dinsdag, november 30, 2010

Bergman: een nurks die zelden verveelt


Wat maakt dat ik een roman of dichtbundel de moeite van het lezen waard vind? Emotie, identificatie en stijl, denk ik en zo iets ondefinieerbaars als mijn eigen smaak. Een goed boek of gedicht moet een emotie teweeg brengen, bijvoorbeeld een gevoel van ontroering, zoals bij het einde van Vogelvlucht, de memoires van Inez van Dullemen. Of ik moet mij tranen in de ogen lachen, zoals bij Changing Places van David Lodge. Of een beklemmende spanning voelen na het lezen van het gedicht Settlements van John Burnside. Identificatie, zeker, ik moet mij kunnen vereenzelvigen met een karakter of in het geval van ego-literatuur met de schrijver. Kruipen in de huid van, even iemand anders denken te zijn, herkenning, dat speelt allemaal een rol. En tenslotte stijl. Een goede stijl is een absolute voorwaarde om van een boek of gedicht te genieten, al kan ik ook niet precies aangeven wat dat dan is. Daar komt ook smaak bij om de hoek kijken. Het al eerder genoemde Vogelvlucht is geschreven in een prachtige stijl, vind ik. Kon ik het maar zo, dacht ik regelmatig terwijl ik het las. De stijl van Harry Mulisch vind ik niet te pruimen, voor een nieuw boek van Gerard Reve (het zal nooit meer gebeuren, tenzij Joop Schafthuizen ooit in een oude schoenendoos een levenslang verborgen gehouden manuscript ontdekt) kan men mij ten allen tijde uit bed bellen. Van Rosita Steenbeek heb ik, met alle respect, nooit een boek kunnen uitlezen, maar ik zit hunkerend te wachten op de volgende roman van Nicole Montagne, na haar prachtige Souvernir. Gelukkig komt de tweede van Wil Boesten er binnenkort ook aan.


Ik ben een beetje bezeten van ego-literatuur. Dagboeken, brieven en memoires behoren tot het liefste dat ik lees. Dat heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat ik zelf een fervent dagboek- en brievenschrijver ben. Paul Léautaud werd al vroeg een van mijn literaire helden. Jarenlang heb ik vol ongeduld gewacht op het volgende Geheim Dagboek van Hans Warren. Tussenjaar van J. Rentes de Carvalho heeft een ereplaats in mijn boekenkast en hoewel het niet van W.F. Hermans mag, lees ik graag in de dagboeken van C. Buddingh'. The Mitfords, de fascinerende briefwisseling tussen de zes zusjes Mitford, waarover ik al eens op dit weblog schreef, is een andere favoriet, evenals Brieven van Willem Walraven. Dat niet alle ego-literatuur mij mag bekoren heeft, behalve met de inhoud, veel met stijl te maken. De dagboeken van Arnold Bennett heb ik teleurgesteld terzijde gelegd en, ik zeg het maar eerlijk, ook die van Virgina Woolf. Soms speelt de uitvoering van een boek ook enigszins een rol. Ik eet liever van een bord dan van een krant, om een wat banale vergelijking te bezigen. Zo is er bij een Amerikaanse uitgever een Engelstalige selectie uit het dagboek van Yorgos Seferis verschenen die qua typografie zo ongelofelijk lelijk is dat je een doorzetter moet zijn wil het gerecht toch nog smaken. Alle lof voor de Arbeiderspers met zijn Privé Domein, waarin ooit De tijd te lijf van Bergman (pseudoniem voor Aart Kok) verscheen. Mooi uitgevoerde, goed verzorgde boeken. Jammer alleen dat er slechts een selectie is gepubliceerd uit de dagboeken van Paul Léautaud in plaats van zijn integrale Journal Littérair. Idem dito wat betreft de gebroeders De Goncourt. Ik prijs mij gelukkig dat ik op de middelbare school behoorlijk Frans heb geleerd.


Van Bergman is onlangs zijn Nagelaten Werk verschenen, bestaande uit het dagboekachtige Bevond van Zaken (een vervolg op De tijd te lijf) en de verhalenbundel Vreemdgaan. Het boek werd bezorgd door Wim Huijser, van wie ik hoop dat hij nu eindelijk de tijd zal vinden om zich aan de biografie van Kees Buddingh' te zetten, waarvoor hij al jaren materiaal aan het verzamelen is, maar dit terzijde. Op verzoek van de uitgever deed ik de eindredactie. Ik ben daarom bevooroordeeld, maar dat ik diverse malen door de tekst ben gegaan, waarbij ik mij zelden verveelde of dacht 'nu is het wel genoeg,' zegt wel iets. Allereerst iets over de verzorgde stijl van Bergman, die zijn boek tot een genot maakt om te lezen. Toegegeven, soms zijn zijn beweringen nogal apodictisch en ik weet niet of ik hem wel als mijn onderwijzer zou willen hebben. Ik ben zelf het tegendeel van de punctuele schoolmeester die zijn werkkamer, als we Wim Huijser in de inleiding mogen geloven, tot in de puntjes heeft verzorgd. Dat doet niet af aan het feit dat ik bij het werken aan het boek menigmaal heb gesmuld. Het allereerste begin al:


Er wonen in dit land te veel mensen die te veel van elkaar weten en te dicht op elkaar huizen in te goed bereikbare gebiedjes. Een degelijke middeleeuwse pestepidemie zou zuiverend kunnen werken, alleen, epidemieën werken zonder onderscheidingsvermogen en gaan gepaard met godsdienstwaanzin en politieke heksenjacht, wat in Nederland op hetzelfde neerkomt.


Het is cynisch, het is sarcastisch, het is zuur en ik vind het heerlijk om te lezen. De passage zet wat mij betreft de toon van het boek, al is Bergman ook regelmatig beschouwelijk, vooral als hij over taalfenomenen schrijft. Er komt soms boosheid voor in Bevond van Zaken. Dat is weleens de boosheid van de burgerman, maar door de superieure wijze waarop Bergman die verwoordt wil je er toch meer van lezen, ook al ben je het er niet altijd mee eens. 'Kom, kom,' dacht ik weleens, en soms haalde ik mijn schouders op, maar dat doe ik ook bij de aan waanzin grenzende, zij het prachtig geschreven passages waarin Gerard Reve, al dan niet ironisch, uitweidt over zijn religieuze opvattingen. Een andere keer verwoordt Bergman trefzeker wat ik ook geschreven zou kunnen hebben:


De vooruitgang kent geen genade. Voorwaarts Zimbabweroept president Robert Mugabe en hij balt daarbij de vuist. Zulke beelden wekken mijn angst. Sociale rampen gebeuren in en uit naam van het volk: opvoedingskampen, uitroeiing van banditisme, volksverhuizingen, heilige oorlogen, kuddevorming en genocide. Wie zich het frequentst op het volk beroept, is de grootste despoot.


Ik heb Bergman nooit persoonlijk ontmoet. Wil ik mij een beeld vormen van zijn persoonlijkheid, dan moet ik afgaan op wat ik hoor van anderen, die hem wel hebben gekend. Hij komt op mij over als een schoolmeester van de beter wetende soort, iemand die vooraan staat om het eigen gelijk met opgezette borst te verdedigen. Dat maakt niet altijd een prettige indruk, maar als dat eigen gelijk parellel loopt met het mijne, zie ik hem als een bondgenoot. Dat geldt bijvoorbeeld als hij het heeft over godsdienst. Zo schrijft hij:


De herdenking van de bevrijding volgens EO-programmamaker Ad de Boer: 'Voor ons is het heel nadrukkelijk de bevrijding door Gods hand uit een verschrikkelijke nachtmerrie. De grote daden van God moeten worden herdacht.'

Vraag: Waarom heeft Gods hand het dan zover laten komen?


of:


Het communisme, de islam, het pausdom en streng calvinistische denominaties, autoritaire godsdiensten die door hun onderling geharrewar over het hoofd zien dat zij veel gemeen hebben. De chaos begint bij pornografie, homorelaties, naaktstranden, voorbehoedmiddelen en levenslust. Geslachtsdelen dienen aan het oog onttrokken door rolluiken degelijk textiel. Een eenvoudig dienstboek regelt het beheer over de erogene zones. Veel mag niet en het weinige dat wel mag, mag eigenlijk ook niet.


Het zijn dat soort uitspraken die mij trekken in Bergman. Vaak ironische, cynische tot sarcastische beweringen, die mij treffen door stijl of verwantschap met mijn eigen opvattingen. Waar we bij het lezen van zijn Nagelaten Werk overigens wel rekening mee moeten houden, is dat hij schrijft over de wereld in het op een na laatste decennium van de vorige eeuw. Dat tekent sommige van zijn uitspraken, hoewel veel ook nu nog als actueel kan gelden:


In 1975 hebben militairen in Yunnan meer dan duizend moslims gedood die in opstand waren gekomen omdat zij werden gedwongen varkens te fokken en te consumeren. De goden blijven dorsten.


Misschien word ik, als tegenbeeld van de punctuele schoolmeester in die geordende werkkamer, met alle boeken op de millimeter in het gelid, ook wel gefascineerd door wat ik absoluut niet zou willen zijn, een vorm van contra-identificatie, maar wat Bergman wel op een treffende wijze verwoordt. Kortom, ik heb me bij het Nagelaten Werk vrijwel geen ogenblik verveeld, ook niet toen ik het boek na publicatie eindelijk als boek las en niet meer als zoveelste drukproef.


Bergman – Nagelaten Werk is een uitgave van Uitgeverij Liverse: http://www.liverse.nl


zondag, november 28, 2010

Literair-dagboek: Schotland (slot)


Op 29 oktober jl. verscheen bij uitgeverij Liverse mijn kroniek, of zo men wil literair-dagboek, Idioten ontloop je nergens. Begin december komt bij dezelfde uitgever de door mij vertaalde poëzieselectie Het bal in de inrichting van de Schotse dichter en romancier John Burnside uit. In mei 2007 reisde ik, deels met een beurs van het Fonds voor de Letteren, naar Schotland om de vertalingen met Burnside te bespreken en de omgeving te leren kennen waarin het meeste van zijn werk is geschreven. Uiteraard hield ik daarvan ook een dagboek bij.


Zondag, 6 mei:

Newton-le-Willows

Goed geslapen al had het bed veel weg van een trampoline, maar ik slaap als het moet overal. Stella heeft daar meer moeite mee. We betalen voor een tweepersoonskamer, maar het is gewoon een eenpersoonskamer, voor 90% gevuld met een dubbel bed. Wel staat er een tafeltje waaraan ik met enig wrikken en wringen kan schrijven. Er is een mogelijkheid om koffie en thee te maken, maar er is maar één kopje bijgeleverd, zoals er ook maar één glas in het badhok staat. Haken om iets op te hangen zijn er nergens en het ding dat een klerenkast moet voorstellen heeft maar drie hangers. Wel werkt de verwarming goed, gelukkig voor Stella, en we hebben een mooi uitzicht op St. Peter's church en een deel van Willow Park. Het is erg goedkoop, zodat ik geen drukte ga maken. We pakken straks in en we zijn weg. Waar aan de overkant vroeger The Blue Bell was, heet het nu Sam's Bar and Restaurant en te oordelen naar het dronken tuig dat er gisteravond voor de deur zat, is dat geen vooruitgang.


Gisteren met Brian gegeten bij de Indiër op Highstreet, nadat Stella, die zich ietsje beter voelt, wat had gerust en nadat we hadden gedoucht (de hotelhanddoeken zijn ook van tweeëndertig jaar terug: gerafelde, grauwe lappen). Die Indiër is niet duur, maar de kwaliteit was er naar: zeer matig. De wijn daarentegen was goed. Bij Brian koffie en een afzakker genomen. Rond kwart over elf terug naar het hotel. Voor de drie nabije pubs op Highstreet volop dronken gebral. Gezegende bijwerking van het rookverbod.


Brian had van de hotelier gehoord dat een bedrijf onlangs een groep Nederlandse monteurs in Kirkfield's had ondergebracht. Het eerste waar naar werd gevraagd waren de nachtclubs en de bordelen. In Newton-le-Willows! Het enige wat je hier nog treft, voor zover niet op de fles, zijn haveloze kroegen met dronken arbeidersjeugd. En de Tory-club, maar daar moet je door een lid worden geïntroduceerd.


De kastanjebomen staan in bloei, overal bloemen in de tuinen. Ik voel een beetje nostalgie naar vroeger, naar de zomers die we hier bij de familie doorbrachten. Na de maaltijd zijn we even gaan kijken in Birleystreet. Tegenover het oude huis gestaan, nu eigendom van neef John en verhuurd. Daar borrelden de herinneringen op. Ze moeten allemaal nog eens ergens een plaats krijgen: Stuart Mitchell, Bessie Lister, de Dye's van nummer 49, de bowling green in Mesnes Park, de Barnby's, tante Theresa en oom Stanley, oom Harold en tante Ann...Ik zou de wereld uit die tijd willen herscheppen, maar de romanticus in mij moet er niet mee op de loop. Geen larmoyante melancholie.


Maandag, 7 mei:

Vanmorgen om kwart over negen thuis na een levensgevaarlijke rit in de spits, door de gietregen, vanuit Europoort. Het was moeilijk wakker worden, vanmorgen vroeg, na de copieuze en rijk bedrenkte maaltijd gisteravond aan boord. De hutten mogen te klein zijn, het restaurant en de bediening mogen er wezen. We werden bediend door een Filippijnse ober, die meer dan zijn best deed om het ons naar de zin te maken. Op de Pride of Hull zijn veel bemanningsleden Portugees, op de Pride of Rotterdam komen ze merendeels van de Filippijnen. Onderweg naar de boot sloeg het weer om en begon het te regenen en te stormen. Aan boord hebben we er weinig van gemerkt. Het schip is zo groot dat er heel wat moet gebeuren om het flink te laten deinen. Vanmiddag, op weg naar de supermarkt, kwam ik kunstbroeder Theun Okkerse tegen, die ik over de reis vertelde. Hij vond de overtocht op de kleine schepen van vroeger, zoals de Norwind en de Norwave, een stuk romantischer, maar wat is er romantisch aan een schip vol kotsende passagiers?


Nadat we gisteren hadden afgerekend koffie gedronken bij Brian, waar Stella een paar berichten van een Cypriotische kennis voor hem in het Engels vertaalde. Vervolgens nog een wandelingetje door het Mesnespark en het wijkje achter Crow Lane, gebouwd op de plaats waar vroeger Brian's grammar school stond. De putting green is weg, de vijver, waar we ooit onze speelgoedbootjes te water lieten, is gedempt. Alleen de bowling green is er nog, met een massief hek er omheen tegen de vandalen. Neergezet nadat idioten een paar jaar geleden voor de lol het clubhuis van de bowlingvereniging in brand hadden gestoken. Om twee uur reden we weg uit Newton. Via Winwick, waar vroeger het gekkenhuis stond, ook verdwenen, maar dat zien we maar als een goed teken, naar de M62. In principe is het dan gewoon rechtdoor naar Hull, waar we om kwart over vier bij de terminal arriveerden.

dinsdag, november 23, 2010

C. Buddingh' (1918 - 1985)


Op 24 november 1985 overleed C. Buddingh'. Geheel onverwacht, na wat een routine-operatie leek aan een spastische darm. Over wat er precies is gebeurd in het Dordtse Gemeenteziekenhuis in de Bankastraat, tegenover Buddingh's woning, tasten we nog altijd in het duister. Een onverwachte complicatie, een medische blunder, domme pech? Wie zal het zeggen? Het is Buddingh'-week in Dordrecht. De stad herdenkt haar ereburger en schrijver van Ode aan Dordrecht, opgenomen in Buddingh' Gebundeld, zijn verzamelde gedichten, die deze week zijn verschenen. Het wachten is op zijn biografie. Misschien komen we dan ook meer te weten over die fatale nacht, vijfentwintig jaar geleden.



Kees Buddingh'


Buddingh' dat was eerst een schemerige

werkkamer half vol lege whiskyflessen


een pijproker met een wat vormloze hoed

die van boodschappenlijstjes poëzie maakte


een man met een onvergetelijk stemgeluid

die sprak over elastiekjes, potjes, dekseltjes


die eight days a week schreef

een ode aan zijn vrouw


die ik pas echt begreep

toen de mijne overleed.


Buddingh', schaakteamgenoot, literaire mentor,

groot aanhanger van DFC


waar ik hem jaren later opvolgde

als dichter van de club.


Buddingh' dat waren avonden in de Bankastraat

waar we vertalingen bespraken


waar het ging over de Yorkshire Dales

het Lake District en Tullamore's Dew.


De Bankastraat, daar aan de overkant,

die volledig onverwachte nacht


ik herinner mij de toespraken

de leegte later als ik bij Stientje kwam,


maar het meest nog die grafsteen

waarop het Cees dat Kees zozeer verfoeide.



©Kees Klok



zaterdag, november 20, 2010

Literair-dagboek: Schotland (3)


Op 29 oktober jl. verscheen bij uitgeverij Liverse mijn kroniek, of zo men wil, literair-dagboek, Idioten ontloop je nergens. Deze maand komt bij dezelfde uitgever de door mij vertaalde poëzieselectie Het bal in de inrichting van de Schotse dichter en romancier John Burnside uit. In mei 2007 reisde ik, deels met een beurs van het Fonds voor de Letteren, naar Schotland om de vertalingen met Burnside te bespreken en de omgeving te leren kennen waarin het meeste van zijn werk is geschreven. Uiteraard hield ik daarvan ook een dagboek bij.


Vrijdag, 4 mei:

Tayport

De namiddag in St. Andrews doorgebracht. Om half één John Burnside ontmoet in het North Point café op North Street. We konden direct goed met elkaar overweg. Koffie gedronken, wat wetenswaardigheden uitgewisseld, onder andere over zijn Nederlandse uitgever en over het gegeven dat sommige goede schrijvers onverdiend weinig succes hebben, omdat ze niet tot de juiste kringen zijn doorgedrongen. Dat fenomeen bestaat in Groot-Brittannië evenzeer als in Nederland. In welk land niet? Hij uitte zijn twijfels over de Nederlandse vertaler van The Devil's Footprint, omdat die hem al een paar keer een waslijst met vaak zeer simpele vragen heeft toegestuurd. Ik meende dat je in geval van twijfel beter te veel kunt vragen dan te weinig. Ik ben ook een beetje een type van zekerheid voor alles. Net toen we het manuscript wilden gaan bespreken, viel de stroom uit. Dat leidde tot een vreemde paniekreactie. De klanten werden dringend verzocht af te rekenen en de zaak ging op slot. We zijn naar Johns kamer op de universiteit gegaan, een paar huizen verderop. Daar zagen we Don Paterson, die we kennen van Poetry, en die net als John verbonden is aan de School of English. John nam uitgebreid de tijd om op mijn vragen te antwoorden. Na een paar uur waren alle nog uitstaande problemen opgelost. Nu thuis wat aanpassingen doen, de laatste opmerkingen van Huib Fens verwerken en daarna kan de zaak worden ingeleverd bij Wagner & vSanten. Als Richard v.d. Dool voor die tijd de stekker er niet uittrekt, zoals de geruchten gaan. Korte tijd nadat we aan het werk waren gegaan kwam de stroom terug. Na afloop zagen we dat North Point weer open was.


Op advies van John langs Books, een zaak in tweedehands boeken gelopen. Voor het Tto, we blijven aan de school denken, een overzichtswerk gekocht: Twentieth Century History en voor mezelf The Byzantine Empire, 1025-1204. A political history, van Michel Angold en History: the Home Movie van Craig Raine. Gegeten bij The Glass House op North Street, waar het uitstekend was, zeker vergeleken bij die oplicht-Italiaan van gisteren. Mooie symbiose van historisch pand met moderne, maar voor de verandering stijl- en smaakvolle inrichting. Teruggereden naar Kirkton Barns, waar niemand thuis was, maar James heeft ons de code van het voordeurslot gegeven, dus we konden moeiteloos naar binnen. Achter de deur troffen we ineens twee vriendelijk kwispelende honden, terwijl we de twee katten verwachtten. Stella ging direct naar bed. Ze voelt zich beroerd en verkouden. Heeft ook een beetje koorts.


Hoe krijgt John het voor elkaar om naast zijn werk aan de universiteit zoveel te schrijven? Romans, dichtbundels, artikelen (onder andere voor het Times Literary Supplement). Hij is ook nog vader van twee jonge kinderen en zit midden in een verbouwing, de reden waarom hij ons niet thuis heeft gevraagd. Ik benijd hem en Don Paterson wel een beetje. Docent creatief schrijven aan een universiteit is toch iets anders dan mijn getob op het Stedelijk Dalton Lyceum. Het klimaat hier is alleen niet geschikt voor ons. Ik weet niet hoe Stella ineens aan die zware verkoudheid is gekomen, misschien een virus dat ze op de boot heeft opgelopen door die ellendige airconditioning, maar ze is ook erg gevoelig voor temperatuurwisselingen. Soms vraag ik mij af of we dit soort reisjes nog wel moeten maken. Morgen moeten we 430 kilometer rijden, naar Newton-le-Willows en daar maak ik mij een beetje zorgen over. Volgens de verwachtingen wordt het druk op de weg, wegens bank holiday. We hebben ruim aspirine bij ons, om de koorts wat te drukken, maar na een nacht Newton moeten we ook nog een keer in zo'n hutje op de boot.


De Italianen zijn alweer vertrokken. Gisteren spraken we hen bij het ontbijt. Een aardig, jong stel, maar met een absoluut minimum aan Engels. Vanmiddag verscheen vader James in een peperdure sportwagen. Kleine landadel, rijke landadel. Blijft het raadsel van mevrouw James. Het huis barst van de familiefoto's, maar geen trouwfoto van James. We vragen er niet naar, wie weet welk drama er misschien achter schuilt.


Zaterdag, 5 mei:

Newton-le-Willows

We moesten een stukje omrijden over de Kincardine Bridge, omdat er bij de Forth Road Bridge een file stond, maar daarna zijn we na een vlotte rit over de M6 zonder problemen gearriveerd bij Kirkfield's Private Hotel. Nog even afgetrapt als tweeëndertig jaar geleden, toen ik er met Annemarie logeerde, maar met het voordeel dat we bij neef Brian om de hoek zitten. Het is even wennen na Kirkton Barns, waar we na de eerste schrik toch heel aangenaam hebben gelogeerd.



woensdag, november 17, 2010

Literair-dagboek: Schotland (2)


Op 29 oktober jl. verscheen bij uitgeverij Liverse mijn kroniek, ofwel literair dagboek, Idioten ontloop je nergens. Deze maand komt bij dezelfde uitgever de door mij vertaalde poëzie selectie Het bal in de inrichting van de Schotse dichter en romancier John Burnside uit. In mei 2007 reisde ik, deels met een beurs van het Fonds voor de Letteren, naar Schotland om de vertalingen met Burnside te bespreken en de omgeving te leren kennen waarin het meeste van zijn werk is geschreven. Uiteraard hield ik daarvan ook een literair dagboek bij.


Donderdag, 3 mei:

Tayport

Gisteren leende ik van James de telefoon om John Burnside te bellen. Hij ging naar St. Andrews om zijn zoontje naar de crèche te brengen. Ik ging wat schrijven in de ontbijtzaal. Even later werd er gebeld, daarom gaf ik het apparaat aan de jongen die was opgedoken om te soppen en te stofzuigen. Ik dacht vast personeel of familie, maar het bleek een Poolse student in de biotechnologie aan de Universiteit van Dundee die het geld voor zijn mastersdegree bij elkaar aan het verdienen was. We hadden een aardig gesprek over universiteiten in Schotland, Nederland en Polen.


Zou er een mevrouw James zijn? Gisteravond sprak ik wel moeder James, die ons uitlegde waar we de trein naar Edinburgh kunnen nemen. Inmiddels schijnt er een Italiaans stel te zijn aangekomen. De zaak zit nu voor 2/3 vol, want er worden maar drie kamers verhuurd. Gisteren zagen we een tuinman aan het werk, maar het zou ook vader James kunnen zijn geweest, of iemand uit Polen.


Terug van een dagje Edinburgh, een alleszins aangename stad met ongeveer de omvang van Utrecht. Stella was er eerder in 1975 en ik in 1978, met de Heer Bos. Alles stond me in mijn herinnering heel anders bij, behalve het kasteel. Ik weet wel dat we toentertijd een hotel hadden in Rose Street en dat we flink gegeten en gedronken hebben, maar voor details zou ik mijn dagboek uit die tijd moeten nalezen. Wat ik mij herinner is de roet op alle gebouwen, wat een sombere uitstraling gaf. Wat dat betreft is er in negenentwintig jaar weinig veranderd. Wel is er een nieuw gebouw neergezet tegenover Holyrood House: het onderkomen van het Schotse parlement. Een idioot en peperduur ontwerp dat op een lachwekkende wijze detoneert.


De treinrit vanaf het bij Tayport gelegen Leuchars (spreek uit: Loekers) was een genoegen. Een ruime, comfortabele trein (ik dacht aanvankelijk dat we eerste klas zaten, maar dat bleek niet zo te zijn) en de route door Fife erg mooi. Alle lof voor ScotRail. Een vriendelijke conducteur, een trolley met koffie, thee en limonade, een schone trein die op tijd reed...ten zuiden van de grens hadden we de laatste keer heel wat slechtere ervaringen met het spoor, maar dat is alweer acht jaar geleden.


In Edinburgh de zaken maar eens toeristisch aangepakt en op de sight-seeing bus gestapt. Een aardige gids, wat leuke weetjes en het scheelde veel geloop. De National Gallery bezocht, waar ik een oude bekende tegenkwam: het schilderij van Albert Cuyp over de ijspret bij het Huis te Merwede, waar ik dat gedicht over schreef voor de serie briefkaarten van het Dordrechts Museum (nooit een cent royalty's gezien, maar die zijn het museum gegund).


Stella maakte bij de balie de opmerking dat El Greco's werk niet Spaans was, zoals werd vermeld, maar Grieks. Of het meisje dat de kaarten verkocht dat aan de directie wilde doorgeven. Bleek dat meisje ook Grieks te zijn, wat niet wegneemt dat ik ervan overtuigd ben dat er gewoon 'Spaans' blijft staan, het werk is per slot in Spanje geschilderd. Er was een knap vrouwenportret van Frans Hals: Dutch lady. Een rijk gekleed, maar zo overduidelijk lomp type dat het niet anders kon zijn dan een 'Dutch lady.' Geniaal zoals Hals dat heeft getroffen.


Na de kunst de drank. In de taverne op de Lawnmarket die is genoemd naar Deacon Brodie, model voor dr. Jekyll en Mr. Hyde. Daar weer eens vastgesteld dat zo'n mooie pub er zeer bij zou winnen als de muziekinstallatie de deur uit ging en het roken weer werd toegestaan. Mits een behoorlijke afzuiginstallatie, vooruit, laat ik ook eens wat toegeven. Dat rookverbod is een niet te tolereren uitwas van de anti-rookhysterie die is overgewaaid uit hypocriet Amerika. Het staat ons ook te wachten. Ik rook weinig en nooit over mijn longen. Ik merk er dan ook niets van als ik een paar dagen geen sigaartje opsteek, maar ik accepteer de bedilzucht en het paternalisme niet van die fastfood, patat en eieren met spek vretende, autorijders die voor mij uitmaken dat ik buiten op de stoep moet gaan staan als ik van een tuit- of een bolknakje wil genieten. Ik ken mensen die zelfs vinden dat ik thuis niet moet roken als ze op bezoek komen. Gaat het om iemand met een longaandoening dan ben ik zelf kien genoeg om niet op te steken en ik wil een ander zijn mening wat er in diens huis wel of niet kan desnoods ook respecteren, al vind ik het een aantasting van de gastvrijheid, maar wie meent dat ik in eigen huis niet mag roken, hoef ik niet meer binnen te hebben.


We wilde eten bij een Indiër in Highstreet. Aan de deur hing een bordje 'open,' maar toen we binnenstapten begonnen twee mannetjes achter de bar enigszins driftig te roepen en te gebaren dat we later moesten terugkomen. Naar een belendende Italiaan gegaan waar we veel te veel betaalden voor de matige kwaliteit van wijn en voeding. Culinair gezien een mindere dag, maar de trein vertrok weer stipt op tijd, in Leuchars stond de auto nog trouw op ons te wachten en onze kamer bleek aangenaam warm. James had de verwarming aangedaan, want in Edinburgh was het dan wel mooi zonnig, in Tayport was het bewolkt en woei een frisse noordenwind.



maandag, november 15, 2010

Een jongen uit de Klaverstraat

Een van de mooiste boeken in de categorie memoires vind ik de pas verschenen heruitgave van de jeugdherinneringen van de Belgische politicus Achiel van Acker (1898-1975). In Herinneringen-Kinderjaren, beschrijft hij hoe hij opgroeide in het vroeg twintigste-eeuwse Brugge. Kind uit een gezin van twaalf dat moest zien rond te komen van de schamele verdiensten van zijn vader, een mandenmaker. Hij verhaalt op een eenvoudige, maar indringende wijze van de diepe armoede waartegen het leven in de 'straatjes' van Brugge zich afspeelde. Een bestaan dat in veel Nederlandse steden in die tijd niet veel anders moet zijn geweest. Het is een verhaal waaruit echter warmte blijkt en dat nergens rancuneus wordt. Hilarische belevenissen wisselen af met diep trieste episodes. Er was veel leed, maar er werd ook volop gefeest als daar reden toe was. De heilige communie, de kermis, de streken van sfeerbepalende figuren in de buurt, zoals het Schaap.


Het was een moeilijke jeugd, maar geen ongelukkige. Wel stuiten we voortdurend op schrijnende sociale verschillen, zoals die tussen de dragers van klompen en schoenen, of tussen wie door de kerk werd gekleed en wie niet. De kerk speelt nog een centrale rol in het leven, maar er is eveneens sprake van heel veel bijgeloof en kwakzalverij. Huiduitslag die werd bestreden met een smeersel van paardenvijgen, om maar iets te noemen. Soms zijn er homerische ruzies in de Klaverstraat, maar tegenover de buitenwereld is men solidair.


Het is een wereld die Van Acker zich met een zekere weemoed herinnert, maar ook met een scherp oog voor de gebreken. Hij zal tijdens zijn politieke carrière na de Tweede Wereldoorlog (waarin hij het viermaal tot minister-president bracht en ook tot voorzitter van het parlement), niet voor niets uitgroeien tot een van de grondleggers van het Belgische sociale stelsel. Een formidabele prestatie voor wat we nu een kansarme jongere zouden noemen, die slechts tot zijn elfde naar school mocht. Tijdens die schooltijd moest hij bovendien ook al regelmatig zijn vader helpen bij het werk.


In 1964 publiceerde hij zijn jeugdherinneringen voor het eerst. Een boek dat jammer genoeg in weinig Nederlandse bibliotheken te vinden zal zijn. Ik hoop dat deze uitgave, naar de moderne spelling omgezet en van voetnoten voorzien door John Heuzel, zijn weg ook in Nederland zal vinden. Het is een boek dat niet alleen van belang is voor (sociaal)historici. Het werpt een liefdevolle, maar kritische blik op een leven dat ook dat van veel van onze groot- en overgrootouders moet zijn geweest. Het kan worden gezien als een vermaning om behoedzaam om te gaan met onze sociale verworvenheden, die zowel in België als in Nederland zwaar onder druk staan. En bovenal: het is een verhaal dat diep ontroert en alleen daarom al niet ongelezen zou moeten blijven.



Achiel van Acker – Herinneringen-Kinderjaren. Opgroeien in het volkse Vlaanderen van 1900. Bezorgd door John Heuzel en Koen De Brabander. Uitgave: Tempus – The History Press. ISBN 978 1 84588 643 1.


Zie ook: http://www.uitgeverijtempus.be




zondag, november 14, 2010

Literair dagboek: Schotland (1)


Op 29 oktober jl. verscheen bij uitgeverij Liverse mijn kroniek, ofwel literair dagboek, Idioten ontloop je nergens. Deze maand komt bij dezelfde uitgever de door mij vertaalde poëzie selectie Het bal in de inrichting van de Schotse dichter en romancier John Burnside uit. In mei 2007 reisde ik, deels met een beurs van het Fonds voor de Letteren, naar Schotland om de vertalingen met Burnside te bespreken en de omgeving te leren kennen waarin het meeste van zijn werk is geschreven. Uiteraard hield ik daarvan ook een literair dagboek bij.


Zondag, 29 april:

De reis naar Schotland aan het voorbereiden. Gisteren de auto schoongespoten, benzine getankt en de banden op spanning gebracht. Rond half één een bliksembezoek van Anastasia Mitrodoti, die met een neef uit Brussel onderweg was naar Amsterdam. Leuk om weer even Grieks te spreken, al ben ik mij altijd bewust van mijn fouten. We konden vanwege het mooie weer in de tuin zitten.

Toen de Grieken vertrokken naar Visser gelopen en onderweg bij het Grenswisselkantoor op het station Engelse ponden gehaald. Ze hadden er maar dertig, de rest moeten we dus op de boot wisselen. In de loop van de dag nog even op het internet gezeten om mijn kennis van de Engelse verkeersregels op te frissen. Bij Visser op het terras met Thijs, Lupius en Han. Kalm aan gedaan, maar 's avonds voor de buis toch in slaap gevallen. Han ging al vroeg naar huis want vandaag rijdt hij met Bep naar de familie Noorman in Montgivrai. Acht uur rijden, als het meezit op die vreselijke rondweg om Parijs.


Dinsdag, 1 mei:

Tayport

Waar we nu weer terechtgekomen zijn, God mag het weten, maar een hotel is het in ieder geval niet. De gastheer, een jonge vader, is aardig genoeg, maar in plaats van in het verwachte viersterrenhotel zijn we gestrand in een (ook viersterren, kennelijk kan dat) bed en breakfast. Ja, het huis is mooi en ligt midden in de rimboe, absoluut in the middle of nowhere. Als er een restaurant zou zijn met een bar, was dat prima, maar dat heeft het Kirkton Barns Country House niet. Het heeft sfeer, de kamer is – op het ontbreken van een tafel om aan te schrijven na – lang niet slecht, maar er is verder niets, behalve diepe stilte. Eigenlijk wil ik hier weg, maar dan moeten we toch die dure overnachtingen betalen en het is maar voor een paar dagen. We hebben wel het idee dat de internetinformatie niet helemaal was wat het moest zijn. Of ik moet scheel hebben gekeken. Het vervelendste is dat we voor het avondeten een heel stuk moeten rijden naar het dichtstbijzijnde dorp, grotendeels over een onverharde en onverlichte weg.


De overtocht met de Pride of Hull verliep voorspoedig, evenals de rit hierheen, maar de accommodatie was klein en benauwd, niet te vergelijken met die luxe, Griekse veerboot van Ancona naar Igoumenitsa in de zomer van 2004. Smalle kooien die je ook nog eens zelf moest uitklappen, waarna je je kont nauwelijks kon keren. Wij schrokken een beetje toen de boot volstroomde met motorrijders en vreesden al een invasie van Hell's Angels, maar het waren allemaal brave huisvaders met moeder de vrouw achterop. Rondom onze hut logeerde een roedel Franse pubers op schoolreis. Ze maakten tot een uur of twaalf geweldig stampij, maar daarna hoorden we niets meer.


Een hapje gegeten in de inn in Dairnsie, een paar kilometer verderop. Lekker, maar qua hoeveelheid wat aan de schraperige kant. Daarentegen een alleszins smakelijke huiswijn. Gastheer James, die ook nog taxichauffeur blijkt te zijn, heeft ons gehaald en gebracht. Dairnsie valt onder de gratis service van het huis, maar als hij ons naar St. Andrews brengt, kost het vijf pond heen en vijf pond terug. Nu, daarvoor hebben we de eigen automobiel.


Woensdag, 2 mei:

Tayport

De rust en stilte zijn weldadig. Jammer dat er geen enkele faciliteit is, behalve een leeskamer met televisie 's avonds. Gasten worden verzocht na het ontbijt te vertrekken en pas weer 's avonds terug te komen. Nu zijn wij de enige gasten, dus zo nauw zullen we de regels niet nemen, maar vreemd is het wel. Er lopen twee gezellige katten rond, een rooie en een schildpad. Ze zijn erg aanhankelijk.

Toen wij gisteren rond vier uur arriveerden, hing er een briefje op de deur met 'Beste gast,' en daarna de mededeling dat de gastheer rond vijf uur zou komen. Dat vonden we tamelijk eigenaardig voor een viersterrenetablissement. Gelukkig was het aardig weer. We hebben de auto geparkeerd en zijn op een bankje in de tuin gaan lezen tot James kwam opdagen, die zijn peuter had opgehaald in St. Andrews. Eénentwintig jaar en al een kind van drie. Hij vertelde dat het huis al vier generaties in de familie is. Herenboeren, kleine landadel, ze hebben ook een landbouwbedrijf. Ik moest ineens denken aan farmer Bolton uit Far from the Madding Crowd van Thomas Hardy. Na een poosje liep er ineens een oudere heer te stofzuigen en hoorden we een vrouwenstem in de keuken. Het huis maakt wel een zeer nette en warme indruk, door de bepaald luxe, maar gelukkig niet moderne, inrichting.


Na het ontbijt naar St. Andrews gereden, ongeveer twintig minuten hier vandaan. Een kleine, sfeervolle stad, met de middeleeuwse universiteitsgebouwen nog ongeveer zoals in de tijd van Boswell en Johnson. Ik dacht, toen we langs het Instituut voor Middeleeuwse Geschiedenis liepen: wat moet het een genoegen zijn om te doceren aan zo'n oude, maar vooral kleinschalige universiteit. Niet zo'n enorme, door afstandelijke bureaucraten bestierde leerfabriek. Naast studentenstad is St. Andrews bekend om zijn golfsport, maar die heeft eerlijk gezegd mijn belangstelling niet. Evenals cricket, hoewel ik dat vroeger in Engeland nog wel heb gespeeld.


Langdurig de ruïnes van het bisschoppelijke paleis en de kathedraal bekeken. Beiden verwoest door het religieus fanatisme van de 16e eeuw. Door het centrum gewandeld en het café op North Street opgezocht, waar we vrijdag met John Burnside hebben afgesproken. Aan de overkant, bij de Ladyhead Bookshop, koffie gedronken en geluncht. Een geweldig idee, dacht ik, koffiehuis en boekwinkel, maar er was uitsluitend christelijke lectuur. Interessant voor een student theologie, maar niet voor ons.

Doorgereden naar Crail, het eerste van de vissersdorpjes in de East Neuk van Fife die we willen bezoeken, omdat Burnside erover schrijft. Crail, Cellardyke (waar hij een tijdje heeft gewoond) en Anstruther (spreek uit: Enster). Sfeervolle, uit natuursteen opgetrokken plaatsjes aan de Firth of Forth, die machtige, geheimzinnige zeearm uit Johns gedichten. Overal waar we liepen, vooral bij de haven van Cellardyke, kwamen regels uit zijn poëzie bovendrijven. Zo stonden we aan de 'railings' uit Another Poem About Fish en stuitten we op de Tolbooth Wynd. Dat is dus geen gehucht, maar Wynd blijkt steeg te betekenen. Dat was nog niet bij mij opgekomen. Na Anstruther reden we door Pittenweem, waar we even aarzelden of we wel of niet naar het nabijgelegen gehucht zouden rijden, waar Burnside nu woont. Omdat hij ons niet thuis heeft uitgenodigd, maar een ontmoeting in North Street voorstelde, besloten we uiteindelijk om het niet te doen en via Upper-Largo terug te rijden naar St. Andrews. Daar in The Criterion, een pub uit 1871, historisch jaar, een pintje Guiness gedronken. In Schotland mag nergens in de horeca meer worden gerookt, met gevolg dat er overal terrasjes zijn ontstaan, waar vrijwel de gehele klandizie zit. Vanmiddag weliswaar in de zon, maar ook als er een scherpe, akelige wind staat, zoals vanmorgen. Voor de zon rond het middaguur verscheen was het bewolkt, het 'gun-metal gray' van John boven de zeearm. In Crail wat blikjes Guiness ingeslagen voor op de kamer. Het aardige van James is dat hij op iedere kamer een voorraadje gratis whisky aanhoudt voor de gasten, dat dagelijks wordt aangevuld.

Vanuit The Criterion, waar vier bulderende Schotten al snel de sfeer kwamen bederven, naar Church Square gelopen voor een vroeg diner in The Doll's House. Ik had geweldige vis op zeebanket en Stella iets vegetarisch dat ze erg lekker vond. De porties waren ook minder benauwd dan gisteren en de wijn weer smakelijk, al heb ik maar één glas gedronken vanwege het autorijden. Vroeger moest je in Groot-Brittannië met The Good Food Guide op stap, of naar een Indiër, om niet te worden vergiftigd, maar op culinair gebied is de beschaving inmiddels doorgebroken.



dinsdag, november 09, 2010

Beren op het achtererf


In een afgelegen en hooggelegen bergdorp in de Pindos, in de buurt van Grevená, volgde ik zondagavond de verkiezingsuitzending van het televisiestation ANT. Het ging om plaatselijke verkiezingen, die van burgemeesters, gemeenteraden en periferiarchen, zeg gouverneurs van de provincie. Van secondair belang vergeleken bij de parlementsverkiezingen, maar net als in Nederland werden zij door de politieke partijen in de campagne volop misbruikt, door de landspolitiek voortdurend aan de orde te stellen. Oppositieleider Andonis Samaras van de ND voorop. Hij is kennelijk al vergeten dat zijn partij voor een belangrijk deel verantwoordelijk is voor de benarde situatie waarin het land verkeert, wat ietwat merkwaardig is voor iemand die in de regering Karamanlis een ministerpost bekleedde en die dus mede aangesproken kan worden op de onjuistheden welke die regering aan Europa heeft verkocht om de ware stand van de lopende rekening te verhullen. Op zijn beurt deed premier Papandreou een duit in het zakje door te dreigen met vervroegde parlementsverkiezingen als de uitslag desastreus zou zijn voor regeringspartij PASOK. Daarmee joeg hij het bedrijfsleven, Europa en veel kiezers in de gordijnen. Vervroegde parlementsverkiezingen zouden het land verder in de chaos kunnen storten, terwijl nu juist stabiliteit een harde noodzaak is. Zodra de premier zijn dreigement uitte schoot de rente op Griekse staatsleningen opnieuw omhoog, een teken aan de wand.


De lokale verkiezingen kregen aldus een groter belang dan zij doorgaans hebben. ANT had voor zijn uitzending, die begon om zeven uur, het ogenblik dat de stembussen sloten, een groep journalisten gemobiliseerd en een aantal politici uitgenodigd. Hoe lang de uitzending duurde weet ik niet, want om twaalf uur ben ik met tuitende oren en vervuld van de meer dan voortreffelijke, plaatselijke wijn, mijn bed in gedoken. De studiogasten hebben in ieder geval een geweldige prestatie geleverd door vijf uur lang onafgebroken en onvermoeibaar door elkaar en tegen elkaar te schreeuwen en te tieren, waardoor zelfs mijn Griekse gastheer en gastvrouw, toch gewend aan de Mediterrane manier van communiceren, voortdurend de draad van het gesprek kwijtraakten. Een 17e eeuwse Poolse Landdag had er een voorbeeld aan kunnen nemen. Gelukkig kwamen in een hoek van het scherm regelmatig de uitslagen in beeld en zo konden wij ondanks het getetter in de studio toch behoorlijk het verloop van de strijd volgen. We probeerden af en toe over te schakelen naar een ander station, maar wegens problemen met de antenne leverde dat alleen maar sneeuw en vaag gekraak op. Wat wil je? Het dorp is zo afgelegen dat met enige regelmaat beren op de achtererven om voedsel komen schooieren.


Uiteindelijk is de PASOK met een lichte voorsprong geëindigd, waardoor premier Papandreou al in de loop van de avond kon verklaren dat vervroegde verkiezingen voorlopig van de baan zijn. Wel is in de meeste gemeenten en periferiarchiën een tweede verkiezingsronde nodig, omdat geen van de kandidaten meer dan 50% van de stemmen verkreeg. Opvallend is echter dat, ondanks dat stemmen verplicht is, ongeveer 40% van de kiezers niet is komen opdagen. Dat moet vooral de leiders van de twee grote partijen te denken geven. Het zou verstandig zijn van Papandreou en Samaras om, als het stof van de verkiezingen is neergedaald, rond de tafel te gaan zitten teneinde een gezamenlijke koers uit te stippelen om de crisis te lijf te gaan. Jean-Claude Junker heeft namens Europa al opgeroepen tot nieuwe bezuinigingsmaatregelen om het begrotingstekort in 2011 verder omlaag te brengen. Wie de negatieve effecten op de Griekse economie van de huidige maatregelen ziet, begrijpt dat dat een onmogelijke eis is. Dat wil niet zeggen dat het land reddeloos verloren is, wel dat het meer tijd nodig heeft om zich van de crisis te herstellen dan het buitenland verlangt. Een eensgezind en vastberaden Griekenland is nodig om dat aan de Europese partners duidelijk te maken. Met onderling gekrakeel à la zondagavond zal dat niet lukken.