dinsdag, december 31, 2019

Burgeroorlog



Nog geen maand geleden werd mijn boek Met gemengde gevoelens op reis. Brieven aan Stella in mijn stamcafé Visser gepresenteerd. De tijd vliegt, luidt het cliché. 'Nee,' placht stadsdichter Jan Eijkelboom te zeggen op bijeenkomsten van de Dordtse Dichterskring, 'niet de tijd vliegt, wij stormen door de tijd.' Inmiddels zijn we aanbeland op de laatste dag van het tweede decennium van de eenentwintigste eeuw. Over een paar uur zullen er weer honderden gewonden vallen en zullen misschien ook wel meerdere mensen sneuvelen in de veldslag die de Nederlander van de jaarwisseling maakt. Het hele land, waar je anders voortdurend wordt lastiggevallen door anti-rookzeikerds en doorgeslagen milieulio's, een oorlogszone! Fascinerend zoals een toch al tot doorslaan geneigd, matig beschaafd en matig opgevoed volk een op zich aardige traditie (het met lawaai en licht verjagen van boze geesten, de Germanen deden het al) volkomen uit de hand heeft laten lopen. 

Zo volkomen dat het hoog tijd wordt om in te grijpen. Niet alleen omdat tijdens het hoogtepunt van de burgeroorlog idioot veel slachtoffers vallen, nee, onder meer ook omdat de dwaasheid al eerder begint. De eerste ernstig gewonden vielen enkele dagen geleden al. Vannacht om vijf uur werd mijn buurt opgeschrikt door een of andere a-sociaal die nog steeds liep te knallen. Ik begrijp de fascinatie voor dat vuurwerk wel en met een goede balans van beschaving, opvoeding en gezond verstand zou een verbod niet nodig zijn. Die balans ontbreekt echter bij een deel van de inwoners van ons land. Dat pubertjes over de schreef gaan, voilà, dat doen pubertjes vaker, maar dat volwassen kerels als idioten te keer gaan is goed beschouwd behoorlijk zielig. Ook zielig is dat verwende-kinderen-gedrag van Haagse onruststokers die hun vreugdevuur niet mogen houden, omdat ze die 'traditie' vorig jaar tot bijna rampzalige proporties uit de hand hebben laten lopen. Overigens onder de gesloten ogen van de gemeente Den Haag, die wat dat betreft vele kilo's boter op het hoofd heeft. Dit jaar dus op het strand geen polonaise. Wie niet horen wil moet maar voelen. Doe een keer normaal, dan mag je volgende jaar je fikkie misschien weer stoken.

Ik had willen stilstaan bij die afgelopen twee decennia. Bij alles wat er in mijn leven veranderde door sterfgevallen en geboortes in de familie- en vriendenkring, door nieuwe vriendschappen en ervaringen, zoals het verlaten van het onderwijs en de publicatie van een aantal boeken. Bij al die kleine en grote gebeurtenissen die hun invloed hebben gehad. Ik had willen stilstaan bij menselijke kwaadaardigheden als de aanslagen van 11 september 2001, de onverstandige, Westerse interventies in het Nabije Oosten, waardoor met name de VS, zoals Maarten van Rossem terecht beweert, ongewild een terreurbeweging als IS heeft geschapen, bij de Brexit, die naar het zich laat aanzien een ramp voor het Verenigd Koninkrijk gaat worden. De wereldmacht van weleer leed vergeleken bij imperia als het Perzische, het Romeinse of het Chinese, al een kortstondig bestaan, maar de reductie tot wat het eigenlijk in de aard is, een klein eiland voor de westkust van Europa, gaat nu door eigen blindheid wel supersnel. Ach, ze komen wel weer terug, die Engelsen, ooit, met hangende pootjes, nadat de Ieren zich hebben verenigd, de Schotten zich hebben afgescheiden en de Welsh misschien ook wel dat voorbeeld hebben gevolgd. Als een sneu, berooid volk. Triest want hoe je het ook wendt of keert en of ze het willen of niet, het zijn wel onze vrienden. Ik laat dit alles verder echter onbesproken. Het is elf uur in de ochtend, overal wordt alweer geknald en ik ben daar schijtziek van. Ik denk dat ik tot volgend jaar maar met een kussen over mijn kop onder het bed ga liggen, net als de kat.

Afbeelding: archief auteur


zaterdag, december 28, 2019

Gekrompen wereld



Tegen het einde van het jaar worden we min of meer geteisterd door al die terugblikken in de media op wat veelal nog steeds de waan van de dag is, om niet te spreken van al die lijstjes van beste boeken, beste liedjes en meer van die flauwekul. Als historicus blik ik voortdurend terug, maar wel met een zekere distantie door de tijd. Om iets te kunnen overzien moet je de nodige afstand nemen. Het is een oude waarheid, die nog altijd geldt. Ooit, in een grijs verleden, toen ik nog lesgaf, zei ik, als zich iets wereldschokkends had voorgedaan, weleens schertsenderwijze tegen mijn leerlingen: 'Over vijfentwintig jaar lever ik er commentaar op.' 

Als ik vijfentwintig jaar terugkijk, beland ik in 1995. Stella leefde nog en stond op het punt zich definitief in Nederland te vestigen. In die jaren organiseerden mijn school en haar voormalige school in Thessaloniki een succesvolle leerlingenuitwisseling, die in '97 de nek werd omgedraaid door een kortzichtige, net aangestelde rector, die ook weer snel het veld ruimde, maar toen was de schade al aangericht. Ik denk er nog vaak met genoegen aan terug. Niet aan die rector, aan die uitwisseling. Stella en ik zaten vol plannen om te gaan reizen, maar die stelden we uit tot na mijn pensioen, want dan hadden we de tijd aan onszelf. Tegen de tijd dat ik, voor mijn pensioen, want ik had dingen te doen die ik nog belangrijker vond dan jonge mensen over de geschiedenis der mensheid te onderwijzen, het onderwijs verliet, was Stella overleden en daarmee mijn reislust behoorlijk bekoeld.

Overigens niet alleen door het wegvallen van Stella, maar ook omdat de wereld in de afgelopen vijfentwintig jaar op een bepaalde manier kleiner is geworden. Ik bedoel: het aantal landen in de wereld is niet verminderd, maar het aantal landen waar ik met goed fatsoen naartoe kan, of wil, is almaar aan het afnemen. Zo wil ik niet naar landen waar een regiem heerst dat kritische journalisten en burgers met onwelgevallige opvattingen opsluit. Ik wil niet naar landen waar theocratische regiems, per definitie vijandig aan de mensenrechten, het voor het zeggen hebben. Ik wil evenmin naar landen waar men elkaar de tent uit vecht of waar mensen wonen die op een nogal agressieve manier hun toeristische prullaria uitventen. Ik heb het niet op fanatieke moralisten, maar ook voor mij zijn er grenzen. Dat betekent dat bijna al die landen waar als historicus mijn belangstelling naar uitgaat, landen zijn waar ik op dit ogenblik geen voet wil zetten. Het komt dus eigenlijk wel goed uit dat ik een toenemende hekel heb aan vliegen. Niet alleen die paar uur in die sigaar, vooral het gedoe ervoor, maar het blijft triest dat ik steden als Constantinopel, Smyrna, Alexandrië en Aleppo, om er maar een paar te noemen, waarschijnlijk nooit zal bezoeken. Behalve in mijn eigen bibliotheek, op mijn eigen eiland.

Foto: auteur


maandag, december 23, 2019

Advent



Hoe zal ik mijn donkere dagen 
voor kerst besteden?
Lijstjes met de beste liedjes van het jaar,
of de beste boeken,
de lekkerste wijnen,
de willigste meisjes,
de glimmendst gepoetste schoenen,
de kruidigst riekende hondendrollen,
de sneuste voetbalclubs,
de kortzichtigste stadsbesturen,
de domste terreurboeren,
of de engste dierenactivisten?

Voor ik eruit ben valt de avond,
ontvlucht ik mijn huis 
naar de stamkroeg.
Ik moet ook het lijstje
voor de kerstboodschappen nog:
een kribbe, een koe, een geit en 
misschien nog zoiets 
als een maagd
met engelen 'bij nachte 
in het veld.'

Foto: auteur


donderdag, december 12, 2019

Visbank



Als ik over het Bagijnhof loop, onderweg naar de bibliotheek, de loempiakraam van collega dichter Xuan Tran, of mijn stamcafé Visser en ik denk aan afbeeldingen als deze, springen figuurlijk de tranen in mijn ogen. Hoe mooi het ooit was en hoe lelijk het is geworden. Daar zit een vleugje nostalgie in, die met mijn leeftijd heeft te maken, daar zit een vleugje persoonlijke smaak in, waarover niet valt te twisten, maar de echte pijn zit in het feit dat het 'op de schop nemen' van de stad ter wille van de 'vooruitgang' zowel in de negentiende eeuw als in de jaren zestig van de twintigste eeuw is gebeurd met een verbijsterende ongevoeligheid voor het verleden. 

Natuurlijk, rond 1950 verkeerde een deel van de Dordtse binnenstad in verkrotte staat. Dat daar iets aan moest worden gedaan, stond als een paal boven water. Ik denk dan ook dat de gemeenteraad die tot het beruchte Saneringsplan besloot, dat met de beste bedoelingen deed, maar dat volkomen gebrek aan historisch besef, waardoor overambitieuze bouwheren en handenwrijvende projectontwikkelaars hun verwoestende werk konden doen, waarbij en passant een belangrijk, overwegend minvermogend, deel van de binnenstadbewoners werd verbannen naar de buitenwijken, waar komt dat vandaan? En wat voor onherstelbare wonden heeft dat niet veroorzaakt? 
Ik hoop dat de zittende raad goed doordrongen is van de kaalslag die de grootste stedenbouwkundige blunder van de eeuw veroorzaakt heeft. Een stad is per definitie in beweging en nog altijd hangt boven de historische binnenstad van Dordrecht de dreiging van lieden die het heil der mensheid uitsluitend verwachten van 'verandering' wat niet zelden wordt gelijkgesteld met 'verbetering'. Dat is absoluut geen wet van Meden en Perzen, maar ik ben weleens bang dat we te vaak te maken hebben met mensen op invloedrijke posities die geen notie hebben van wie die Meden en Perzen waren.

De, inmiddels afgeschoten, plannen voor de Visbrug, samengevat in de term 'de put van Piet', zijn zo'n voorbeeld van hoe het niet moet. Er zijn nu andere plannen voor de Visbrug, die er een stuk acceptabeler uitzien, maar ook die hebben weer een bedenkelijk randje. Dat randje is het in mijn ogen malle, zo niet gewoon onverantwoordelijke, idee van de 'shared space' in het verkeer. Je moet dat zo noemen, anders snapt de jeugd niet dat het om 'gedeelde ruimte' gaat. Het idee is dat 'de auto te gast is' en dat voetgangers, fietsers en wie nog meer met elkaar het plaveisel delen. Weg met de trottoirs. Die zijn niet meer nodig, want, zo hoorde ik vanuit het Stadskantoor, er is een dertig kilometer zone en de pollers worden vervangen door camera's, dus met de handhaving zit het wel goed. 
Laten we het hopen. Wie ziet hoe vooral bij mooi weer motoren en quads over de Visstraat en de Groenmarkt razen, weet dat politie en handhaving tot nu toe hebben gefaald. Het is nog maar de vraag of de gemeente in staat is alle overtredingen die de camera's gaan registreren op adequate wijze te verwerken. 

Over Bagijnhof en Visstraat fiets ik liever niet, vanwege de onduidelijke en onoverzichtelijke verkeerssituatie (shared space!) en dat hoeft ook niet, want je kunt gewoon door het wandelgebied peddelen. De pakkans is daar ook gering. Gelukkig houdt iedere automobilist zich aan de dertigkilometernorm. Nu ja, iedereen, in elk geval die naïeve ambtenaren die zich met het verkeersbeleid bezighouden en een paar brave burgers. Hij wordt vast mooi, die bank bij de Visbrug, ik zal er graag een Vietnamese loempia nuttigen, maar liever niet in die 'gedeelde ruimte'. 

Foto: Beeldbank Regionale Archiefdienst Dordrecht (552_400134)


dinsdag, december 03, 2019

De bus kwam zo



Hij vond plaats op zondagmiddag 16 september 1984, de literaire busrit met Dordtse schrijvers. Met een dubbeldekker, want er moest ook publiek mee. Ik weet niet precies meer wie de organisator was, in ieder geval niet de Culturele Raad Dordrecht, want die was een jaar ervoor opgeheven. Als gevolg van een kortzichtig besluit van de Dordtse gemeenteraad, die daarmee de ontwikkeling van het plaatselijke culturele leven in niet geringe mate wist te frustreren. Sinds de oprichting van de CR in 1968 en in zijn voetspoor die van de stichting Produktiegroep Bobby Kinghe en de stichting Perspektief had het culturele leven in de Merwestad een opmerkelijke opleving doorgemaakt, maar kennelijk vonden de vroede vaders en moeders het wel weer mooi geweest. Dat is opmerkelijk bij veel plaatselijke culturele initiatieven. Zodra die een succes worden, lijkt de belangstelling van het stadhuis weg te ebben. Kijk maar naar het Belcantofestival, de Dordtse Dag van de Poëzie en de Debutantenprijs, om enkele voorbeelden te noemen.

Het kan zijn dat Kunstmin de rit organiseerde, omdat ik mij meen te herinneren dat boekverkoper Cees Groesbeek (voorin in het midden), die het programma presenteerde, in die periode ook voor Kunstmin de literaire avonden in het Hof organiseerde, die oorspronkelijk door Bobby Kinghe waren opgezet. Het was in ieder geval een organisatie die betaalde, want volgens mijn dagboek uit die tijd ontving ik voor mijn bijdrage, een kwartier gedichten lezen, een honorarium. Zo hoort het ook, maar dat is niet vanzelfsprekend, zoals iedere dichter, zeker de beginnende dichter, weleens heeft ervaren. Dan belt iemand of je wilt optreden voor een fles wijn of een bosje bloemen, omdat het toch zo goed is voor je naamsbekendheid en omdat optreden 'toch leuk' is. Dat soort gelul waarbij ik tegenwoordig onmiddellijk de verbinding verbreek. 

Het is lang geleden en ik herinner mij niet precies meer wie er allemaal optraden. Dat vermeldt mijn dagboek niet. Wel dat het zomers weer was en mooi in de polder, al weet ik ook niet meer precies welk polderland we allemaal doorkruisten. Op de foto leest Jaap Romijn, die na een periode als directeur van het Prinsessenhof in Leeuwarden in Dordrecht was komen wonen. Ook Kees Buddingh' en Jan Eijkelboom lazen voor en ik vermoed dat Wim de Vries en Wim Valk erbij waren. Ook Ger Brillemans, prominent links vooraan, trad op. Hij was een speciaal geval. Met enige regelmaat gaf hij het geheel door hemzelf volgeschreven blad Pridoproeza uit, dat gratis in de Dordtse boekhandel was af te halen. Een geschrift van gering literair belang, maar een aardig initiatief waar soms weleens iets grappigs in stond. Brillemans, ik weet niet of hij nog leeft, was in de tijd dat ik hem kende een aardige en soms grappige man, die ook vinnige kritiek kon uiten. Dat mocht ik wel.

Foto: Ad Molendijk/Beeldbank RAD (552_300867)





dinsdag, november 26, 2019

Afleren



Wat de precieze aanleiding was, weet ik niet meer. Wel dat het ergens halverwege de jaren negentig moet zijn geweest. Het had in december een dag of twee gevroren, waardoor het in de media, zoals te doen gebruikelijk, begon te gonzen. De prangende vraag ging rond: komt er een Elfstedentocht of niet? Met een aantal gelijkgestemde geesten, die iets beters te doen hadden dan zich druk maken om een uit de hand gelopen Friese traditie, besloten we tot het oprichten van het Genootschap ter Bevordering van Eb & Vloed en de onderafdeling Hak een Wak. We zouden ze eens flink laten schrikken, die Friezen, mocht het ervan komen.

We hoefden de bijlen niet te slijpen. De rest van de winter kwam het kwik niet onder de vijf graden boven nul. Het zou wel weer een zomer worden met veel insecten en vieze mannen in korte broeken. Mocht het te veel regenen, of stormen, dan waren de adviezen van Eb & Vloed geheel en al gratis te bekomen op vrijdagmiddagen aan het einde van de zware werkweek. Dan kwamen we bijeen in een café op de Noordendijk in het door water omringde Dordrecht. Niet voor niets heet een deel van mijn literair dagboek Dijkbewaking. 

In droge tijden komt Eb & Vloed bijeen om door zogenaamde 'natte lezingen' de waterspiegel te doen stijgen en in natte tijden doen we of onze neus bloedt en nemen we er nog eentje om het af te leren.

Ieder jaar bij het naken van de winter wekt Eb & Vloed Hak een Wak uit zijn zomerslaap. Je weet maar nooit. Het klimaat verandert en je kunt de bijl maar beter hebben klaarstaan. Of we het ooit nog meemaken dat we blokkeer- of andere Friezen een hak (of een wak) kunnen zetten, ligt in de vaagheid der toekomst besloten. Wie zal het zeggen? Voorlopig nemen we er op geregelde tijden op de vrijdagmiddag nog maar eentje.

Soms maken we een reisje, buiten het seizoen, want inmiddels zijn we bijna allemaal met pensioen. Om het gebrek aan pensioenindexering te compenseren schnabbelen we als Eb & Vloeders wat bij door het buitenland, waar de zaken per definitie slechter geregeld zijn dan bij ons, te adviseren in nijpende zaken als woestijnvorming, vloedbossen en uit het lood hangende kustlijnen. Op de foto ziet u twee leden doende een scheve, Griekse kustlijn te normaliseren. Daarna nemen ze er nog een. Afleren doen we het nooit.

Foto: archief auteur.


donderdag, november 21, 2019

Dienstmededeling





Verschijnt binnenkort:

Met gemengde gevoelens op reis
(Brieven aan Stella)

Kees Klok

ISBN 978 94 92519 54 2 - paperback 324 pag. - € 17.50
Nu reeds te bestellen (via verkoop@liverse.nl) voor € 15.00 (geen verzendkosten)


In 2015 publiceerde Kees Klok bij Uitgeverij Liverse het boek Het is er niet van gekomenVijftig brieven aan Stella (1946-2007). Van lieverlee ontstond bij de auteur de behoefte aan een vervolg. Nieuwe brieven verschenen in literaire tijdschriften of op het weblog van Klok. Uiteindelijk werd een selectie, soms in aanzienlijk gewijzigde vorm, opgenomen in Met gemengde gevoelens op reisBrieven aan Stella. 

Het boek speelt voor een belangrijk deel in Dordrecht en Thessaloniki. Dordrecht is de stad waar de auteur is geboren en getogen en waar hij nog steeds woont. Thessaloniki is de geboortestad van linguïste, vertaalster en dichteres Stella Timonidou, de in 2007 overleden echtgenote van Kees Klok. Hij verblijft regelmatig in Thessaloniki en heeft onder meer gepubliceerd over de geschiedenis van de stad.

De brieven, waarin de grote thema's uit de literatuur niet worden geschuwd, evenmin als alledaagse perikelen, vormen het medium waardoor de schrijver contact houdt met zijn gestorven geliefde. Klok volgt het advies dat Stella hem kort voor haar overlijden gaf: 'Ga door op de weg die we samen gingen.' Dat is de weg van de letteren, de vertaalkunde en de wetenschap. In Kloks geval de geschiedwetenschap.


Over Het is er niet van gekomen schreef Erick Kila in het Vrijzinnig Antwerps Tijdschrift:
"Met dit brievenboek doet de auteur, die ook historicus is, aan een heel bijzondere manier van geschiedschrijven. Hij heft op een eigenwijze en waarachtige manier de grens tussen verleden en heden op."

Met gemengde gevoelens op reis wordt op donderdag 12 december om 17.00u gepresenteerd in Visser's Poffertjes, Groenmarkt 9 te Dordrecht, met medewerking van de schrijvers Jan van der Geer en Erick Kila. Columnist en presentator Kees Thies zal het eerste exemplaar in ontvangst nemen.

De toegang is gratis, het boek is ter plekke tegen gereduceerde prijs te koop.


woensdag, november 13, 2019

De Dordtse letteren, 1572-2019




Vandaag is mijn boekje De Dordtse letteren, 1572-2019 verschenen als deel 38 in de serie Verhalen van Dordrecht. Ik ben er blij mee. De uitgave is mooi verzorgd en het resultaat mag er zijn, al is de weg daarheen niet helemaal effen geweest. Dat is een beetje mijn eigen schuld. Toen ik de opdracht van de Stichting Historisch Platform Dordrecht aanvaardde, heb ik niet gevraagd hoe omvangrijk de tekst mocht zijn. Ik bekeek enkele eerdere delen uit de reeks en schatte die op ongeveer tienduizend woorden. Toen ik een tekst van die omvang inleverde, vernam ik dat het maximaal zesduizend woorden mocht zijn.

Schrijven is schrappen, hoor je weleens. Dat was nu zeker het geval, maar door dat schrappen viel er wel erg veel vlees van de botten en aangezien ik geen vegetariër ben, ging mij dat wel een beetje ter harte. Het is gelukt, niet het minst door enkele nuttige suggesties van tekstredacteur Cees Esseboom. De andere redacteur, Herman van Duinen, heeft het eindresultaat in een puike vorm gegoten. De heren verdienen mijn dank daarvoor. Ik heb de oorspronkelijke tekst zorgvuldig opgeslagen. Wie weet wat voor aardigs ik daar in de toekomst nog eens mee kan doen, maar voorlopig hebben we dit boekje.

Je kunt het maar beter zelf vermelden, voordat een ander er triomfantelijk mee aan de haal gaat, maar helemaal foutloos is het eindresultaat niet. Door een onopgemerkte typefout is de dichter Job Degenaar ineens twee jaar ouder geworden, want zijn geboortejaar staat vermeld als 1950, terwijl dat 1952 moet zijn. Over dichter, romancier en kinderboekenschrijfster Marie Schmitz (1883-1972) meld ik dat ze, geboren in Haarlem, voor haar huwelijk met de kunstenaar Leen Verhoeven naar Dordrecht kwam. Het boekje lag al bij de drukker toen ik ontdekte dat dat al veel eerder was. Ze kwam namelijk als zeer jong kind mee met haar moeder, nadat die weduwe was geworden. Dank aan Saskia Lensink, van wiens hand binnenkort het boek Dochters van Dordrecht verschijnt, voor de nadere informatie. 

In de inleiding van de oorspronkelijke tekst, stelde ik mij de vraag: wanneer kun je iemand een Dordtse schrijver noemen? Is dat iemand die in de stad is geboren en getogen en daar altijd is blijven wonen? Is iemand die tijdelijk in de stad woonde en daar het een en ander schreef (Jacob Cats bijvoorbeeld) ook een Dordtse schrijver? Of iemand die in Dordrecht is geboren, maar daar al vroeg uit is vertrokken (Job Degenaar, Amarantha Groen, Jacques Perk)? Of een schrijver die van buiten Dordrecht naar de stad kwam? Een eenduidig antwoord heb ik niet kunnen vinden. Prima dus dat die inleiding door het schrappen moest vervallen. Met te nauwe definities zijn de letteren namelijk niet gediend, denk ik.


zaterdag, november 09, 2019

Willem de Z.



Rotterdam heeft Kabouter Buttplug. Wij hebben Aai van de Beurs, een nogal brave bijnaam, die meer zegt over de vroegere functie van het Scheffersplein dan over Ary Scheffer zelf. In de Vriesestraat hebben we het Michelinmannetje, ook wel Flipje van Tiel genaamd en sinds kort hebben we ook Willem de Zeiker. Dat afgrijselijke beeld van Willem de Zwijger op de hoek van de Hofstraat. Een naargeestige kolos, die een buitenproportioneel onaangename indruk maakt. Zoals iemand uit de Nieuwstraat me zei: 'Ik heb tegenwoordig een enge vent op de hoek.' 

Willem de Zeiker, ja, wat wil je ook als je zoiets pijnlijks tegen de wil van een aanzienlijk deel van de burgerij neerzet op een plek die vroeger werd gesierd door een urinoir? Zo'n uit grijs beton opgetrokken, ruftend hok dat je in Dordrecht regelmatig tegenkwam in tijden dat de stad nog niet zo was afgegleden dat er nergens meer openbare toiletten zijn te vinden. Pisbak werd zo'n ding genoemd, tot groot verdriet van een klasgenoot die Visbach heette. U begrijpt: we zijn in Dordrecht dol op bijnamen.

Hoe ontstaan bijnamen eigenlijk? Ze komen niet uit een ei gekropen. Misschien borrelen ze spontaan op uit de biomassa. Dat spul dat het milieu moet redden door meer CO2 uit te stoten dan de kolencentrales die dicht moeten, maar laat ik niet afdwalen. Waarschijnlijk hangen ze in de lucht, tot iemands antenne er eentje opvangt. Pats, boem: 'Willem de Zeiker,' hoor je dan ineens in de stamkroeg, 'je weet wel, die trol van de Hofstraat.' Ja, wij Dordtenaren houden wel van bijnamen, maar niet zo van zeikers, geloof ik.

Foto: auteur


vrijdag, november 08, 2019

SINDS BUDDINGH’...




SINDS BUDDINGH’...

komen we bijeen
in achterzaaltjes, clubhuizen
of een berookt café
waar zich een ritueel
van eenvoud voltrekt
zoals het een samenkomst 
van gelovigen betaamt.

Een groet, de lezing voor
het klein gehoor, 
een lach soms 
die de spanning doorbreekt
en uiteindelijk gelegenheid
het Woord aan te schaffen
tegen aantrekkelijke korting.

Daarna op zachte toon
het nagesprek, het schuifelend
verlaten van het pand.
Wij zijn met weinig
in de wereld,
een sekte noemt men
ons ook wel.


Dordrecht, februari 2007

Foto: Dorien Eijgenraam





maandag, oktober 28, 2019

Dominee



Het was een zonnige septemberdag toen wij, dat wil zeggen: een student aardrijkskunde die ook iets deed bij de VPRO, mijn klasgenoot Jaap Doorman en ik, naar Den Haag reden. In de auto van de student. We werden verwacht bij de Raad van State, die zich zou buigen over ons bezwaar tegen de afwijzing van ons verzoek tot 'vrijstelling van militaire dienst wegens geestelijk ambt'. Dat hadden we bij defensie ingediend nadat we via de VPRO een domineesbul hadden gekocht, van een kerk in de VS die er vanuit ging dat iedereen zijn eigen predikant moest zijn. Ik geloof dat het papier een tientje kostte. Voor vijftien gulden meer was je doctor in de theologie. Dat vonden we te duur. De student noemde zich metropoliet en ging mee om ons bij te staan, hoewel hij voor zover ik mij kan herinneren tijdens de behandeling van het bezwaar geen woord heeft gezegd.

Ik liet op het gemeentehuis 'predikant' in mijn paspoort zetten. Toen deden ze dat nog. Later werd dat 'auteur', na de publicatie van mijn eerste verhalenbundel Centre Ville. Toen ik tijdens mijn onderwijsloopbaan uiteindelijk 'sectiehoofd' en 'senior docent geschiedenis' was geworden, hoefde je beroep niet meer in je paspoort. 'Schoolmeester' zou me nu wel aardig lijken, of 'volledig bevoegd onderwijzer'. Dat diploma heb ik ook nog ergens in mijn archief: de Akte van Bekwaamheid als Volledig Bevoegd Onderwijzer, net als die domineesbul.

Wij waren als laatsten aan de beurt. Er waren die dag veel rekesten tegen het afwijzen van vrijstellingsverzoeken door het ministerie van defensie. We hoorden het allemaal aan. Van banale smoezen tot aangrijpend familieleed. Als we het hadden opgenomen, had ik nu een boek gehad. Uit het leven gegrepen. Waar gebeurd. De voorzitter van de commissie heette Smallenbroek. Hij was ooit afgetreden als minister. Tegen een geparkeerde auto gebotst en doorgereden, meen ik mij te herinneren. Hij vroeg ons hoe wij invulling gaven aan ons geestelijk ambt. Daar hadden we niet op gerekend. We hadden nergens op gerekend, behalve op bijstand van de metropoliet. Die zweeg. 'Ik praat weleens met een alcoholist bij het station', legde ik uit. 'Ik ook', zei Jaap, 'maar dan meer in een winkelcentrum'. Duidelijk was dat wij niet op succes hoefden te rekenen. Toen we buiten stonden zei de metropoliet dat hij via Amsterdam moest en dat we beter de trein konden nemen.


zondag, oktober 20, 2019

Waakzaamheid



Als de mens voorbestemd was voor de lucht, had de evolutie ons in de loop der tijden wel vleugels gegeven. Ik bedoel: ik heb het niet op hoogbouw. Ik heb het helemáál niet op hoogbouw. Toen ik voor het eerst in New York kwam, stoorden de wolkenkrabbers me niet echt. Ze hoorden bij die merkwaardige stad, die mij meer als een soort filmdecor voorkwam dan als een plek waar je kon leven. Ik heb daar zelfs op het dak van het World Trade Centre gestaan, op diezelfde toren die later door terroristen is verwoest. Ja, een geweldig uitzicht en leuk hoor dat helicopters onder je vlogen, maar één keer is wel genoeg. Ik heb er nachtenlang rare dromen van gehad. Gelukkig maar dat hoogtevrees gratis is. 

Ik zou voor geen miljoen in een stad met hoogbouw willen wonen. Daarom prijs ik mij gelukkig dat ik in Dordrecht woon en niet in Rotterdam, die stad waar dat prachtige Schielandshuis in het niet staat te vallen tussen de torens, de ene nog wanstaltiger dan de andere. Er zijn mensen die dat geweldig vinden. Natuurlijk, smaken verschillen, de veelgeprezen 'skyline' (want als het niet in het Engels is, is het niet waar) van Rotterdam boezemt mij juist afkeer in en het liefst zou ik die woontoren in de Dordtse Stadspolders (heet dat ding niet Sequoia?) laten opblazen. Wacht maar tot ik burgemeester word. 

In Dordrecht, een stad die ondanks onvoorstelbare kaalslag in het historisch centrum halverwege de negentiende en nog eens halverwege de twintigste eeuw, nog steeds barst van de monumenten en waar gelukkig nog een bescheiden deel van de binnenstad van de megalomane sloopwoede van misleide stadsbestuurders en doortrapte projectontwikkelaars is gered, heeft de gemeenteraad besloten dat in het centrum niet hoger mag worden gebouwd dan de Grote Kerk. Ik hoop dat dat besluit nooit wordt herroepen, de stad is er leefbaar door gebleven. Toch vrees ik voor de toekomst. Het Eiland van Dordrecht is overvol, van mij mogen er twintig- tot dertigduizend stadgenoten naar de Rotterdamse woontorens emigreren, en projectontwikkelaars hebben weleens meer invloed dan de gemeenteraad. Waakzaamheid blijft geboden!

Foto: auteur


zaterdag, oktober 19, 2019

Idioten ontloop je nergens



Ik zie een reportage waarin mensen elkaar bij de opening van een elektronicawinkel onder de voet lopen om gratis oordopjes te bemachtigen. Zolang de voorraad strekt. Ik zie een reportage waarin mensen met elkaar op de vuist gaan vanwege een conflict in het land van hun grootouders, waar ze niet zijn geboren, nooit gewoond hebben en alleen nog op vakantie of familiebezoek gaan. Ze hebben een vlag die heilig is, besmeur je hem, dan moet je dood. Ze zijn voor vrijheid, gelijkheid en democratie, maar niet in dat land van hun grootouders, daar zijn ze voor de dictatuur. 

Ik zie een reportage over iemand die beweert dat je door regelmatig op je kop staan een beter mens wordt en dat zeewier, heel veel zeewier de absolute garantie tegen kanker is. Ik zie een programma over een vrouw die de hele dag duiven voert, omdat hongerig rondvliegen zo zielig is. Ik zie beelden van kwezels die kilometers op hun knieën naar een plek kruipen waar de maagd Maria ooit verscheen. De maagd Maria.....

Ik heb een e-reader, ik geef het toe. Het leest niet fijn, daarom gebruik ik hem uitsluitend op reis. Dat scheelt slepen met gewicht, zeker nu de luchtvaartmaatschappijen met hun zogenaamd goedkope prijzen voor elke kilo kosten rekenen. Fatsoenlijk eten krijg je ook niet meer in zo'n vliegtuig, op een enkele uitzondering na. Met fatsoenlijk bedoel ik eten waaraan je niet doodgaat en dat je al kauwende afleidt van de gevaren van het vliegen. Het mag niet van de milieumensen, maar als ik naar Griekenland ga, naar Griekenland moet (ik kan er ook niets aan doen dat ik weduwnaar van een Griekse ben, je mag met me ruilen), vlieg ik. Als je dat zo erg vindt ga je zelf maar veertig uren met de trein, boot en bus. Ik doe het liever in vier.  

Ik schat dat in die e-reader inmiddels een boek of vijftig zit. Dat haalt het niet bij de ongeveer zesduizend boeken die ik thuis heb. Mijn huis slibt er langzamerhand mee dicht. De vraag is of dat erg is. Ik vind van niet. Ik stap gewoon over die stapels heen. Het geschreeuw op Facebook en Twitter, van mensen die beter zouden moeten weten, over 'de linkse kerk' in onze maatschappij, over 'het complot dat Europa heet' en dat het de schuld van Femke Halsema is dat Amsterdam 'een narco-dictatuur' is, dat is pas erg. W.F. Hermans wist het in de jaren tachtig al. We worden Door gevaarlijke gekken omringd. 


maandag, oktober 14, 2019

Altijd



We logeerden in Nea Iraklitsa. Dat had neef Perikles geadviseerd. Hij was ooit in het nabije Kavalla gestationeerd bij de havenpolitie. Een bescheiden kustplaatsje, nog niet ontdekt door het massatoerisme, dat vooral het westelijker gelegen Halkidiki teisterde. Het schiereiland Kassandra was al in de zomer onleefbaar geworden en dat dreigde ook te gebeuren met Sithonia. Tot de rand toe gevulde stranden. Te veel smakeloze hotels. Overal vieze, in zonnebrand blubberende mensen. Endemisch dronken Russen en ander schreeuwvolk van de nabije Balkan. Daartussen de onvermijdelijke package holiday Engelsen. Ook zelden nuchter. Er was in Neo Iraklitsa nog weinig van te bespeuren. Het waren de dagen dat ik nog op sandalen liep met sokken aan en soms, ik zou het mezelf nu niet meer aandoen, daarboven een korte broek. Lulletje rozenwater op reis.

Nea Iraklitsa was de tussenstop op weg naar Samothraki. 'Een beetje een hippie-eiland,' zei een buurvrouw in Thessaloniki wat zuur. Ons trok dat aan. Mijn lange haren waren inmiddels al ingekort en grotendeels 'in de mist der mensen verdwenen', zoals mijn literaire held L.H. Wiener dat mooi uitdrukt, maar mijn romantisch-nostalgisch verlangen naar de jaren zestig was er niet minder door. Doordat ik een late babyboomer ben, heb ik een deel van die tijd gemist. Altijd de lul. Bij de salariskortingen in het onderwijs in de jaren tachtig, bij het verlengen van de AOW-leeftijd in recenter tijden. Wie van 1951 is, pist altijd net naast de pot en vindt de grote ruif vrijwel leeg. In Griekenland heerste in die jaren de stompzinnige kolonelsdictatuur. Het kan immers altijd nog erger. Stella zei er nooit veel over, wat veelzeggend was.

Toen we Neo Iraklitsa binnenreden moest ik van Stella op een terras gaan zitten. Na twintig minuten kwam ze terug met een kamer, in een stijlvol familiehotel. Schoon, comfortabel en met een goede keuken. Een straat verderop was een leuk bougatsatentje voor de ochtendkoffie. Het opgravingsterrein van Philippi bleek onder handbereik en er was een schoon zandstrand. Daar lette de gemeente op, wat toen tamelijk uniek was in Griekenland. 

Na drie rustgevende dagen reisden we door naar Samothraki. Dat kon toen nog met een veerboot vanuit Kavalla. Na vier uur bereikten we het eiland van de hortensia's. We werden er smoorverliefd op. Als we later op weg naar Samothraki langs Nea Iraklitsa reden, voelden we ons weleens een beetje schuldig. Dat soort dingen heb je niet in de hand.

Foto: auteur


donderdag, oktober 10, 2019

Bruiloft



We reisden helemaal naar Friesland, in een auto. De jongste broer van mijn moeder ging trouwen. Mijn vader, moeder en ik reden mee met een oom en tante. Oom was hoofdingenieur bij Rijkswaterstaat en bouwde wegen en bruggen. Daar ging hij vervolgens met zijn auto overheen rijden. Ik heb geen idee welk merk, daar let je als vierjarige niet op, maar het was een grote auto. Alles bij oom en tante was groot. Het huis aan de Haagse De Savornin Lohmanlaan, de duinenrij waarop ze uitkeken, de zee erachter en de gastvrijheid. Wij gingen regelmatig logeren. Jammer dat ik van tante per se tomaten moest eten. Ik lust die dingen nog steeds niet, wat bepaald lastig is voor iemand die regelmatig in Griekenland verblijft.

Friesland was in de jaren vijftig een afgelegen gebied. Je moest een kilometers lange dijk over. De Afsluitdijk, die van de Zuiderzee een meer had gemaakt. Je kon ook om dat meer heen rijden, maar dan moest je de Veluwe over en daar had je nog oerbossen waarin het wemelde van de wilde zwijnen en mensen die je stenigden als je op zondag langs kwam fietsen. Ik vond die Afsluitdijk best spannend. Al dat water links en rechts, met aan het eind de forten die in 1940 toch maar mooi de opmars van de Moffen hadden gestuit. Tot Rotterdam werd gebombardeerd. Na die forten was ik in het buitenland. 

De bruiloft was in een plaats die Franeker heette. Dat Franeker ooit een gerespecteerde universiteitsstad was, wist ik toen nog niet. Die universiteit was allang opgedoekt. Van de rit en de trouwerij herinner ik me weinig. Op de foto's sta ik nogal parmantig in een door mijn moeder zelf gemaakt pakje. Het prinsje zelve. Er was ook een prinsesje, een meisje van mijn leeftijd, waarvan ik schrok. Ik kon haar niet verstaan, zo raar als ze praatte. 'Dat is Fries', zei mijn vader, 'dat spreken ze hier.' Omdat wij het niet breed hadden, moest ik dat klotepakje soms aan naar de kleuterschool. Ik was bang dat ze me zouden uitlachen. In Franeker ben ik nooit meer geweest, daar zullen ze nog wel steeds raar praten.

Foto: archief Kees Klok


maandag, oktober 07, 2019

Droom



Ik lees in Dashing for the Post van Patrick Leigh Fermor, een Engelse schrijver, oorlogsheld en avonturier, dat hij ook op Skyros is geweest. Enkele malen zelfs. Hij woonde een deel van zijn leven overal en nergens en een ander deel, het laatste, in een zelf ontworpen villa in Griekenland in de Mani, in de buurt van Kardamili. Ik vraag me af of hij net zulke problemen heeft gehad met de Griekse bureaucratie als ik. Kardamili herinner ik mij uit de tijd dat ik er met Stella enkele dagen logeerde en dat zij, hoewel het hoog zomer en stoffig was en we nog een lange reis voor de boeg hadden, per se wilde dat ik de auto schoonspoot. 

Dat heb ik braaf gedaan, net zoals ik volgende week weer braaf mijn illegale belastingaanslag bij de Griekse fiscus ga betalen. Geheel tegen het belastingverdrag met Nederland in, maar ik wil het gedonder niet erger maken dan het al is. Vervolgens gaat mijn boekhouder alles terugeisen en met een beetje geluk komt het over een jaar of twee weer op mijn rekening. Zo schuift dat geld eindeloos heen en weer, omdat een mevrouw in Thessaloniki zegt dat het computerprogramma niet geschikt is om een regeltje in te voeren dat ik uitsluitend in Nederland moet betalen en dus een nul-aanslag verdien. Het is allemaal net als het schoonspuiten van een auto voor je honderden kilometers over stoffige wegen gaat rijden. 

Toen wij in Kardamili verbleven was Patrick Leigh Fermor voor ons nog een vage Engelsman die ooit in de oorlog op Kreta een Duitse generaal ontvoerde en door Dirk Bogarde werd gespeeld in de film Ill Met By Moonlight. We hebben hem dus niet opgezocht en dat spijt mij nog steeds, want het is een geweldig schrijver. Zijn reisboeken en brieven zijn een feest om te lezen. 

Toen hij nog overal en nergens woonde, verbleef hij regelmatig in landhuizen of op kastelen van rijke vrienden, zoals Chatsworth, van zijn vriendin Deborah Mitford, hertogin van Devonshire. Verblijven in een landhuis of op een kasteel en daar mooie dingen schrijven, dat lijkt me geweldig. Hier op Skyros kan het niet, er is wel een castro, maar dat is niet bewoonbaar. Straks op mijn eigen eiland wordt ook moeilijk, ze zien me op Dordwijk of kasteel Crabbehof al aankomen en het Huis te Merwede restaureren zit er niet in met die vele miljoenen die het nieuwe stadskantoor moet gaan kosten. Het zal altijd wel een droom blijven, net als de wens eindelijk eens van de Griekse bureaucratie af te komen.

Foto: auteur


vrijdag, oktober 04, 2019

Postduif



Ik woon op een eiland. Nu ja, eiland: zeven bruggen en twee tunnels verbinden het met de rest van Nederland, maar mentaal blijft het een eiland. We kennen autochtonen en import. De autochtonen zullen altijd autochtonen blijven, zelfs als ze van het eiland vertrekken. Ook als ze op latere leeftijd, wat regelmatig gebeurt, als spijtoptanten terugkeren. We sluiten de autochtonen op ons eiland in het hart. Niets tegen de import, iedereen die hier niet is geboren, maar het blijft ander volk. Wie heel jong naar het eiland komt, lukt het misschien ons accent over te nemen, maar bij de meeste import blijf je horen dat het import is. Erg vinden we dat niet. Als de import zich schikt naar de mores van het eiland, sluiten we ook de import in ons hart. 

Mijn eiland is, naar boven afgerond, 80 vierkante kilometer groot. Er wonen bijna 118.900 mensen. Toen ik werd geboren, waren dat er ongeveer 54.000 minder. Toen was het eiland ook nog verdeeld in twee gemeenten. Een stad met de meeste inwoners en het kleinste grondgebied, een dorp met weinig inwoners en het grootste grondgebied. Op een gegeven ogenblik heeft de stad het dorp verzwolgen. Vanwege de grond. Er moesten buitenwijken komen voor al die nieuwkomers. Babyboom-autochtonen en import. 

Mijn eiland is overbevolkt, maar toch willen de boven ons gestelde autoriteiten dat er nog meer mensen komen wonen. 'Om de voorzieningen op peil te houden.' Ik zou weleens uitgezocht willen hebben of de voorzieningen niet net zo goed op peil kunnen worden gehouden met 40.000 inwoners minder dan met 40.000 meer. Ik weet het niet, ik heb alleen verstand van het verleden. Toen waren er tal van voorzieningen. Een eigen elektriciteitscentrale, een eigen maatschappij voor het openbaar vervoer, een eigen gasfabriek, een eigen vuilverbranding, en minstens vier ziekenhuizen, om maar wat te noemen. Wel was er maar één spoorwegstation.

Ik schrijf dit op een afgelegen eiland in een van de armste landen van Europa. Het is 209 vierkante kilometer groot, waarvan een deel bergen, en heeft bijna 3000 inwoners. Het heeft een eigen veerboot naar het vasteland, een eigen elektrische centrale, een diepwaterhaven, een vliegveld, prachtige, woeste natuur, twee musea, twee theaters, maar geen ziekenhuis en een bus die maar twee keer per dag van de haven naar de hoofdstad en het vliegveld rijdt. Je kunt niet alles hebben, maar de mensen lijken niet minder gelukkig dan die van mijn eiland. Je hebt er hetzelfde onderscheid tussen autochtonen en import. Ik kom er weleens op bezoek bij vrienden. Misschien moeten mijn eiland en dit eiland elkaar eens leren kennen. Ik ben bevriend met de pas gekozen burgemeester. Ik wil wel als postduif fungeren, wie weet wat voor moois eruit voortkomt.




Foto's: auteur


maandag, september 30, 2019

Ironie



Ik heb het manuscript van mijn boek Met gemengde gevoelens op reis ingeleverd bij de uitgever. Het is weer een brievenboek. Ik ben van het epistolaire genre. De brieven zijn gericht aan mijn in 2007 overleden vrouw Stella. Een vorm van contact houden, al stuurt ze nooit een antwoord. Misschien wat ongebruikelijk, maar ik voel mij er wel bij. Misschien schrijf ik nog weleens een brievenboek. Met brieven aan een bestaande persoon. Claire bijvoorbeeld, al moet die waarschijnlijk onbedaarlijk lachen bij het idee dat ik haar ga schrijven. 'Dan stuur je maar een eppje,' zou ze zeggen. 

Ik heb in de afgelopen weken nu en dan stukjes uit de brieven op Facebook gepubliceerd. Daar heb ik een klein beetje spijt van. Op Facebook voelen allerlei mensen de drang om op zo'n stukje te reageren en dat zijn niet altijd mensen die beseffen dat het literaire fragmenten zijn met een zekere, soms hoge, mate van ironie. Je hebt mensen die alles letterlijk nemen, zoals er ook rondlopen die geloven dat Jonas werkelijk in een walvis zat. Dat geeft soms merkwaardige reacties.

Als ik je advies wil, of benieuwd ben naar je mening, vraag ik het zelf wel. Ik heb ook helemaal geen zin om over mijn literair werk uitleg te geven, of het op de een of andere manier te verdedigen. Het moet voor zichzelf spreken. Met een opiniestuk ligt dat anders, maar dat is niet aan de orde. Het zou prettig zijn de reactiemogelijkheid op Facebook af en toe uit te kunnen schakelen. Dat scheelt gedoe. Je kunt iemand blokkeren, bij notoire schreeuwlelijkerds heb ik dat ook gedaan, maar als je eenvoudig kunt aanvinken 'geen reacties', hoef je zover niet te gaan bij mensen die het vaak goed bedoelen, maar het niet helemaal door hebben.

Foto: archief Kees Klok







dinsdag, september 24, 2019

Kwakzalverij


   Gladiolenthee: middel tegen goedgelovigheid.

Ik zag weer zo'n lulverhaal op het internet in de trant van dat het vrijwel uitgesloten is dat je kanker krijgt als je maar veel koenjit eet, of iedere dag een uur op je kop mediterend in een boom gaat hangen. Ook duikt er nu en dan een Catweazle op die beweert dat de reguliere geneeskunde een complot van de farmaceutische industrie is. Wie dat niet gelooft behoort tot 'de elite' die ook in het complot zit. 

Meestal sla ik het geouwehoer over, maar als een bekende een hoax deelt, laat ik me weleens verleiden even in het wereldje van de gelovigen te koekeloeren. Altijd moet ik dan denken aan schrijfster Laurie Langenbach en actrice Sylvia Millecam. Intelligente vrouwen met aanleg voor naïviteit, bijgeloof en blindheid voor de werkelijkheid. Beiden hadden, al weet je dat nooit zeker, hun kanker wellicht kunnen overleven, als ze hun vertrouwen niet uitsluitend hadden gesteld in de sprookjesvertellende priesters van de kwakzalverij. Ik citeer uit een brief in mijn boek Met gemengde gevoelens op reis, dat in het voorjaar verschijnt.

Eigenlijk een merkwaardige gedachte dat Laurie, hoewel een jaar jonger dan jij, al twee en een half jaar voordat wij elkaar leerden kennen is overleden. Ze was toen de geliefde van musicus Wally Tax. Als ik die naam lees, hoor ik onmiddellijk het nummer Touch van de Outsiders, dat ik in de jaren zestig zo'n beetje heb grijsgedraaid. Laurie overleed aan baarmoederhalskanker. Haar leven had wellicht kunnen worden gered als ze niet in de macrobiotiek had geloofd en zich had verlaten op de reguliere geneeskunde. Ik ben nu gevorderd tot haar brieven uit Japan, waar zij bij een zekere Masahiro Oki, zo'n zogenaamde wijze uit het oosten met, begrijp ik, een eigen vorm van yoga, genezing zocht. De rillingen lopen me over de rug als ik lees hoeveel vertrouwen ze aanvankelijk, naast twijfels, dat wel, had in die kwakzalverij. 

Dat iemand met de dood in de ogen wanhopig is en zich aan iedere strohalm vastgrijpt, begrijp ik, maar dat je daarbij, tot het al veel te laat is, voorbij gaat aan de echte dokter, je weet wel, die ervoor heeft doorgeleerd en zijn of haar kennis niet van nepnieuwssites haalt, wil er bij mij niet in. Het is alsof sommige mensen de middeleeuwen geestelijk nooit achter zich hebben gelaten. Naïef, goedgelovig en sneu, want menigmaal slachtoffer van profiteurs die hen via de sociale media geraffineerd een poot uitdraaien. Gelukkig is er de Vereniging tegen de kwakzalverij, al zal de ware gelovige wel vinden dat die is opgezet door de met de farmaceutische industrie complotterende 'elite'. Geloof en verstand gaan nu eenmaal zelden samen.

Foto: auteur


zaterdag, september 14, 2019

Metro



Toen ik Stella, en daarmee Thessaloniki, eind jaren tachtig leerde kennen, was het plantsoen voor haar appartementengebouw in Ano Toumba, toen de meest oostelijke buitenwijk van de stad, nog een kale vlakte. Middenin stond een paal van het elektriciteitsbedrijf, waaraan de melkboer, afkomstig uit het naburige dorp Pyleia, zijn paard vastzette als hij de deuren langsging. Het was alsof ik terugkeek in de tijd. Ook de lorrenboer reed nog met paard en wagen door de buurt. Als het helder weer was, zagen we vanaf het balkon, dat op het zuiden was gelegen, de besneeuwde top van de Olympos, waar zich de goden van het klassieke Griekenland ophielden. 

In Toumba, door een beek gescheiden in een hoger deel (Ano Toumba) en een lager (Kato Toumba) zag je nog volop de charmante, lage huisjes uit de jaren na de grote stadsbrand (1917) en de bevolkingsuitwisseling tussen Griekenland en Turkije (1923). Daardoor ontstond een nijpend tekort aan woningen en werd Toumba langzamerhand onderdeel van Thessaloniki. De stad is sindsdien sterk gegroeid. Daar zijn meerdere oorzaken voor. In de Tweede Wereldoorlog en de aansluitende burgeroorlog, die tot 1949 duurde, zochten veel plattelandsbewoners hun toevlucht in de grote steden. Daarna trok men vooral om economische redenen naar de stad, vooral naar Athene en Thessaloniki. Op dit ogenblik heeft Thessaloniki, de randgemeenten niet meegerekend, ruim 811.000 inwoners. Daarmee is het nauwelijks kleiner dan Amsterdam.

Ook toen al was ik mij ervan bewust dat die blik in de tijd niet lang meer zou duren. In rap tempo werd de laagbouw om ons heen gesloopt. Het braakliggend terrein werd een lommerrijk plantsoen, omzoomd door flatgebouwen van vijf of zes hoog. Ons uitzicht op de stad en de Olympos verdween door de nieuwbouw, de melkboer uit Pyleia ging met pensioen en de lorrenboer schafte een ijzeren hond aan, uitgerust met een luidspreker, waarmee hij voortaan 'o paliatzis!' galmend door de straten reed. Uiteindelijk groeide Toumba zo sterk dat de wijk overliep naar Pyleia en nu deels tot die gemeente behoort. Nog oostelijker verrees de wijk Konstantinoupolitika, een tongtwister voor wie Grieks wil leren, maar of de groei zich nog verder zal voortzetten is de vraag.

Sinds het uitbreken van de economische crisis hebben honderdduizenden Grieken het land verlaten en is er inmiddels sprake van een klein sterfteoverschot. Men verwacht dat de bevolking de komende jaren zal krimpen. Wat dat betekent voor Thessaloniki, moeten we afwachten. Zij is met gemiddeld 7100 inwoners per vierkante kilometer behoorlijk dicht bevolkt. Amsterdammers wonen met ruim 5000 mensen op die vierkante kilometer, maar anders dan de Nederlandse hoofdstad, beschikt Thessaloniki niet over een goed systeem van openbaar vervoer. Ooit was er een tram, maar in de jaren zestig werd die in naam van de vooruitgang opgedoekt en ging men over op bussen. Dat busvervoer is weliswaar goedkoop, maar niet adequaat en in de spitsuren een regelrechte ramp. Veel inwoners nemen daarom liever de auto, wat in het centrum leidt tot een enorm parkeerprobleem. Het antwoord hierop is de aanleg van een metro. Die begon in 2006, maar is nog lang niet voltooid. De huidige raming is dat het lijntje, dat van het treinstation naar Kalamaria, een oostelijke randgemeente, gaat lopen, alles bij elkaar een kilometer of negen, in 2020 of 21 operationeel zal zijn. Doortrekken van de lijn naar Toumba zal naar ik vrees nog heel lang duren. Gelukkig wemelt het in Thessaloniki van de taxi's en die zijn niet eens zo duur ook. Als je maar oplet dat de chauffeur bij het wegrijden de meter aanzet.

Eerder gepubliceerd in Griekenland Magazine, lente 2019.

Foto: auteur