Bij het
afrekenen in de Arvanitidis moet ik dertig euro wisselgeld krijgen.
De caissière
geeft mij twee briefjes van twintig. 'Dat is mooi verdiend,' denkt de
Hollander in mij. Ik breng de boodschappen thuis en kijk nog eens
naar de bon. Tientje verdiend. 'Die vrouw moet vanavond wel het
verschil bijpassen, lul,' gaat het door mij heen. Ik steek de bon in
mijn zak, loop terug naar de supermarkt en herstel de fout. Ik ben
niet het braafste jongetje van de klas, maar die mevrouw is de fiscus
niet.
Met mijn
zwager en schoonzus rijd ik naar het voorvaderlijk dorp. Voor we in
de boomgaard walnoten gaan rapen, bezoeken we de graven van Stella en
haar ouders. We zien dat de koperen lantaarns, waarin we bij zo'n
bezoek een olielichtje ontsteken, zijn gestolen. Van bijna alle
graven zijn ze weggehaald. Glas en koper. Het zullen koperdieven zijn
geweest. Mijn schoonzus geeft direct de schuld aan de zigeuners.
Later, in het café, hoor ik dat het wel Bulgaren zullen zijn
geweest, maar het zou evengoed iemand uit het dorp kunnen zijn. In
een gehucht als dit is het moeilijk om onopvallend te komen en te
gaan, ook 's nachts, al was het alleen al vanwege de vele honden die
aanslaan. We zetten bloemen bij de graven en doen er verder het
zwijgen toe. Grafroof is van alle tijden, maar wie eraan doet is
gezonken naar de absolute bodem van de moraliteit. De politie is ver
weg en de daders liggen op het kerkhof, al is dat in dit verband
misschien wat cynisch uitgedrukt.
We rapen de
noten. Twee kruiwagens vol. Een gift van de bomen waaronder Stella en
ik menige zomerdag schaduw zochten. Daarna bied ik mijn zwager en
schoonzuster een hapje eten aan in het restaurant van achterneef
Emilio, langs de grote weg beneden het dorp. Bij het afrekenen let ik
goed op dat ik niet te veel wisselgeld krijg.
©Kees
Klok
Geen opmerkingen:
Een reactie posten