Toen Stella
ziek werd, vormden mijn beste vrienden als het ware een soort
beschermende ring om ons heen. Hun steun en medeleven was voor ons
van levensbelang. Lupius was een van hen. Twee jaar na het overlijden
van Stella droeg ik hem met vijf andere vrienden naar zijn graf, op
een ijskoude, besneeuwde dag in januari. Daarna dronken wij, hij had
dat zo bepaald, in zijn naam een borrel bij Visser, waar wij al vanaf
onze tienerjaren komen.
Na die
eerste reis naar Portugal bleef ik Lissabon bezoeken. Samen met
Stella, later weer alleen of nu en dan met vrienden. Laatst met
Griekse vrienden. Ik logeer altijd in hetzelfde hotel, bijna op het
Chiado, boven het beroemde café A Brasilièra. Het hotelpersoneel is
afstandelijk en indolent, maar de kamers zijn schoon en ruim, de
ligging is geweldig en het ontbijt stelt niets voor, maar dat is zo
in bijna ieder Mediterraan land. Bovendien bevindt de mooiste
pastelaria van de stad zich pal naast de deur. Voor die deur, op de
paar meter tussen het terras van A Brasilièra en dat van de
pastelaria Bernard, kom ik regelmatig Leonora tegen. Leonora schrijft
gedichten, die ze per stuk verkoopt. Ik ben het Portugees niet
machtig, maar ik koop er altijd een paar, die ze dan eerst voor mij
voorleest. Daarna zet zij er een handtekening onder. Ik betaal,
waarna we in het café iets drinken en over literatuur en kunst
praten. Dan betaal ik weer.
Als ik
aankom in Lissabon ga ik eerst naar A Brasilièra voor een sterke,
bittere Portugese koffie. Dan zit ik aan tafel met Stella en Lupius.
We praten wat, we halen herinneringen op en bespreken wat ik de rest
van de dagen ga doen. Iedere avond, als ik terugkom van het
restaurant waar ik heb gegeten (vaak in de Adega de Ribateja, waar de
bijna blinde Luis Braga de fado zingt) wachten ze weer op mij in A
Brasilièra. We nemen nog een aguardente velha. Daarna begint
onherroepelijk de nacht.