woensdag, oktober 31, 2012

Prettig idee


Iemand zei: 'Je gaat steeds meer op je vader lijken.' Misschien is dat waar, maar zelf vind ik dat ik met het verouderen van mijn kop eigenlijk meer op mijn grootmoeder van vaderskant ga lijken. Althans op het portret dat ik van haar geërfd heb. Mijn vader was een stukjesschrijver. Ik ben dat ook meer en meer aan het worden. Hij noemde zijn stukjes stukjes. Ik noem ze cursieven (geen cursiefjes!). Een soort van column+. De bedoeling van een cursief is dat het enige literaire waarde heeft, zodat hij niet direct de volgende dag met de vis meegaat. Het is natuurlijk een beetje een woordenspel. Een stukje is een stukje. Als het een zekere omvang krijgt, noemen we het een kort verhaal. Als het een minimale omvang heeft, is het een zkv, een zeer kort verhaal. Die benaming is gekoppeld aan A.L. Snijders, misschien wel de beste, levende stukjesschrijver van het Nederlandse taalgebied. Ergens daartussen vinden we de column en het cursief. In wezen gaat het om de inhoud, niet om de lengte. Om het water dat in wijn verandert. Hoe is niet van belang, als het maar gebeurt.

Mijn vader schreef stukjes en soms preekte hij. Wat er van die preken bewaard is gebleven, is ergens bij de familie. Wat religie betreft ben ik het tegendeel van mijn vader. Ik zie even weinig heil in de boodschap van J. van Nazareth en al die andere verkondigers van welk geloof ook, als mijn beide grootvaders. 'Het slaat altijd een generatie over,' hoor je weleens zeggen. De stukjes die mijn vader schreef werden vooral opgenomen in het blad van de Rotterdamse Schaakbond (RSB), van waaruit ze soms werden overgenomen door Schakend Nederland, het orgaan van de KNSB. Ook schreef hij voor het blad van de rijkspolitie, waar hij als burgerambtenaar werkzaam was, en voor de schoolkrant van mijn middelbare school, waar hij, tot mijn chagrijn, lid van de oudercommissie was. Vaak schreef hij daarin over de natuur. We leerden van die stukjes meer dan van de biologieleraar, een voormalig kapitein van het KNIL, die het in de les vrijwel uitsluitend over zijn strijd tegen de Japanners had.

Er moeten heel wat stukjes van Ben Klok te vinden zijn. Op een paar uit het schoolblad na, heb ik er niet een. Bij zijn dood bleek hij niets te hebben bewaard. De Dordtse journalist en schaker Hans Berrevoets vertelde mij eens dat iemand in de buurt van Zwolle alle stukjes uit het RSB-blad en uit Schakend Nederland zou hebben verzameld. Ik heb die iemand weleens een e-mail gestuurd, maar Zwolle bleek ver weg en antwoord bleef uit. Ik kan natuurlijk in de Koninklijke Bibliotheek een en ander terugvinden, als ik maar de tijd neem om te zoeken. Misschien komt het er ooit van. Als ik werkelijk steeds meer op mijn vader ga lijken, lijken mijn cursieven qua stijl af en toe misschien ook wel op die van hem. Op de een of andere manier zou ik dat een prettig idee vinden.

©Kees Klok


zondag, oktober 28, 2012

Bittere winter


'In de lente moet je altijd een meisje hebben,' schrijft A.L. Snijders in Ik leef aan de rand van de wereld. Maar het is herfst. Een zonnige herfst aan de rafelrand van Europa. Je merkt het naderen van de winter alleen aan het killer worden van de avonden en aan het met tegenzin verkleuren van de bladeren. Ik heb een meisje. Haar foto staat in het Schrijfhuis. Ze lacht me toe, een glas rode wijn in de hand, onder een parasol in een zonovergoten tuin. Het is herfst. Straks in december is het alweer vijf jaar geleden dat ze overleed, maar we laten elkaar niet los. Zij heeft het Schrijfhuis ingericht, het was haar huis voor we elkaar leerden kennen. Geheel toevallig, ver weg in Amerika, op de prairie in wat de Amerikanen 'fly over land' noemen. Nu ja, prairie, Minneapolis is niet bepaald een gehucht op de vlakte en het aanpalende St. Paul is de geboorteplaats van Bob Dylan, maar dit terzijde. Ik had haar uitgenodigd voor een etentje in een Mexicaans restaurant, ergens in een shopping mall. Terwijl wij daar verliefd zaten te worden, raasde een tornado over een deel van de stad. Wij merkten daar pas iets van toen we terugkwamen op de universiteit, in Middlebrook Hall, waar ze de avond in de schuilkelder hadden doorgebracht. Het was begin juli, hoog zomer. Wij waren jong, maar niet meer de jongsten. We konden de lente overslaan, maar dat ze vóór onze eigen herfst zou overlijden was een hard gelag. Iets dat ik de natuur niet vergeef. Soms denk ik: had ik maar een god om uit woede mee op de vuist te gaan.

Ik zit in Loxias en luister naar een lied van Hadzidakis. Dat stond ook op het bandje dat ze mij in Amerika leende, toen ik haar van mijn belangstelling voor Griekse muziek vertelde. Ik heb Loxias pas na haar dood ontdekt. Ze zou zich er thuis hebben gevoeld: goede muziek, boeken, een beschaafd publiek. Sommige stamgasten waren haar collega's op de universiteit, voor ze eerst naar Düsseldorf kwam en daarna naar Dordrecht. In die tijd brachten we alleen de vakanties door in het Schrijfhuis. In die jaren bestond Loxias ook nog niet en werkte Y. als apotheker in Verona. Verona, daar reden we langs met de auto, op weg naar de veerboot richting Griekenland. Toen deed je er met een beetje geluk acht uur over om van de veerhaven in Igoumenitsa, via de Catarrapas, in Thessaloniki te komen. Nu ligt er een prachtige snelweg, die de reistijd met de helft bekort. Vele malen beter dan die nauwe autostrada, maar ze heeft er nooit over gereden.

Ze ligt begraven in het voorvaderlijk dorp, Theodósia, in het schilderachtige heuvelland van Grieks-Macedonië. Fields of Wheat, Hills of Blood is de titel van een indrukwekkend boek dat Anna Karakasidou schreef over de geschiedenis van de streek. Ze heeft mij haar familiegeschiedenis verteld. Een bitter verhaal, dat begint met de deportatie van haar grootouders uit Turkije, in 1923. Het gaat voort met de moord op oom Demosthenes, door de fascisten in de burgeroorlog, en de gevangenschap van haar vader op Makronisos, het marteleiland van ultra-rechts eind jaren veertig. Het eindigt met haar eigen ervaringen als vooruitstrevende studente tijdens het kolonelsbewind. Ik moet daar aan denken nu er, ondanks de milde najaarszon, een deken van doem over het land ligt en de neo-nazi's, ogenschijnlijk ongehinderd, overal hun tentakels uitslaan. Ik heb een meisje. Ze lacht me vanaf de foto toe, maar het is herfst in Griekenland en er is een bittere winter onderweg.

©Kees Klok


zaterdag, oktober 27, 2012

Amateurtoneel


'Er zijn nog steeds idioten die warm lopen voor al dat gebral over het leger, de vlag en het vaderland. Dergelijke ideëen zijn al even ongezond als die over de godsdienst.' (Paul Léautaud - Literair dagboek 1893-1921)

Op 28 oktober vieren de Grieken Ochi-dag. Ochi betekent nee. Het 'nee' dat dictator Metaxas in 1940 gaf op een vernederend Italiaans ultimatum. De Italianen vielen daarop vanuit Albanië Noord-Griekenland binnen, maar waren binnen de kortste keren in paniek op de vlucht voor het Griekse leger. Mijn schoonvader, in die tijd dienstplichtig cavalerist, kon daar enthousiast over vertellen. Als de Duitsers Mussolini niet te hulp waren gekomen, hadden de Grieken de Italianen uit Albanië gedreven, plons, de Adriatische Zee in. In de aanloop tot de 28e hangen er al volop vlaggen aan de balkons. Op de dag zelf wordt er traditiegetrouw in Thessaloniki een militaire parade gehouden. De dag ervoor paraderen de scholen, met veel vlaggen en nationaal vertoon.

Ik gun de mensen hun feestje en ze mogen wat mij betreft trots zijn op het pak slaag dat ze de Italianen gaven, maar ik voel mij ongemakkelijk bij al dat vlagvertoon. De regering zit aan de grond, er is zelfs geen geld meer om in Thessaloniki kapotte lampen in verkeerslichten en straatlantaarns te vervangen, waardoor er binnenkort doden gaan vallen, maar geparadeerd zal er worden. Onder strenge veiligheidsmaatregelen, want vorig jaar schopten demonstranten de boel volkomen in het honderd.

Het is wel een vrolijk gezicht, al die vlaggen, maar ik doe er niet aan mee. Ik heb geen Grieks paspoort en evenmin een vlag. Toen Stella in Düsseldorf werkte voor het Griekse onderwijs in Duitsland, ben ik een keer meegegaan naar de viering van Ochi-dag. Ergens in een zaaltje voerden schoolkinderen een primitief toneelstukje op, waarin Griekse helden Turkse schurken een kopje kleiner maakten. Wat dat met Ochi-dag te maken had ontging mij, maar de ouders waren vertederd en de consul was trots. Hij stak een ronkend dankwoord af, geflankeerd door de papas, altijd onvermijdelijk haantje de voorste. Ik ben nooit meer naar een dergelijke vertoning geweest. Ik ben meer van de rebetica, de tsifteteli en de tsipouro.

Toch zou ik het eigenlijk wel leuk vinden als er eens op 5 mei door Nederlandse schoolkinderen een stuk zou worden opgevoerd waarin Hollandse helden Franse schurken in de pan hakken. Tenslotte hebben we van de Duitsers maar vijf jaar last gehad, terwijl de Fransen ons bijna de hele zeventiende en achttiende eeuw, tot en met Napoleon, het leven zuur hebben gemaakt. Als je het zo bekijkt, hebben de Grieken heel wat meer te stellen gehad met de Turken dan met de Italianen. Dat verklaart misschien dat toneelstukje. Jammer dat het zo bedroevend amateuristisch was, maar voor een goede dramadocent was toen ook al geen geld.

©Kees Klok


vrijdag, oktober 26, 2012

Literair dagboek (Athos 2)


Zondag, 10 augustus 2008:
Thessaloniki
De tweede dag op Athos (6 augustus) zijn we na een vermoeiend uurtje ochtendmis en het ontbijt (brood, olijven, water: woensdag, vastendag) op weg gegaan naar de Roemeense skite van Timiou Prodromou, de zuidelijkst gelegen gemeenschap op het schiereiland, in de buurt van de grot van de heilige Athanasios, de stichter van Megista Lavra. Het is een uur of wat lopen, maar de heenweg is zwaarder dan de terugweg, omdat de skite hoger op de berg ligt. Aanvankelijk volgden we een overschaduwd wandelpad (monopati) door het bos. Daarna kwamen we op de weg, waar weinig schaduw was. Dat maakte het lopen een stuk zwaarder. Het was een zeer warme dag. Bij de Roemenen werden we buitengewoon vriendelijk ontvangen door een jonge, goedlachse monnik die ons van water, Turks fruit en tsipouro voorzag. Hij liet ons de kerk zien en de kapel van de kluizenaar die vroeger op deze plek woonde. We mochten overal foto's nemen, iets dat in de kerken en kapellen van de Griekse monniken streng verboden is. We troffen er drie andere gasten uit Lavra, met wie we richting grot van Agios Athanasios wandelden. Om die te bereiken moet je tweehonderdachttien traptreden af langs een honderden meters diep ravijn. Kostas heeft het een keer gedaan en zei dat nooit meer te zullen herhalen. Ik durfde met mijn hoogtevrees niet eens in de buurt van de trap te komen. We hebben ver van de rand van het ravijn, in de schaduw van een rots, koude nescafé gedronken, terwijl de drie anderen onvervaard aan de afdaling begonnen.

We hebben hun terugkomst niet afgewacht, maar zijn op zoek gegaan naar de kluizenaar Josif, die ergens aan de rand van de afgrond moest wonen. We hadden moeite hem te vinden. We kwamen bij een verlaten kluis, maar die was niet bij een afgrond. Tenslotte kwam er een landrover over het pad, waarin een aannemer die op Athos restauratiewerk verricht. 'Stap maar in.' Vijf minuten later waren we er. Josif bleek naar Thessaloniki te zijn. Wij hebben in zijn tuin onze conserven gegeten en tsipouro gedronken, waarvan Kostas een litertje bij zich had. Er was een kraan en we vonden een gieter. Daarmee de planten en groenten, die dreigden te verdorren, flink water gegeven. De buikpijn kwam nu en dan weer opzetten, maar dan bracht een stiekeme scheet verlichting (later in Lavra moeizaam gescheten op zo'n verdomde hangplee, om daarna te ontdekken dat een deur verder de echte mensen-wc was). Vanaf de kluis van Josif heb je een indrukwekkend uitzicht op de zuidpunt van Athos, waar verschillende kluizen boven de afgrond zijn gebouwd. Die hangen als bijennesten een paar honderd meter boven zee. Ik durfde er niet aan te denken hoe je daar moet komen. Kluizenaar Josif staat er om bekend dat hij iedere keer als er toestellen van de luchtmacht overkomen, met een grote Griekse vlag gaat zwaaien. Soms maakt zo'n vliegtuig dan een ererondje. Piloten die Athos bezoeken brengen hem een pet of insigne, zodat hij, naar men zegt, een klein luchtmachtmuseum in huis heeft.

Teruggeklommen naar de Roemeense skite, waar we water, opnieuw tsipouro en koffie dronken. Omdat de archondaris bezig was, heeft Kostas de koffie maar zelf gezet. De sfeer bij de Roemenen is heel wat ontspanner dan die in Lavra. Uitgerust begonnen we aan een gemakkelijke wandeling terug. Je moet eerst een kort stuk klimmen, maar daarna begint de weg geleidelijk aan te dalen, tot aan de poort van het klooster.

'Thuis' een stortbad genomen, geslapen, wat gelezen en mij drie kwartier verveeld bij de vespers. In de voorkerk, want daar val je minder op. Na het avondeten gaf vader Sofronios ons een rondleiding. In het gebouw geweest waar nog belangrijker mensen dan wij, zoals de patriarch van Constantinopel en bezoekende ministers, logeren. Ook het oudste deel van het klooster gezien, met de kapel waar men tot monnik wordt gewijd. Je vindt er ook het knekelhuis en het baptisterium. Sofronios verhaalde van het ene wonder na het andere, allemaal in de categorie kinderlijke flauwekul en feeërieke onzin. Uiteraard hebben we hem in zijn waarde gelaten en niet tegengesproken, al werd het heel pijnlijk toen hij beweerde dat God aan Kostas vriend kanker had gezonden uit liefde. Door dat lijden kom je tot inkeer, dichter bij God en uiteindelijk in het paradijs. Ja, ja, dus Stella is gestorven vanwege de grote liefde die God voor haar koesterde. Ik had er het mijne over willen zeggen, maar dan waren we direct buiten de poort gezet en hadden we de nacht in de wildernis moeten doorbrengen. Nadat Sofronios ons twee boeken cadeau had gedaan (over het leven van Agios Athanasios en over de kluis van Agios Johannes Koukouzelis) hebben we de avond op onze kamer doorgebracht met een fles rode wijn, die mijn darmen weer wat verlichting bracht.

De derde dag (7 augustus) dezelfde ochtendroutine, alleen zijn we pas het laatste kwartier naar de kerk gegaan. Daar werden we terechtgewezen door een oude monnik, omdat we tijdens een of ander onderdeel van de rite niet stonden, maar zaten. We hadden er genoeg van en zijn de kerk uitgelopen. Later, toen we wachtten tot de refter open ging, kwam hij naast ons zitten en bood hij zijn verontschuldigingen aan. Hij was te streng geweest, zei hij. Er ontspon zich een gesprek. Vader Christoforos bleek een beminnelijke man te zijn. Na vijfentwintig jaar als stuurman op de grote vaart, had hij zich teleurgesteld in het leven teruggetrokken in het klooster. Het kloosterleven begon hem echter zwaar te worden. Vooral het nachtelijke opstaan. 'Ik heb er nu al een derde wekker bij gekocht, anders verslaap ik mij.'

Het ontbijt bestond uit sperziebonen, aardappelen, brood, olijven en rode wijn, met watermeloen toe. Hetzelfde als het avondeten. De wijn in Lavra is goed, maar wel wat aan de jonge kant.

Vader Sofronios kwam om ons naar de kapel van Agios Athanasios te brengen, die hij volgens de verhalen bouwde in opdracht van de Maagd. Steeds verwoestten demonen het bouwen aan het klooster, tot de Maagd zei: 'Bouw in één dag een kapel en draag daar 's avonds de mis op.' Nu, dat deed hij, wat de demonen voorgoed de das omdeed, aldus een serieuze Sofronios. De kapel is klein en charmant, maar gebouwd in één dag? We hebben het maar niet gevraagd, want Sofronios wees ons alweer op een ander wonder: twee iconen die hadden gehuild bij een aanval van piraten. Bij de kapel is een kluis die niet wordt bewoond, maar waarin vader Avraam (Abraham) kanaries fokt, wat een vrolijk gezicht was. Vlakbij zagen we een zonnewijzer en een stenen vat voor het persen van druiven uit de oudheid, maar daarover zei Sofronios niet veel. De oudheid is niet geliefd bij de monniken.

Tenslotte bracht hij ons naar de nabij gelegen kluis van Johannes Koukouzelis, die wordt bewoond en gerestaureerd door een jonge, vrolijke monnik uit Thessaloniki, vader Efraïm (als ik mij goed herinner). Direct kwamen water, drank, noten en koulourakia op tafel. We hadden een aardig gesprek over Byzantijnse geschiedenis, maar onvermijdelijk werden God en de Maagd erbij gehaald, waarna wij vonden dat het tijd was om op te stappen. Hij zag in mij een soort kandidaat-orthodox. Ik kreeg een paar bidsnoeren cadeau om vast te oefenen. Ik kreeg ook een stuk hout met daarop een lapje leer met een gekalligrafeerde bijbeltekst. Het paste niet meer in de bagage. Ik heb het discreet achtergelaten in Lavra. Vergeten, zullen we maar zeggen.

Terug in Lavra hebben we onze boeken, conserven en tsipouro ingepakt en zijn we afgedaald naar de haven, waar we in de schaduw bij het zingen van de zee hebben gelezen, gegeten en gedronken. Met de buik ging het beter nadat ik 's morgens het een en ander was kwijtgeraakt. De steile klim terug was nogal vermoeiend, maar ons wachtte het stortbad en de middagrust.

Na de avondliturgie (waarvan we maar tien minuten volgden) kennis gemaakt met een bezoekende bisschop uit Zambia en na het avondeten een tijd gesproken met de abt, een man die vriendelijk lijkt, maar ook iets sluws in zijn blik heeft. Vader Sofronios stelde een wandeling voor. Kostas zei direct ja, maar ik had geen zin meer in wonderen en in gehuichel dat ik het allemaal prachtig vind. Ik ben op de kamer gaan lezen. Kostas kwam tegen kwart over tien terug, witheet, omdat hij toch met Sofronios in debat was geraakt, terwijl geen enkele monnik ook maar enigszins vatbaar is voor logica, want dat zien ze als een instrument van de duivel. We hebben de laatste fles rode wijn opgedronken.

De laatste ochtend (8 augustus) konden we niet naar de mis, omdat het taxibusje naar Karyes al om zeven uur vertrok. Toen we in de kiosk buiten de poort wachtten, zagen we de zon opkomen achter Thassos, dat vaag in de nevels oprees uit zee. Afscheid genomen van vader Sofronios, die Kostas nog wat dingen meegaf (ondermeer een bidsnoer en een fles wijwater) voor hun wederzijdse vrienden Yorgos en Eleni. Hij zou bidden voor Yorgos genezing, maar 'alles is in de handen van God.' Rond half negen arriveerden we met de 'mixer' in Karyes, waar we nog enkele mensen vonden die niet anderhalf uur op de bus wilden wachten. Met zijn allen een taxi genomen naar Dafni, waar we tegen tien uur arriveerden. We hadden de 'snelboot' van twaalf uur besproken. Die vertrok wel op tijd, maar deed er om de een of andere reden een uur over om in Ouranoupolis te komen, in plaats van een half uur. Kostas kreeg de pest in, want hij moest nog een aantal zaken regelen voor zijn hoogbejaarde moeder. We reden door een mooi landschap naar Thessaloniki via Stagira (de geboorteplaats van Aristoteles), Arnea en Vassilika. Ik hoorde de stem van Stella, die zei: 'Waarom zou je naar een toeristisch eiland gaan als je een prachtig gebied als Halkidíki vlakbij hebt?'

©Kees Klok

woensdag, oktober 24, 2012

Literair dagboek (Athos 1)


Zaterdag, 9 augustus 2008:
Thessaloniki
Athos was een bizarre ervaring. Toen ik er voor het eerst naartoe ging, met Kostas K. en Dimos M., sprak ik nauwelijks Grieks. Nu kon ik vlot met de monniken converseren. Dat was verhelderend. Op Athos ga je vijftienhonderd jaar terug in de tijd, naar die van de kerkvaders. De geloofsopvatting daar is nog onveranderd dezelfde als in de tijd van de dendrieten en pilaarheiligen. Alles is heel eenvoudig in de wereld van deze vroeg-middeleeuwse fundamentalisten: alles wat de bijbel en de kerkvaders beweren is de door God gegeven waarheid. De orthodoxe kerk is de enige ware, dat spreekt, en wie verstandelijk redeneert is geen goed christen, want de rede is een instrument van de duivel. Daar geloven ze heel stellig in, in God, de duivel, de hemel, de hel, de Maagd en die hele Efteling vol heiligen. Zolang ze op dat bergachtige, soms wondermooie schiereiland zitten, kunnen ze weinig kwaad, lijkt het, maar hun invloed reikt heel wat verder. Via naïeve, voor religieuze bangmakerij gevoelige mensen, zoals wijlen mijn schoonmoeder, bijvoorbeeld. Via hun uitgebreide economische belangen en door het ontbreken van enigerlei scheiding tussen kerk en staat. Ik was drie en een halve dag terug in de Juliaanse kalender en de moderniteit van de zesde eeuw.

Maandagavond rond zeven uur werd ik opgehaald door Kostas om naar de villa in Nikíti te gaan. Vervelend dat ik in de loop van de dag dezelfde buikpijn kreeg als twee weken geleden. Nu na het drinken van een halve liter chocolademelk. Weer krampen en veel gas. Voelde mij ook wat gammel. Kostas meent dat zijn gasten recht hebben op een barbecue met enorme lappen vlees. Ik vind dat ongeveer het ergste dat je iemand kunt aandoen, maar je bent gast en je wil geen spelbreker zijn. Toch kon ik maar weinig eten. Wel flink rode wijn ingenomen, dat is goed voor de darmen. Met Vassiliki, die er vermoeid uitzag, over Stella gesproken. Ze mist haar beste vriendin. Ik heb naar de sterrenhemel gekeken en gedacht aan haar laatste gedicht. 'Vroeg' gaan slapen, tegen half twaalf, omdat we de andere ochtend tijdig wilden vertrekken.

's Nachts heel gasserig. Om zes uur opgestaan, een klein beetje brood met kaas en thee genomen en naar Ouranoupolis gereden, een afstand van ongeveer zeventig kilometer. Daar een cappuccino genomen. De buikpijn was iets minder. De boottocht, buiten op het bovendek, in de schaduw, was aangenaam, maar het vervolg van de reis (de busrit van Dafni naar Karyes en de tocht naar Megista Lavra in een soort taxibusje, beiden over zeer slechte wegen) was in mijn conditie moeizaam. De laatste rit werd door Kostas vergeleken met het zitten in een mixer. Ik voelde iedere schok in mijn buik.

In Karyes was er tijd om de Protaton te bezichtigen, maar het was te donker om alle fresco's goed te kunnen zien. De Axion Esti was wel goed, door kaarsen en olielampen, belicht. In Lavra, een middeleeuws fort met driedubbele toegangspoorten, werden we ontvangen door de archondaris, een dikke, oude monnik, die ons op een stoel bewegingsloos opwachtte en onze begroeting zonder enige reactie in ontvangst nam. Duidelijk een man van gewicht, reageerde hij volstrekt niet bij Kostas binnenkomst, terwijl hij hem al jaren kent. Nadat wij en de met ons aangekomen pelgrims waren voorzien van Turks fruit, water, tsipouro en koffie, werd hij spraakzamer. In Lavra wordt met weinig haast geleefd. Na een half uur begon de toewijzing van kamers. Vanwege Kostas band met de abt en vanwege onze status als hoogleraar (later hoorde ik van Kostas dat hij mij had aangekondigd als historicus en hoogleraar), kregen we een luxe kamer in een ander gebouw dan dat voor de pelgrims. Die slapen met vier of meer in eenvoudige cellen. We hebben ons geïnstalleerd en daarna tot de vespers geslapen. Ik worstelde almaar met buikkrampen. Dat krijg je als je als vrijdenker in een klooster gaat zitten. Op mijn diamonitirion (visum) staat 'protestant'. Een leugentje om bestwil, anders kom je zonder aanbeveling van een Griekse ambassade of van een universiteit niet binnen. Ik kreeg korting omdat ik in Griekenland woon. Buitenlanders betalen vijf euro meer. Dat geld had ik in religieuze snuisterijen moeten omzetten, maar we hebben er koffie van gedronken en de god van Athos is een straffende god.

Na de middagrust de vespers bijgewoond, waar bleek dat de monniken van Lavra strenger in de leer zijn geworden sinds Kostas laatste bezoek. Wilden we in de hoofdkerk blijven, dan moest eerst een icoon worden bekruist en gekust, wat we toen maar hebben gedaan. Alsof, want ik raak zo'n ding, dat wemelt van de bacteriën, niet aan. Ik ben niet orthodox gedoopt, maar wel in de Agia Sophia getrouwd en ik word daarom toch als orthodox geaccepteerd. Behalve voor de communie, maar dat zou me helemaal te dol zijn geworden. Later hebben we ons toch maar teruggetrokken in de voorkerk, om van verder gedoe af te zijn. De riten zijn voor mij volstrekt onbegrijpelijk en het kerk-Grieks versta ik nauwelijks. Mijn gedachten gingen voornamelijk over wat voor een poppenkast het was en over het grote wonder van het christendom: dat er uit het optreden van een psychiatrische patiënt in Romeins Palestina zo'n mythologie is ontstaan waar nog honderden miljoenen mensen in geloven.

Na de vespers kregen we te eten. Iets dat op briam leek, met tonijn. Kennisgemaakt met vader Sofronios, een bekende van Kostas vriend Yorgos. Yorgos is aan een hersentumor geopereerd, maar heeft weinig overlevingskans. Later op de avond een verhaal, in de kerk, door de archondaris, over de stichting van het klooster. K. en ik stonden met belangstelling te luisteren, tot we plotseling scherp terecht werden gewezen door een bejaarde monnik, omdat we met de handen op de rug stonden, wat in de kerk verboden blijkt. 'Wat krijgen we godverdomme nou, ouwe pinguïn!' had ik willen zeggen, maar je bent te gast en hoe zeg je dat in het Grieks? Na een korte begroeting door de abt de avond verder doorgebracht op de kamer, met een van de flessen rode wijn die Kostas heeft meegenomen. Ik heb voor de nodige conserven gezorgd, die het monasticale dieet moeten aanvullen. De rode wijn had een enigszins positief effect op de darmen. Tegen elf uur gingen we slapen, om fit te zijn voor de vroegmis.

©Kees Klok


maandag, oktober 22, 2012

Nachtmerrie


Het is een bijzondere plek, Loxias. Een combinatie van café, boekhandel en restaurant. Ook al heeft de boekhandelstak onder invloed van de crisis wat ingeboet, boeken kopen kun je er nog steeds. Meest op bestelling, maar dan zijn ze ook binnen een of twee werkdagen in huis. Griekenland heeft bij mijn weten geen Centraal Boekhuis, maar Y. heeft zijn logistiek goed in de hand. Ik ben er vroeg in de middag heen gegaan, omdat Blacky (Dimitris Sklivanos) zou spelen. Rebetica, maar vooral eigen composities. Ik herinner mij de sfeervolle avonden toen hij regelmatig in januari en februari speelde. Die gingen soms door tot in de heel kleine uren. Vandaag is hij echter weer vertrokken. De zaak was bijna leeg (waarschijnlijk door het prachtige weer, waarvan iedereen voor het invallen van de winter nog wil genieten) en voor een bijna lege zaak speelt hij niet. In de loop van de middag kwamen verschillende fans langs, die weer teleurgesteld vertrokken. Ik verwacht vrienden en ben gebleven. Loxias veranderde in een leeskabinet, waarin ik in alle rust The Dickensian las. Daar heb ik na zesendertig jaar lidmaatschap van The Dickens Fellowship nu eindelijk maar eens een abonnement op genomen. Ik had dat jaren eerder moeten doen, maar voortschrijdend inzicht schrijdt soms langzaam voort.


Ondertussen is Loxias opnieuw veranderd, nu in een alternatief voor het schrijfhuis. Er zijn wat klanten binnengedruppeld, maar die laten mij aan mijn hoektafeltje ongemoeid. Ik schrijf, pijp en rode wijn onder handbereik. Mijn gezelschap is laat, maar in dit rustoord, midden in het hectische centrum van de stad, is dat geen bezwaar. De kok van een naburig restaurant is vóór zijn dienst even binnengewipt en speelt zacht op de gitaar die altijd gebruiksklaar aan de wand hangt. Ineens hoor ik Nederlands. Twee dames die wat willen eten, maar alleen aan het balkontafeltje. Dat is niet vrij. Loxias kan vele gedaanten aannemen, maar zich niet in bochten wringen.


Zijn sympathiekste gedaante is die van toevluchtsoord, waar je je kunt afsluiten voor de waan van de dag. Van de voortdurende demonstraties om de hoek. Van het getetter op de televisie. Dag in dag uit van die heren en dames, die elkaar vanuit verschillende venstertjes op het beeldscherm hun oplossing voor de economische crisis toeschreeuwen, zonder ooit naar elkaar te luisteren. Er komen ook geen Afrikaanse, Pakistaanse of Chinese straatventers, door wie je elders bij voortduring wordt aangeklampt. Mensen waarmee ik wel te doen heb, maar die ik ook niet kan helpen. Soms voel ik een zekere solidariteit met die misleide gestranden. Ze zijn het mikpunt van de neo-nazi's, die zich steeds opener, brutaler en gewelddadiger op straat vertonen. En een mikpunt, dat zijn wij kunstenaars, intellectuelen, redelijk en democratisch denkende mensen straks allemaal. Tenzij de regering wat doet, maar die lijkt radeloos en de politie lijkt het allemaal wel best te vinden. Straks slaat dat nazi-tuig Loxias kort en klein. Dat is een van mijn nachtmerries.

©Kees Klok


zaterdag, oktober 20, 2012

Onder de palmen


In zijn brieven schrijft Willem Walraven (1887-1943) regelmatig: 'Niemand wandelt ongestraft onder de palmen.' Ik moet daar aan denken omdat ik zie dat ik zelf bijna onder de palmen zit. Bij café Ianthos in de 25e Maart-straat, waar ik weleens eerder ben geweest met de dichter Thanasis Georgiadis. Toen werden we bediend door twee beeldschone meisjes. Er loopt nu een andere juffrouw. Ook erg mooi. Thessaloniki is beroemd om haar vrouwelijk schoon. Niet voor niets zochten veel Byzantijnse keizers een bruid binnen haar muren. Ik kom zelden in deze buurt, die al gauw een mijl of drie buiten de oostelijke stadspoort ligt. Ware het niet dat de stadspoorten al lang geleden zijn opgeofferd aan de moderniteit. Evenals de tram en de bootverbindingen met de omliggende kustplaatsen. Niks geen boottochtjes meer naar het strand van Agia Triada of van Epanomi, zoals in de dagen dat Stella jong was. Wie geen auto bezit mag zijn leven wagen in een taxi, of in een doorgaans overvolle en stikbenauwde stadsbus stappen. Lekker aanschurken tegen zwetende medepassagiers. Ze hebben wel airco, die bussen, maar er rijdt altijd een handvol onnozelen mee die de ramen openzetten, waardoor de luchtkoeling niet meer werkt.






De palmen zijn mooi, maar moderniteit leidt niet zelden tot lelijke gebouwen en ongemak. Het openbaar vervoer werd in de jaren zestig onder de vlag van de vooruitgang door een stel kortzichtige stadsbestuurders overgelaten aan aan het inmiddels geheel inadequate systeem van buslijnen. Daardoor is de auto mateloos populair, waardoor het stadscentrum volledig is volgeslibd met blik, dat uit noodzaak of uit een gebrek aan sociaal besef, kiest u maar, op de trottoirs en dubbel of tweedubbel wordt geparkeerd. Als invalide heb je met je rollator of rolstoel in Thessaloniki niets te zoeken, want een valide wandelaar kan vaak al niet tussen de, op nauwelijks een centimeter van elkaar neergezette, auto's door. De sinds diezelfde jaren zestig uit de grond geschoten nieuwbouw is meestal niet om aan te zien. Thessaloniki is in een paar decennia onvoorstelbaar gegroeid. Het is een plofstad geworden. Zonder tram en zonder metro. Aan die metro wordt gewerkt. Naar het zich laat aanzien met grote tussenpozen. Hij zou in 2010 gereed zijn. Het zou mij niets verbazen als het 2020 wordt, vooral nu het rijk op zwart zaad zit.





Ik ben op weg naar een wetenschappelijke conferentie met de plofstad als onderwerp: The Transition of Thessaloniki, 1912-2012. Vandaar dat ik mij zo ongebruikelijk ver buiten het centrum bevind. Geen wetenschap zonder dat er iets bij te drinken is, is echter mijn motto. Vandaar dat ik eerst nog even ben neergestreken in dit café met de palmen. Dat moet ik de stad geven: overal bomen en groen, parkjes en plantsoenen. En een aantal fraaie Byzantijnse monumenten. Dat maakt de lelijke kant dragelijk en de sfeer toch aangenaam. Voeg daarbij de legendarische schoonheid van Thessaloniki's Levantijnse vrouwen en de talloze theaters en etablissementen zoals Loxias of Peinkipos en je wilt hier niet snel weer vertrekken. Dat neemt niet weg dat de lokale politici in het verleden veel te vaak onder de palmen hebben gewandeld. Daarvoor wordt de stad gestraft met een achtste bijbelse plaag: de auto.

©Kees Klok




woensdag, oktober 17, 2012

Tegenwicht


Waarom wordt mooie, Keltische harpmuziek bijna altijd gespeeld door mooie meisjes? Is dat toeval of worden alleen stukken door elfachtige schoonheden op Youtube gezet? Of word je misschien vanzelf mooier als je die muziek speelt? Zoals sommige bazen van lieverlee op hun hond gaan lijken? Ik vraag mij dat soort dingen weleens af als ik aan mijn bureau zit, aan de zuidoostelijke rafelrand van Europa, waar de late avondzon nog even naar binnen valt, voor het in snel tempo donker wordt. Die rafelrand, met zijn overweldigend natuurschoon, veelal gastvrije bevolking en aangenaam klimaat, begint sombere contouren te krijgen. De ruim voorradige zonneschijn kan de sfeer van doem en ondergang niet helemaal verhullen. De voortdurende demonstraties, vaak door kleine groepjes, de Stalinistische KKE van heksje Papariga voorop, en de vele stakingen, maken de situatie er niet beter op. Zeker niet nu de neo-nazi's van de Gouden Dageraad overal hun tentakels proberen uit te slaan, zonder dat hen ogenschijnlijk iets in de weg wordt gelegd.

Premier Samaras, leider van de partij die mede verantwoordelijk is voor het ontstaan van de Griekse crisis, vergeleek de ontwikkelingen onlangs met die in de Weimar Republiek. Ik ben het zelden eens met deze havik, die zich ooit, als minister van buitenlandse zaken onder Mitsotakis, ontpopte als een onverzoenlijke nationalist. Met Weimar heeft hij echter een punt. Na de Eerste Wereldoorlog waren het vooral de wraakzuchtige Fransen die doordreven dat Duitsland diep werd vernederd, economisch werd leeggeplunderd en een oorlogsschatting kreeg opgelegd, waarvan iedereen die geen Fransman was begreep dat deze nooit kon worden opgebracht. Uiteindelijk werd, nadat het Franse leger in 1923 zelfs het Ruhrgebied bezette en er een onvoorstelbare inflatie uitbrak, een gunstiger regeling getroffen. De Duitse economie begon zich te herstellen, tot onverantwoordelijke en kortzichtige zakkenvullers in de bandeloze Amerikaanse bankwereld de crisis van 1929 in gang zetten. Het werd een wereldcrisis. Economische ineenstorting en ressentiment voedden in Duitsland de groei van extremistische partijen, die van de communisten en de nazi's. Door toedoen van een zichzelf overschattende conservatief, Von Papen, trokken de nazi's aan het langste eind. In 1933 kwam Hitler, voor de kinderen van Goebbels 'oom Adolf,' aan de macht. Pappend en nathoudend Europa liet het gebeuren, tot 'oom Adolf' in 1939 in Polen een stap te ver ging.

De geschiedenis herhaalt zich nooit op dezelfde wijze, maar situaties kunnen wel op elkaar lijken. In de vigerende crisis treffen we allerlei bekende elementen: het onverantwoordelijke, onvoldoende aan banden gelegde, internationale bankwezen, een Griekse overheid waarbij vergeleken die van de Weimar Republiek een gespierde kerel was. Verder een pappend en nathoudend Europa en zichzelf overschattende politici, altijd een maatje te klein. De economie krimpt pijlsnel en er is ressentiment, veel ressentiment, over de desastreuze eisen van EU, ECB en IMF aan Griekenland. Al vanaf het eerste begin was duidelijk dat het land daaraan nooit zou kunnen voldoen. Daarbij komt dat ik nog steeds verhalen van vrienden hoor over hun ervaringen met corrupte artsen en ambtenaren. De pakkans is nog steeds klein, al probeert de overheid meer op te treden. Erg efficiënt lijkt dat vooralsnog niet te gaan.

Onderweg naar Loxias, een uurtje te voet heuvelafwaarts, kom ik veel kapotte verkeerslichten tegen. Een kleinigheid misschien, maar tekenend. Ook in mijn stamcafé gaan de zaken niet best, maar toch hoop ik op mooie muziek van Hadzidakis, of van geniaal componist en politiek warhoofd Theodorakis. Het liefst zou ik er af en toe ook Keltisch harpspel horen, voor het tegenwicht.

©Kees Klok



maandag, oktober 15, 2012

Dat gaan we zeker doen!



Steun de schooltjes op Skiros!


De Nederlandse Roosmarijn Mavrikou-Zevenhuizen woont sinds 2007 op het eiland Skiros, samen met haar Griekse man en hun twee dochtertjes. Over de harde realiteit van de Griekse crisis waarmee ook haar gezin te maken heeft, schreef ze vorig jaar het boekEen ‘vreemde’ kijk op Griekenland.

Nu, bijna een jaar later, zijn de zorgen in Griekenland alleen maar groter geworden. En dat blijft ook op Skiros niet onopgemerkt. Door de bezuinigingen hebben onder andere de schooltjes op het eiland het moeilijk.

De twee kleuterschooltjes en het kinderdagverblijf op Skiros hebben samen een budget van 4500 euro, dat wordt toegekend door de Griekse overheid. Misschien wordt het budget in de loop van het schooljaar nog wat verhoogd, maar in de huidige economische situatie is dat enorm onzeker.

Iedere  school krijgt nu voor een schooljaar 1500 euro, waarmee alles moet worden betaald. Dit bedrag gaat in zijn geheel op aan vaste lasten. Alleen de stookkosten van een schooltje schommelen al rond de 1500 euro, nu de prijs van stookolie op Skiros 1,74 per liter is. In een winter verstoken de schooltjes ongeveer 1000 liter. Voor lesmaterialen en basismateriaal als papier en kleurpotloden blijft dus geen geld over.

Roosmarijn wil materialen en geld inzamelen om iets aan deze tekorten te doen.  Met het geld wil ze kasten, stoeltjes, tafeltjes en speelmateriaal voor de kleuterschooltjes kopen. Mocht er nog budget overblijven, dan zal dat gebruikt worden voor andere schoolgebonden zaken (bijvoorbeeld stookolie om de lokalen te verwarmen,  als  dit uiteindelijk nodig blijkt) en activiteiten.  Deze kosten worden nu afgewenteld op de ouders, die zelf vaak ook  in financiële problemen zitten.

Hoe graag we ook zouden willen, de crisis in Griekenland kunnen wij niet oplossen. Maar gelukkig zijn er wel lokale initiatieven, zoals deze actie van Roosmarijn, die een verschil kunnen maken. Kleinschalig, concreet en transparant. Alle beetjes helpen!

Help de kinderen op Skiros en steun de actie op rekeningnummer 6142149 tnv Vereniging Steun de Schooltjes op Skiros /  IBAN: NL 22 INGB 0006142149 (voor buitenlandse donaties)


Dit bericht is overgenomen van:

http://parakalo.wordpress.com/2012/10/12/steun-de-schooltjes-op-skiros/


zaterdag, oktober 13, 2012

Andries Knevel-belasting


Het is even wennen als je van de rust van Skyros terug bent in het kabaal van Thessaloniki. Ja, ook op Skyros rijden bijna alle brommers en motoren met een ondeugdelijke knalpijp en ook daar scheuren de meeste automobilisten rond als een dolleman met meestal een mobiel aan het oor, maar het zijn er maar een paar en geen duizenden. Ik sta bij de halte van bus 14. De verkeerschaos en de herrie stuiten me tegen de borst. Doorgaans laat ik het stoïcijns aan mij voorbij gaan, maar de overgang is iets te plotseling. Alsof je vanuit een schemerige kamer ineens het felle zonlicht instapt.

Als ik in de bus zit, hoor ik de chauffeur druk praten over de mobilofoon. De zoveelste protestdemonstratie blijkt aan de gang. De bus moet een andere route volgen. Rondom mij veel geïrriteerde reacties. Een meerderheid van de passagiers lijkt de voortdurende poreia, in veel gevallen georganiseerd door de KKE, de Stalinistische splinter in het parlement, of een of andere vakbond, spuugzat. De alternatieve route blijkt ook verstopt. Halverwege stap ik uit. Ik ga wel lopen. Zo ben ik sneller dan de bus en bovendien is het heuvelafwaarts. Zo kom ik toch nog niet al te veel te laat op mijn afspraak op het terras van een café aan het Agia Sophiaplein, waar we om de drie minuten worden lastiggevallen door een bedelaar of een venter van nephorloges of tassen van een vervalst merk. Ook dat bleef ons op Skyros bespaard.

Zo lang als ik in Thessaloniki kom zie ik bedelaars en straatverkopers met prullaria, maar de laatste jaren heeft hun aantal zich razendsnel vermenigvuldigd. Dat heeft veel, zo niet alles, met de economische ineenstorting van Griekenland te maken. Ik heb te doen met die mensen die wanhopig proberen wat geld bijeen te scharrelen en met al die misleide Afrikanen, die thuis hebben gehoord dat Europa een paradijs is en hier in de afbrokkelende rafelrand van ons continent zijn gestrand, maar als ik ieder van hen een halve euro geef, kan ik volgende week zelf met papieren zakdoekjes de terrassen langs.

Het is een christelijke deugd aalmoezen te geven. Ik ben niet van de bijbelse sprookjeswereld, maar ik geef iedere dag iets aan één bedelaar en één straatmuzikant. Was ik een aanhanger van de vader van J. van Nazareth, dan moest ik geloven dat ik daardoor straks in de hemel steeds een plekje opschuif in de richting van bedoelde vader, naast wiens troon een zetel is gereserveerd voor Andries Knevel, de model-christen van Nederland. Ik noem die twee euro per dag mijn Andries Knevel-belasting.

©Kees Klok


dinsdag, oktober 09, 2012

Bij het graf van Rupert Brooke


Ik rijd in een huurauto over een slingerende bergweg door een totaal verlaten landschap. Van mensen verlaten. Geiten zijn er te over. Ze schieten weg achter rotsblokken en steken soms pal voor de wagen de weg over. Ik rijd op een sukkeldraf. Vanwege die geiten, maar vooral vanwege het ravijn aan mijn rechterhand. Het uitzicht is adembenemend, maar die paar honderd meter steilte zijn nog veel adembenemender. Uiteindelijk begint de weg te dalen en kom ik bij een kruising. De keuze is rechtdoor of rechtsaf. Rechtdoor loopt uit op een geitenpad in een kaalgevreten streek met nog nachtmerrie-achtiger ravijnen. Ik ben daar geweest, zij het vooral in boze dromen. Ik sla rechtsaf, een weg die afloopt naar zee, met links olijfbomen. Aan het einde weet ik een marinebasis, waar ik niet binnen mag. Zodra het toegangshek in zicht komt stop ik. Links van de weg is een rotsig pad dat leidt naar het graf van de Engelse dichter Rupert Brooke, in 1915 tijdens de Eerste Wereldoorlog aan boord van een Brits transportschip gestorven. Een half jaar geleden kon ik het niet vinden, want een richtingbord neerzetten is te veel gevraagd van de gemeente Skyros. Nu is het, met behulp van Google Street View, wel gelukt.

Ik loop het pad af. Op afstand hoor ik de bellen van de geiten. Het graf ligt tussen de olijfbomen. Het terrein er omheen is goed onderhouden, evenals de tombe zelf, wat mij verbaast op zo'n afgelegen plek. Ik lees op de steen het eerste couplet van Brooke's gedicht The Soldier:

If I should die, think only this of me
That there's some corner of a foreign field
That is for ever England. There shall be
In that rich earth a richer dust concealed;
A dust whom England bore, shaped, made aware,
Gave, once, her flowers to love, her ways to roam,
A body of England's breathing English air,
Washed by the rivers, blest by suns of home.

Ik voel mij geraakt als ik de tekst hardop lees. Omdat ik hier natuurlijk met Stella had moeten staan, maar ook door de zinloosheid en de domheid van al dat heroïeke gebral dat door de hele twintigste eeuw echode en nog steeds niet is verstomd. Door het gezwaai met vlaggen, het aanbidden van heldendom, het getetter van God zij met ons, door die veile trots op afkomst en vaderland. Brooke overleed aan een bloedvergiftiging. Niet iedere soldaat stierf in de oorlog in een heldenrol. Veel gingen gewoon dood door ziektes of domme pech. Daar hoor je weinig over.

©Kees Klok




donderdag, oktober 04, 2012

Pottenkade


Op zondag 1 oktober 2011 voer ik op een fluisterboot door de havens van Dordrecht. Het was prachtig zomerweer, de laatste mooie dag van het jaar. Een vader zwom met zijn kinderen in de Wolwevershaven. Op verschillende plekken werden we onthaald op poëzie of muziek. Vanaf een kade, uit een aanpalend raam of vanaf een brug. Een operazangeres zong op de Pottenkade, de meest romantische kade van de stad, met begeleiding van het carillon van de Grotekerk. Het grootste carillon van Nederland, al kan dat een chauvinistische vergissing zijn. Tweeënveertig jaar eerder liep ik met mijn vijftienjarige, Engelse geliefde over de Pottenkade. Er moet nog een foto van zijn. Ik heb er in de loop der jaren vaak gewandeld, al dan niet vergezeld van een geliefde. Tijdens een bezoek aan Lissabon zakte de dichter Herman de Coninck plotseling in elkaar. Hij stierf in de armen van een collega-dichteres. Lissabon is een stad om in te sterven, zeker voor een dichter, maar als mijn tijd gekomen is zou ik op de Pottenkade willen doodgaan. Op een stralende dag, in de armen van een muze. De rest van 2011 was het vrijwel dagelijks onuitstaanbaar Hollands weer. Grauw, winderig en waterkoud, al moesten we tot februari wachten op de echte winter.

Soms onttrek ik mij aan dat onuitstaanbare weer door een tijdje naar Griekenland te gaan. In het voor- en najaar is het daar meestal volop zomer, al zitten er in het noorden, waar ik mijn basis heb, weleens een paar mindere dagen tussen. Een week zonder zon is echter nogal bijzonder, laat staan maandenlang staalgrijze luchten en groen uitgeslagen stoeptegels. Een paar dagen nadat ik vader en kinderen in de Wolwevershaven zag zwemmen, landde ik op de zonovergoten luchthaven van Thessaloniki. Het liep tegen de dertig graden. Toen ik de thuisblijvers belde om te zeggen dat ik veilig was gearriveerd, hadden zij het over storm, hoosbuien en de tuin die weer eens onder water stond. Blijmoedig begoot ik de cactus op het balkon, niet geheel vrij van een tikje leedvermaak. Ik reisde in de dagen daarop met een gezelschap over het vasteland. Van Thessaloniki naar Ioannina, vervolgens naar Meteora en via Delphi, de Navel van de wereld, naar Athene. Daar namen we, na genoten te hebben van alle natuurschoon en de heerlijkheden die Griekenland te bieden heeft, afscheid. Ik stond op de stoep bij het Herodion hotel om het gezelschap, dat per bus naar het vliegveld ging, uit te zwaaien. Naast mij stond Katerina, onze gids, die alle schoonheid van Nederlandse en Griekse vrouwen in zich verenigde, maar ook niet kon voorkomen dat er, net toen de bus om de hoek verdween, een ongehoord zware regenbui losbarstte. Diezelfde dag begon een wekenlange staking van de vuilnismannen, die Thessaloniki, waar ik naar terugkeerde, veranderde in een gigantische, walmende en stinkende vuilnisbelt.

Ik dacht tijdens die staking, die op een bepaald ogenblik een serieuze bedreiging werd voor de volksgezondheid, aan een vervroegde terugkeer naar Nederland, maar er zouden daar nog genoeg ellendige, donkere dagen voor kerst komen en hoe het ook riekte en walmde, smeriger dan de vervuilde lucht boven Nederland en het aangrenzende roergebied kon het nooit worden. Bovendien heeft de bijbelse figuur Job het ook lang volgehouden op een mestvaalt, maar in dat boek lopen vrijwel zonder uitzondering zonderlingen rond. Daarbij kwam dat de zon dagelijks de problemen verzachtte en café Loxias, het mooiste van Thessaloniki, tot diep in de nacht vertreding bood. Ik ben van het slonzige, oude wijf dat Thessaloniki heet gaan houden, maar of ik er ook dood wil gaan? Thessaloniki heeft van heel veel dingen veel meer dan Dordrecht, maar het heeft geen Pottenkade. Dat is een essentieel verschil.

©Kees Klok