maatschappij, die ook
zeer gewelddadige en hypocriete kanten heeft. De seksuele moraal is
niet meer die uit de tijd van Victoria, maar het uitzonderlijk grote
aantal middelbare schoolmeisjes dat ongewenst zwanger wordt, spreekt
boekdelen, evenals het gedrag van veel Engelse toeristen in de
badplaatsen rond de Middellandse Zee. Toch kun je rustig met je
kinderen naar een voetbalwedstrijd. Dat is ook Engeland, al was het
weleens anders.
Twee
jaar geleden was ik er voor het laatst. Ik bezocht een
Dickens-conferentie in Bristol, mijn neef in Newton-le-Willows, in
het armoedige noorden, verbleef in een hotel in Liverpool, waar ze
nog steeds in het tijdperk van de Beatles verkeren, en vond het
vooral winderig en koud, ook al was het eind juli. Ik stond aan de
oever van de Mersey en dacht aan Wendy, met haar weelderige, rode
haren, die aan de overkant van het water woonde. Ik zag mijn kop in
de badkamerspiegel en vroeg mij af of we elkaar zouden herkennen als
ik haar op straat tegenkwam. In The Liverpool in James Street voelde
ik mij thuis, al kende ik er niemand. Overal waar je kwam hingen
camera's, het hele land leek obsessief met security bezig.
Sinds roken in de pubs is verboden, vind je overal terrassen, wat een
enigszins Europese sfeer geeft.
In
1973 trad Groot-Brittannië toe tot de EG, de voorloper van de EU. Ik
was daar blij mee. Het land met zijn malle, grootse, achterlijke,
fascinerende en wat dies meer zij, insulaire cultuur, hoorde bij
Europa, al werd dat consequent aangeduid als the continent.
Het maakte het voor een van mijn neven gemakkelijk zich in Nederland
te vestigen, waar hij carrière maakte als wetenschapper en docent.
Wel hield hij altijd zijn Britse nationaliteit, wat hem nog lelijk
kan opbreken.
Sinds
1973 ook zaagden eurosceptici aan de poten van het Britse
lidmaatschap. Zonder oog te hebben voor alle goeds dat de EU bracht,
zoals groei van de economie, meer welvaart, vrij kunnen reizen en je
vrij kunnen vestigen in Europa, veel meer internationale studie- en
ontplooiingsmogelijkheden voor de jeugd, meer veiligheid, Amsterdam
kunnen verzieken met je vrijgezellenfeesten en ga zo maar door,
hielden ze vast aan een anachronistische droom van een soeverein
imperium dat het vooral van eigen kracht moest hebben. Zonder te
willen inzien dat het naoorlogse Verenigd Koninkrijk niet meer was
dan een pover en noodlijdend restant van een verpulverd wereldrijk.
Sinds de opkomst van het rijk als industriële natie, ging het sterk
gebukt onder een agressief en destructief nationalisme. Mede daardoor
was de wonderbaarlijke opkomst van het British Empire slechts
van zeer korte duur. Het monster beet al snel in de eigen staart.
Lees daar bijvoorbeeld The Sleepwalkers van Christopher Clark
of The Silk Roads van Peter Frankopan maar eens op na.
Na
drieënveertig jaar hebben nationalisme en insulair provincialisme
het pleit gewonnen. Door veel leugens en bedrog in de media, door
bewuste misleiding van een door de gevolgen van een neo-liberaal
afbraakbeleid gefrustreerde onderklasse. Nipt, met 4% (52% voor 48%
tegen) van de stemmen, behaalde de zwarte reactie van de Brexiteers,
onder aanvoering van carnavalsfiguren als Michael Farage en Boris
Johnson, de overwinning in het referendum van juni 2016. Gisteren
zette premier May, een vrouw bij wie ik een gevoel van walging
nauwelijks kan onderdrukken, de echtscheidingsprocedure met de EU in
gang. Latere generaties zullen haar daarom vervloeken, aan beide
zijden van de Noordzee. We gaan hier allemaal duur, heel duur voor
betalen. Ik vraag me af hoe anglofiel ik eigenlijk nog ben.
Foto:
Kees Klok