donderdag, februari 28, 2013

Buiten elke proportie


Oud-burgemeester van Thessaloniki, Papayorgopoulos, is in hoger beroep tot levenslang veroordeeld. Is hij lid van de junta geweest? Was hij leider van een terroristische organisatie, of een seriemoordenaar? Nee. Hij wordt er van beschuldigd achttien miljoen euro uit de gemeentekas te hebben gefraudeerd, samen met twee topambtenaren, die overigens een beduidend lagere straf kregen. Papayorgopoulos ontkent, zegt dat hij er in is geluisd en dat het gaat om een politiek proces. Achttien miljoen euro uit de algemene middelen ontvreemden is een ernstig delict, maar dat rechtvaardigt niet de buitenproportionele en inhumane straf van levenslang. Het vonnis wekt de schijn dat er iemand moest worden geslachtofferd om de groeiende volkswoede over alweer een kortingsronde op de salarissen en de pensioenen wat tot bedaren te brengen. In zo'n geval is de oud-burgemeester van Griekenlands tweede stad en voormalig minister van sport, nog maar net weg uit de politiek, een ideale pion. Ik weet niet of het zo is, maar de volstrekt doorgeschoten strafmaat geeft in ieder geval ernstig te denken.

Ik kom al meer dan vijfentwintig jaar in Thessaloniki, maar nu pas heb ik een nieuwe wandelroute ontdekt, die nota bene bijna voor de deur begint. Je blijkt vanaf de super om de hoek helemaal tot aan het einde van Charilaou te kunnen lopen, over het pad langs de beek die het regenwater afvoert. Een wandeling van zo'n anderhalf uur. Het pad is een soort groen longetje. Je wordt niet gehinderd door doodrijders in auto's of op motoren, wat het lopen bepaald veraangenaamt. Als ik van huis naar het centrum loop, moet ik voortdurend op mijn hoede zijn voor wat er uit de zijstraten komt stuiven. Met een groen voetgangerslicht oversteken is riskant. Verkeer dat afslaat trekt zich zelden iets aan van legaal overstekende voetgangers en er is altijd kans op de spreekwoordelijke idioot die door rood rijdt omdat hij of zij met de mobiel in de weer is. In de bus ben je ook niet altijd veilig. Pas had ik alweer een chauffeur die druk met zijn mobiel zat te bellen en niet hands free. Als ik in alle rust wil wandelen ga ik naar het bos van Seïch-Sou, maar het pad langs de beek is voor af en toe heel aardig. Je hoeft er maar even van af te wijken en er is wel ergens een zaakje voor de ochtendkoffie.

Ochtendkoffie met de krant op een terras zit er voor Vassilis Papayorgopoulos voorlopig niet in, maar ik hoop dat hij zijn zaak tot aan het hoogste rechtscollege gaat uitvechten. Ik hoop dat het vrijspraak wordt. Ik heb hem een aantal keren ontmoet en ik geloof in zijn onschuld. Ik krijg graag gelijk. Het nut van gevangenisstraf valt ernstig te betwijfelen. Er is nog nooit iemand beter van geworden, maar dat is een ander onderwerp. Meent de hoogste rechter uiteindelijk dat een straf terecht is, laat die dan niet buiten elke proportie zijn, zoals nu.

©Kees Klok


zondag, februari 24, 2013

Fenomeen


Als ik Loxias binnenstap zie ik Margot zitten, een oud-leerlinge. Zij heeft vrijwilligerswerk in Vietnam gedaan en nu, met de Griekse crisis.... je weet maar nooit. Ik hang mijn jas op en loop naar haar tafeltje om haar te begroeten. Ze kijkt me verbaasd en een beetje verschrikt aan. Het is een Griekse dubbelgangster. Eentje die wel erg op haar lijkt. Het is mij al een paar keer overkomen dat ik in Thessaloniki een evenbeeld zag van een bekende uit Nederland. Toch lijken de gemiddelde Griek en de gemiddelde Nederlander niet erg op elkaar.

Dubbelgangers, soms is het een griezelig fenomeen. Lupius heeft een neefje dat sprekend op hem lijkt. Toen Lupius overleed, sprak ik op zijn begrafenis. Zijn neefje zat op de eerste rij. Het was alsof Lupius in levende lijve op zijn eigen begrafenis was. Het maakte het spreken niet gemakkelijker. Voor een ander worden aangezien kan akelige gevolgen hebben. Je evenbeeld zou maar net een ripdeal hebben gepleegd, of de vrouw van een psychopaat hebben bekend. Ik heb een neef die sprekend op mij lijkt, maar hij is een kop groter, woont ver weg en is bovendien van onbesproken gedrag. Toch ben ik er niet gerust op. Men zegt dat er in Dordrecht een dubbelganger van mij rondloopt. Ik hoop dat ze hem goed in de gaten houden.

Ik mag dan behoorlijk Grieks spreken, ik zie er met mijn groene ogen en lichte huid allerminst Grieks uit. Toch wordt mij om de haverklap in Thessaloniki de weg gevraagd en meestal door Grieken. Het verbaast mij dat ik die weg vaak nog weet ook, al spreekt men mij natuurlijk vooral aan in mijn eigen buurt, of in het centrum, waar ik goed bekend ben. Eén keer werd mij de weg naar Nederland gevraagd. Ik zat met Stella op de laatste bus te wachten, na een bezoek aan de openluchtbioscoop aan de Stratosboulevard, toen er twee auto's met Nederlandse kentekens stopten. Een Grieks ogende man stapte uit en vroeg iets in gebroken Engels. 'Het mag ook in het Nederlands, hoor,' zei ik, waarna het gesprek vlotter ging. Twee Turkse families uit Alblasserdam, bijna buren dus, die een verkeerde afslag hadden genomen en nu weer richting Turkije koersten. We zetten hen op het goede spoor, maar vroegen ons wel af waarom ze terug wilden door de landen van het voormalige Joegoslavië. Wij reisden via Italië. Veiliger, makkelijker (de veerboot doet een deel van het werk) en niets duurder, want je hebt niet bij elke grens een pet die een paar tientjes verstopt in je groene kaart wil om vlot doortocht te verlenen.

Het is druk in Loxias. Dat komt in deze tijd nog maar weinig voor. 'Margot' heeft kennelijk iets te vieren. Haar gezelschap breidt zich almaar uit. De stamtafel moet helemaal de hoek in. Een mooie aanleiding voor mij om het niet te laat te maken. Ik ben moe. Vanmiddag heb ik de vijf kilometer van het centrum naar mijn huis gelopen, omdat ik geen zin had in een uitpuilende bus en ook niet in een taxi, maar het is wel bijna allemaal heuvelopwaarts. Het hoeft ook niet iedere avond drie uur te worden. Ik neem afscheid en vertrek. Buiten vragen twee meisjes mij waar de Isavronstraat is. 'Daar zijn jullie.' Ze kijken alsof ik hen een oneerbaar voorstel doe en lopen snel door.

©Kees Klok


donderdag, februari 21, 2013

Jammer


Ik zie mezelf nog niet bij Visser met een paar vrienden door de zaak dansen. Dat zou grote verbazing wekken. Tenzij ik stomdronken ben, een staat waarin degenen die me kennen mij zelden zullen aantreffen, want voor de stoppen bij opa Klok doorslaan gaat de ingebouwde veiligheid af en val ik braaf in slaap. Gewoon met de kop tussen de pinda's en salades, in vredige rust. Zodoende heeft een Chinees mij weleens in zijn restaurant bij de Antwerpse haven 's morgens tegen een uur of vijf uit een bord bami gevist. De natuur is soms genadig, al is ze dat maar zelden. In Loxias is het volstrekt natuurlijk dat er in de late uurtjes, wanneer de rebetica de boventoon voert, iemand opstaat voor een chiftetelli of een zeibekiko. Soms gaat het hele gastenbestand met de voeten van de vloer voor een of andere volksdans. Opa Klok doet dan enthousiast mee. Ik ken alleen de chasaposerviko, maar na een fiaaltje tsipouro doe ik welke dans dan ook moeiteloos mee. In zo'n geval spreek ik ineens ook veel vlotter Grieks. Ik vind dat een wonder.

In Utrecht werd ter gelegenheid van Gedichtenweek een gratis dichtbundel met werk van het Utrechts Dichtersgilde op straat uitgedeeld. Het deed mij denken aan de Dordtboeken die een mensenleven lang geleden gratis werden uitgedeeld in de Boekenweek. Gildemeester Chrétien Breukers stuurde een pakketje voor de leden van de Dordtse Dichterskring, een sympathiek gebaar dat erg op prijs wordt gesteld. Het is een mooi vormgegeven, handzame bloemlezing, waar ik bijna dagelijks even in lees. Ik ben poëzieredacteur, geen criticus, dus verwacht van mij geen recensie, maar neem wel van me aan dat er boeiende, bijzondere en verrassende gedichten instaan. De gratis Dordtboeken kosten hier en daar een aardig bedrag in antiquariaten en op boekenmarkten. Over een mensenleven gaat deze bloemlezing, getiteld Het Utrechts Dichtersgilde gaat dwars door de stad, het in die wereld ook heel goed doen, voorspel ik. Om te weten of ik gelijk krijg moet ik minstens 111 worden. Of ik dan nog door Loxias dans of bij Visser verliefd zit te worden op meisjes 'van mijn leeftijd, alleen tachtig jaar jonger' (vrij naar Gerard Reve) is nog maar de vraag.

'Vreemdgaan doe je gewoon,' schrijft Ellen Deckwitz in haar gedicht Vincent. Ik moest aan die regel denken toen ik hoorde van een jonge vriend dat hij vertrokken is bij zijn, nog jongere, vriendin. Een stel dat mij dierbaar is en waarvan ik het erg jammer vind dat ze uit elkaar zijn. Een moreel oordeel heb ik er niet over. Ook niet als er vreemdgaan in het spel zou zijn, wat ik niet weet, maar het is het zoveelste bevriende paar dat uit elkaar gaat en dat verdriet mij. Bijna altijd als vrienden verschillende wegen inslaan verlies je er een uit het oog. Ik wil dat niet, maar het gebeurt vrijwel automatisch. Ik wil eigenlijk dat alles wat goed is goed blijft en nooit verandert. Zoals er in poffertjessalon Visser in feite nooit iets verandert, waardoor het zo'n prettig thuis blijft. Alleen, wat aan de oppervlakte goed lijkt, blijkt dat in de praktijk toch niet altijd te zijn. Een van de vele akelige kanten van de (menselijke) natuur waaraan ik nooit zal wennen.

©Kees Klok


zaterdag, februari 16, 2013

In het voetspoor van...


Alice stuurt mij The Complete Poems and Songs van Robert Burns. Ik ben er blij mee. Het is lang, heel lang geleden dat ik in Schotland het geboortehuis van Burns bezocht. Dat was in 1978. Ik was op doortocht naar de Hebriden, op weg naar Ullapool, vanwaar je naar Stornoway op Lewis kunt varen. Ullapool maakte op mij zoveel indruk dat ik er een gedicht over schreef. Ik had in die tijd als beginnend dichter nog geen uitgever. Ik zette het in Onder Slieve League, een bundel in eigen beheer. Het boekje ziet er niet uit, maar ik vind het vers Middag in Ullapool nog steeds heel aardig. Ullapool was zonovergoten zomers. Op die reis viel nauwelijks regen, ondanks de reputatie van Schotland op dit gebied. De enige dag dat het goot was in Lochmaddy op North Uist, een door en door calvinistisch gat. Op een zondag. In de loop van de dag reed ik naar Lochboisdale op South Uist. Daar zwaait Rome de scepter, scheen de zon en waren de pubs wel open.

Mijn oud-leerlinge Alice is al vele jaren lerares geschiedenis in Schotland. In mijn voetsporen getreden, maar op afstand. Mijn oud-leerlingen verspreiden zich meer en meer over de wereld. Werk, studie of toeval. Zo'n toeval dat Stella en mij bij elkaar bracht in Minneapolis en haar vervolgens naar Dordrecht. Ik ken het toeval van Alice niet, maar een Dordts meisje in de Schotse hooglanden, dat spreekt tot de verbeelding. Nog niet zo lang geleden sprak ik haar toen ze even in Nederland was. Ik vertelde van mijn belangstelling voor Burns en andere Britse schrijvers, vooral uit de 18e en 19e eeuw.

Ik ga mij weer eens terdege verdiepen in de poëzie van Schotlands nationale bard. Daarna wil ik naar Schotland voor zijn brieven en dagboeken. Die kan ik met een handomdraai bestellen, maar ik ben een enthousiast bezoeker van plekken waar schrijvers zijn geboren, hebben gewoond en gewerkt. Zo was ik laatst in augustus in Portsmouth, de geboorteplaats van Dickens, en in december in Londen in een huis waar hij heeft gewoond en dat nu het Charles Dickens Museum is. Eveneens in augustus bezocht ik Steventon in Hampshire, waar Jane Austen woonde. Een van mijn favoriete plekken is Plas Newydd in Wales, het landhuis van The Ladies of Llangollen. Eleanor Butler en Sarah Ponsonby hebben zelf weliswaar geen literaire faam, maar zij ontvingen wel talloze dichters en schrijvers. Het is een plaats waar ik graag terugkom. Ik was in het huis in Grasmere waar William Wordsworth woonde met zijn zus Dorothy, die daar een boeiend dagboek over bijhield. Ik moet beslist een keer naar Dorchester, naar Max Gate, waar Thomas Hardy lang woonde. Misschien moet ik weer eens op reis door Engeland, Wales en Schotland, in het voetspoor van mijn favoriete schrijvers. Bij voorkeur met het vervoer uit de 19e eeuw, de stoomtrein en de postkoets, maar het zal wel een huurauto worden. Van het riante voorschot dat mijn uitgever mij voor deze geheide bestseller gaat betalen. Wie weet kom ik dan nog wel meer oud-leerlingen tegen. Ik weet van Margriet in Londen en van Mariëlle in Oxford. Misschien wordt het tijd voor een oproep op Facebook, maar eerst moet ik even met Heer Uitgever in conclaaf.

©Kees Klok


donderdag, februari 14, 2013

Winterreis


Het is koud in de trein waarin ik van Haarlem naar Dordrecht rijd. Het lijkt alsof de luchtkoeling aan staat in plaats van de verwarming. Buiten vriest het een paar graden, maar de oosterstorm maakt er een pooltemperatuur van. Als de trein een tijd stilstaat tussen de weilanden begint ineens een stem onverstaanbaar te kraken uit een defecte luidspreker. Ik krijg een deprimerend gevoel van armoede en desolaatheid. Het helpt niet dat ik de enige reiziger in de eerste klas ben. De trein gaat weer rijden. Niet eens zoveel te laat komen we aan in Dordrecht, het eindpunt. Over het eindpunt heerst ook de ijzige oostenwind. Ik denk even aan een taxi, maar ga toch lopen. Het is maar vijfhonderd meter. Ik kom net uit de middeleeuwen. Toen kon je van acht euro, zestien gulden zestig, ik weet niet hoe lang leven. De winters moeten bitterkoud zijn geweest. Centrale verwarming was er niet. Niet meer. De Romeinen kenden het principe en pasten het ook toe. Ergens tijdens de volksverhuizingen ging die kennis tijdelijk verloren.

Ik ontmoette in Haarlem een bevriend schrijfster. Het was te guur voor een wandeling. Bij Brinkman op de Grote Markt dronken we koffie en een aperitief. Schuin tegenover Brinkman is een hotel. Een naam is nergens te zien, maar lang geleden heette het De Vergulde Adelaar. Ik heb er eens gelogeerd. Armoedige kamers en een armoedige clientèle. Meer een kip dan een adelaar. Misschien is het nu wel een alleraangenaamst logies. Ik weet dat niet. Ik moest terug naar Dordrecht.

Rillend in mijn kashmirwollen winterjas in de armoede van die trein dacht ik aan De Vergulde Kip. Reizen in het hart van de winter moet je zoveel mogelijk vermijden. Toch was ik in het weekeinde op pad. Zaterdag las ik voor uit mijn boek Op koers bij een Dickensdiner in de buurt van Emmen. Ik overnachtte op een landgoed. De volgende ochtend lag er sneeuw, maar toch reden de treinen op tijd. Dat vertelde ik de bevriende schrijfster terwijl wij aten in Het Goede Uur. Je waant je daar in een vijftiende eeuwse taveerne. Ik weet niet of ze in die eeuw kaasfondue kenden. Wij aten een kaasfondue die naar mij is genoemd. Op haar voorstel. 'Kees-fondue,' dacht ik, 'dat zal wel iets zouteloos zijn uit de keuken van de groenvoerlobby,' maar het smaakte voortreffelijk. Daarna namen we calvados en thee. Ik calvados. Vervolgens moest ik naar het station. De sneeuw was weggedooid, maar de plassen op straat begonnen alweer te bevriezen. Op het station namen wij rillend afscheid. Wij kennen elkaar al heel lang. Later bedacht ik dat haar ogen nog steeds hartverwarmend mooi zijn. Daar schiet je niet veel mee op in zo'n koude trein, maar hartverwarmende gedachten moet je altijd de ruimte geven.

©Kees Klok



maandag, februari 11, 2013

Niki Marangou (1948 -2013)


Eén keer heb ik gebraden duif gegeten. Op Cyprus, in het najaar van 2005, bij de dichteres Niki Marangou. Zij was een van de mensen die ons geweldig hebben geholpen bij het verzamelen van materiaal voor de bloemlezing Wij wonen in een taal, die ik in 2004 met Stella publiceerde. Wij gingen het resultaat op Cyprus bezorgen. Niki nodigde ons bij haar thuis op het eten, in haar paradijselijke tuin in Agios Dimitrios. Ik die tuin liep een nest jonge honden waar wij verrukt van waren. Ooit zouden wij zo'n hond nemen als wij ons voorgoed in Griekenland hadden gevestigd en niet meer voortdurend hoefden te reizen.

Twee jaar na het overlijden van Stella vloog ik naar Cyprus voor een geschiedenisconferentie. Ik was nauwelijks aangekomen in mijn hotel of er arriveerde al een uitnodiging van Niki. Dit keer bracht ik haar de postume dichtbundel van Stella. We aten weer in de paradijselijke tuin. Ook de schrijver Nikos Nikolaou-Hatzimichaïl, een goede vriend, was aanwezig. Na een zonovergoten middag namen wij afscheid. Niki gaf mij een handgemaakt boekje met enkele van haar gedichten. Ik koester het nog steeds. We zouden elkaar spoedig weerzien, op Cyprus of in Thessaloniki. Niki kwam een paar maal naar Thessaloniki, maar toevallig in perioden dat ik in Nederland was. Wel hielden wij contact. Nikos stuurde mij zijn prachtige dichtbundel Διθαλάσσου (Van twee zeeën). Niki maakte een aantal reizen door Turkije en het Nabije Oosten en stuurde mij daarvan kleurrijke verslagen. Ik hoopte dat zij ze ooit zou bundelen. In 2013 zouden wij elkaar beslist ontmoeten. Ik had haar graag op Poetry International gezien, maar daar zijn ze nog nooit op enige suggestie van mij ingegaan.

Vrijdagmorgen keek ik op Facebook. Iemand had een link naar de krant To Vima geplaatst. Ik zag een foto van Niki en dacht 'hé, weer een literaire prijs.' Toen viel mijn oog op het Griekse woord voor omgekomen. Mijn hart stond stil. Tijdens een bezoek aan Egypte is zij om het leven gekomen bij een auto-ongeluk in de buurt van Fayoum. Tot nu toe heeft de Egyptische politie geen verklaring gegeven over oorzaak en toedracht. De Cypriotische minister van buitenlandse zaken sprak van een groot verlies voor Cyprus. Niet alleen voor Cyprus, maar voor het hele Griekse taalgebied en voor de Europese literatuur. Naast een veelbekroond en veelzijdig schrijfster was zij ook beeldend kunstenaar en dramaturg. Ik denk aan die paradijselijk tuin in Agios Domitios en aan de verschrikkelijke leegte zie zij achterlaat.

©Kees Klok





vrijdag, februari 08, 2013

Als een narcis


Soms lijd ik aan wat ik maar oudere herenromantiek noem. Dan denk ik tedere gevoelens te koesteren voor een dame. Niet zelden is die dame 'van mijn leeftijd, alleen dertig jaar jonger,' zoals Gerard Reve dat zo treffend wist uit te drukken. Meestal is de dame in kwestie, eigenlijk nog een meisje, zich van niets bewust. Dat is maar goed ook, vooral voor mijn eigenwaarde.

In 1969 ging ik als jong scholier op bezoek bij Kees Buddingh'. Hij was toen eenenvijftig. Ik vond dat heel oud. Zijn vrouw was jonger, zesenveertig schat ik, en eveneens oud in mijn ogen. Onlangs sprak ik een oud-leerlinge van zesenveertig. Ik vond haar jong, sprankelend en aantrekkelijk. 'Van mijn leeftijd, alleen vijftien jaar jonger,' om nogmaals in de geest van Reve te spreken.

Het komt door onze gekluisterdheid aan het lichaam. Aan wat straks wordt aangeduid als het stoffelijk overschot. Dat veroudert, verwelkt als een bloem en sterft uiteindelijk af. Je hoopt dat dat met zo weinig mogelijk pijn en ellende gepaard zal gaan. Ik ben niet bang voor de dood, wel voor het pad erheen. Terwijl je lichaam de weg van alle narcissen gaat, blijft je geest jong. Een verschijnsel dat al vele malen is beschreven en bezongen, dat voor veel leed zorgt en soms voor wat tijdelijk geluk, als twee geesten zo met elkaar overeenkomen dat het physique niet meer telt.

Bijna veertig jaar geleden, ik was drieëntwintig, trouwde ik met een meisje van negentien. Ze was niet alleen erg mooi, maar ook heel begaafd. Ze kon goed zingen, tekenen en schrijven, maar ze had moeite te kiezen, zodat geen van drieën goed uit de verf kwam. Het duurde niet lang of bepaalde karaktertrekken begonnen te botsen. We hadden nog geen enkele levenservaring, konden het huwelijk niet aan en gingen uit elkaar. Onze geesten bleven jong, tot op de dag van vandaag. Nu is zij schrijfster in een stad niet ver van Amsterdam. Een grootmoeder met een bewogen leven achter zich. Ik ben een stoffige weduwnaar in de provincie. Nu en dan zoeken wij elkaar op en dan kan het zijn dat de passie even opflakkert, maar na zo'n nacht laten wij elkaar weer los. De illusies uit het verleden zijn niet te herleven, alleen te dromen. Wij koesteren een tere genegenheid die behoedzaam moet worden bewaard en ook zijn er diepe loyaliteiten aan het verleden.

Tegen de oudere herenromantiek valt weinig te doen, vrees ik. Je wordt er tegen wil en dank door overvallen. Laatst nog. Dan is het oppassen om je niet te gaan gedragen als de schooljongen die je eigenlijk wil zijn. Langs haar huis fietsen in de hoop een glimp van haar op te vangen, stiekeme briefjes sturen, of, meer eigentijds, bedekte toespelingen op Facebook. Het is van een heerlijke, maar tegelijk deprimerende spanning. Je bent geen zeventien jaar meer en onschuldig vrijen is ook allang een wensdroom gebleken.

©Kees Klok

©tekening: Annemarie Peters




zondag, februari 03, 2013

Een boek dat moet


Er waait een snijdende wind als ik de tuin inloop. Voor vanavond wordt regen voorspeld, of natte sneeuw. De winter, nauwelijks een week geleden door de dooi verdreven, lijkt weer terug te komen. Tja, begin februari, dat kun je verwachten. Daarom heb ik alweer de volgende reis naar Griekenland geboekt. Daar kan het in de winter ook koud zijn, maar doorgaans begint de lente er vroeger dan in Nederland. Ik ga snel naar binnen, waar ik het tweede verslag lees in De Volkskrant van Arnon Grunberg zijn kerstbezoek aan Thessaloniki. Op zijn eerste stuk heb ik gereageerd, maar nu wacht ik eerst deel drie af. Hij laat dit keer een Griek aan het woord die beweert dat Thessaloniki geen parken heeft. Grunberg laat dat onweersproken. Vreemd. Juist al het groen maakt Thessaloniki zo aangenaam. Al jaren ga ik er vaak op zondag een ouzaki halen bij Xarchakos in het park van Chanth, schuin tegenover de Witte Toren. Overal kom je plantsoenen tegen en in veel straten, ook in het centrum, groeien bomen. Voor mij zijn het de tegenhangers van al die lelijke nieuwbouw uit de tweede helft van de vorige eeuw.

Ik leg de krant terzijde en lees de laatste bladzijden van 'Een dagboek in de Griekse crisis' van Roos Mavrikou-Zevenhuizen. Ik ben een liefhebber van ego-literatuur. Brieven, memoires en dagboeken kunnen rekenen op mijn warme belangstelling. Soms valt het tegen, zoals de dagboeken van Arnold Bennett, soms is het wonderlijk meeslepend, zoals het Journal Littéraire van Paul Léautaud. Wat mij in het dagboek van Roos, dat ik bijna in één adem heb uitgelezen, treft is de indringende wijze waarop zij je met het dagelijks leven van een doorsnee Grieks gezin in de crisis confronteert. Het leven op een klein, afgelegen eiland als Skyros is niet dat in Athene of Thessaloniki, maar veel van de alledaagse problemen zijn hetzelfde. Almaar dalende inkomens, stijgende rekeningen en de ene onrechtvaardige, nieuwe belasting na de andere. Of de winter te moeten doorkomen zonder geld om het huis voldoende te verwarmen. Roos kijkt verder dan de stranden van Skyros en is uitstekend op de hoogte van wat er in de rest van Griekenland speelt. Dat maakt haar dagboek representatief. Wie werkelijk wil weten en wil meebeleven wat het betekent om in deze tijd met een jong gezin in Griekenland te leven, moet het boek beslist lezen. Het is ook in een prettig leesbare stijl geschreven, een stijl die de lezeressen van het tijdschrift Flair van de columns van Roos zullen kennen.

De crisis loopt als een rode draad door het boek. Die is de aanleiding om het te publiceren, maar Roos heeft ook oog voor andere zaken. Er staan grappige passages in, zoals die over een bejaarde, Griekse toerist die dacht dat hij op Santorini was in plaats van op Skyros. Er staan ontroerende verhalen in, bijvoorbeeld over een stervend zwerfkatje dat op een bitterkoude winteravond kwam aanlopen, of over het extra leed dat het razendsnel begraven van een overledene kan veroorzaken, omdat het soms onmogelijk is het eiland tijdig te bereiken. Ik weet uit eigen ervaring hoe pijnlijk het is om geen afscheid te kunnen nemen van een geliefde dode. De beschrijving van de doop van haar petekind en van haar jongste dochtertje sterkte mij in mijn opvatting dat het Grieks-orthodoxe doopritueel een vorm van kindermishandeling is. Het boek vermeldt niet of de kerk ook iets doet voor de armen op het eiland, die bijvoorbeeld geen geld hebben voor de elektriciteitsrekening, waaraan de charatz is gekoppeld, de nietsontziende extra onroerend-goedbelasting. Ik zal dat bij mijn volgende bezoek aan Skyros eens navragen.

©Kees Klok


Roos Mavrikou-Zevenhuizen – Een dagboek in de Griekse crisis. Te bestellen bij