dinsdag, september 25, 2012

Eigen risico


Onlangs stapte ik tegen half negen 's avonds de deur uit om even bij vrienden koffie te gaan drinken. Omdat de dagen korter worden, was het al donker. Door dat donker liep een man op mij af. Een donkere man, die met zachte stem 'goedenavond' zei. Hij gaf mij een brief. De postbode op zijn zeer verlate ronde. Ik kan mij de tijd herinneren dat de postbode 's morgens langskwam en daarna in de loop van de middag nog een keer. Tegenwoordig moet je blij zijn als er een postbode komt en als die kan lezen en schrijven. Vooral lezen. Nog niet zolang geleden hadden we een vaste buurtbode en op zaterdag een bijklussende student. Nu zie je steeds iemand anders, die soms niet eens weet in welke straat hij of zij aan het bezorgen is, of die een probleem heeft met het uit elkaar houden van de postcodes. Ik ken nog wel een paar capabele bestellers, maar die zitten tegen de pensioengerechtigde leeftijd. Als die opstappen of er bij de volgende reorganisatie uit worden gegooid, is de verloedering van wat eens onze door en door betrouwbare PTT was compleet. Ik groette de vriendelijke man terug en zag dat hij de brief op het juiste adres had bezorgd. Even voelde het of ik een lot in de loterij had gewonnen.

Vanmorgen was er een longarts op de radio, die fulmineerde tegen het roken. Ik dacht aan Theodoros, een longarts die ik weleens spreek in een Grieks café. Altijd met een sigaret. 'Onzin,' zegt Theodoros, 'van roken krijg je geen longkanker, maar als je er aanleg voor hebt, is het wel een katalysator.' In de correct bezorgde brief schrijft het ziekenfonds dat het eigen risico fors omhoog gaat. Na de longarts kwam er een andere gezondheidszorger, die pleitte voor een verbod op frisdrank, omdat daar te veel suiker in zit. Zelfs in frisdrank light. In ieder geval moeten van hem de frisdrankautomaten onmiddellijk de scholen uit. Wij hadden op de middelbare school geen frisdrankautomaat. In de pauzes liepen we naar de kruidenier op de Noordendijk of naar de bakker op de Singel. In de drukte vergaten we weleens iets af te rekenen en onderweg rookten we een peuk, want dat mocht niet in de nabijheid van de school. Dat krijg je van verbieden. Puddingbroodjes waren overigens populairder dan cola. Cola raakten we nauwelijks meer aan nadat de scheikundeleraar een keer had laten zien wat het met roestige schroeven deed. Ik ken een paar mensen die worstelen met hun gewicht. Toch slaan ze liters cola per dag naar binnen, waarbij zij zichzelf bedotten met het predikaat 'light.' Dan kan er nog wel een glas extra naar binnen, denken ze.

De enkele keer dat ik geen alcohol drink, pers ik een paar verse sinaasappels, want ik ben een model gezondheidsfreak. Ik begin de dag met een bakje Brits paardenvoer in magere melk, loop of fiets een uur, eet weleens een druif of een aardbei en rook bij de koffie ontspannen een pijp of een sigaar. Ook bak of braad ik alles wat ik bak of braad in olijfolie. Griekse olijfolie, die ik voor een heel schappelijke prijs koop bij de slager op de Reeweg Oost. Op een dag ga ik dood. Wanneer en waaraan moet nog blijken. Het kan het verkeer zijn, een vliegtuig dat te vroeg naar beneden komt of het keukentrapje, maar het zou mij niets verbazen als het de gore industrielucht boven Nederland zou zijn. Een van de zwaarst vervuilde luchten ter wereld. Het is lang geleden dat ik daar een longarts, een frisdrankvermaner of een andere gezondheidsapostel over heb gehoord.

©Kees Klok


zondag, september 23, 2012

Wereldgeschiedenis


In 1566 braken er op een aantal plaatsen in de Nederlanden hevige rellen uit, waarbij een hysterische menigte kerken vernielde en plunderde. Zij gingen de geschiedenis in als de Beeldenstorm. Ik moest daar even aan denken toen ik het nieuws hoorde over de rellen in het Groningse Haren. Natuurlijk zijn de twee gebeurtenissen niet met elkaar te vergelijken. Niet qua omvang en niet qua oorzaak. In 1566 was de oorzaak gelegen in grote ontevredenheid over stijgende voedselprijzen, religieuze onderdrukking en een centrale overheid die steeds meer invloed probeerde te krijgen, waardoor plaatselijke belangen in het geding kwamen. Hoe zit dat in 2012? Er wordt in de media almaar geroepen dat het crisis is. Het gaat economisch even wat minder, maar ik kan mij niet voorstellen dat dáárdoor een troep vuurwerk en dranghekken smijtende idioten een klein professorendorp nabij Groningen binnenvalt. In 1566 was het vooral het getetter van de fundamentalistische kansel, die de aanleiding vormde. Nu blijkt dat een door een nietsvermoedend schoolmeisje op Facebook geplaatste uitnodiging te zijn geweest. Je zult maar zestien worden en zo'n horde relschoppers, sensatiezoekers en kwaadaardige gekken op de stoep krijgen.

Wat wel min of meer te vergelijken is, is de reactie van de overheid. Voor de zoveelste keer baste de scheidende minister van justitie de mantra 'onacceptabel, lik op stuk, snelrecht, strenge aanpak.' Het antwoord op de Beeldenstorm was de hertog van Alva. De 'ijzeren hertog' met zijn Raad van Beroerten (de bloedraad) en het onthoofden van de graven van Egmond en Hoorne. De reactie daarop was een gewapende opstand (die uiteindelijk leidde tot de onafhankelijkheid van Nederland). Een harde hand met een onvoorzien resultaat en weinig geslaagd, als je het bekijkt door de ogen van de wettige vorst, Filips van Habsburg, beter bekend als Filips II. Of de mantra van de minister van justitie een herhaling van de slag om Haren kan voorkomen, zal de tijd leren, maar ik vermoed dat het gezwatel over de snel reagerende, harde hand, weinig zal uithalen. Een gebrek aan beschaving verhelp je niet met strenge straffen. Ik sta ook niet klaar met een panklare oplossing, maar meestal leidt een harde hand alleen maar van kwaad tot erger. Je zult het tuig meer beschaving moeten bijbrengen, of het, zoals de Romeinen deden, moeten voorzien van meer brood en spelen. Misschien moeten we wel allebei doen. Op zaterdag naar de gladiatorengevechten en op zondag naar het museum voor de cursus Genieten van het impressionisme.

Ik was mij op de avond van de rellen overigens van geen Haren bewust. Ik hoorde pas de volgende morgen de ophef in de media. Ik zat braaf in het café en sprak daar met R., die mij vertelde dat zijn schoonvader iets hoogs bij de Duitse Kriegsmarine was geweest. Zijn vrouw had als klein meisje nog bij Hitler op schoot gezeten. We kwamen op de theorie dat een mens maar een paar handdrukken van de groten der aarde verwijderd is, al is die benaming voor Hitler eigenlijk te veel eer. 'Ik zit dus maar drie handdrukken bij Hitler vandaan,' sprak ik, 'en maar twee van de koningin, via een bevriend burgemeester. Evenals van haar moeder, via mijn oom Arie, die haar als ingenieur bij de waterstaat verschillende keren de hand schudde. Via mijn Engelse oom, die bij de RAF zat, zit ik ook nog eens drie handdrukken bij Churchill vandaan.' Zo ging het nog een tijdje door, tot het wat minder helder werd aan mijn firmament. Als ik een achterlijke relschopper was geweest, was ik misschien ook wel naar Haren gereisd, maar ik ben rustig naar huis gesjokt, tevreden in het besef dat ik mij in het middelpunt van de wereldgeschiedenis bevind.

©Kees Klok


vrijdag, september 21, 2012

Altijd herfst


De herfst komt eraan. Dat merk je aan het korten van de avonden. Nog even en die vervelende wintertijd begint weer. De wintertijd is een valse tijd, met bedrieglijke duisternis als het nog licht zou moeten zijn, of hooguit schemerig. Bijvoorbeeld als ik voor het avondeten van de stamkroeg naar huis wandel. Je merkt het ook aan het bladafval in de tuin. Bomen en struiken beginnen aarzelend te verkleuren en in de winkel verschijnen de eerste, nog veel te vroege, kruidnoten. Gretig genieten we van elk vleugje nazomerweer. Iedere zonnestraal kan de laatste zijn. Dat geldt altijd en overal. Die fatale val van het keukentrapje kan ieder ogenblik plaatsvinden, maar dat besef begint zich pas weer in de herfst op te dringen. De herfst is die beruchte opleving, in dit geval in de magistrale kleurenpracht van het verdorrend lover, die veel kankerpatiënten meemaken voor de eindstrijd inzet. Ik koester gemengde gevoelens voor de herfst. Ik ben gevoelig voor haar melancholie, maar ze drukt ons keer op keer meedogenloos op het onvermijdelijke. Je kunt dichten tot je een ons weegt, je kunt je een godsdienst aanmeten, je kunt in je blote kont op het dak van het Vredespaleis klimmen of de politiek ingaan, maar de tijd kun je niet omdraaien. Je mag één keer per jaar de wintertijd afschaffen, wat langere avonden oplevert, maar niet werkelijk soelaas biedt.

In de Nederlandse letteren lijkt het altijd herfst. Er is een legioen van pessimisten. 'We hebben geen visionaire schrijvers meer,' roept het. 'De poëzie is dood,' twittert het. Alleen het woord al. Twitteren. Het doet me denken aan een troepje hongerige mussen, tuk op een kruimeltje brood. Het zijn dezelfde verzuchtingen als die tegen het einde van het West-Romeinse rijk, waar men zich meer en meer omringd wist door ongeletterde barbaren. In de literaire bladen zit in ieder geval de klad. Verschillende uitgevers geven hun 'kweekvijver voor talent' op. Het wegvallen van subsidie en onvoldoende abonnees, is het verhaal. Ze vertrouwen liever op het internet, zoals de Romeinen steeds meer gingen vertrouwen op hun huurlingen, wat uiteindelijk verkeerd uitpakte. Te weinig abonnees, het zal wel, maar hoeveel abonnees had het roemruchte Podium, zo'n vijftig jaar geleden? Ik weet het niet, maar het zou mij verbazen als het er meer dan tweehonderd waren. Hulde voor de redacties die blijven doorgaan, vaak tegen heug en meug, met steun van auteurs die een 'steunabonnement' nemen of afzien van een honorarium.

Het is aardig om mee te dobberen op het internet, maar echte bevrediging vind ik op papier. Literatuur dient te rieken naar drukinkt. Niet alleen, maar ook. De literatuur is een ijsberg. Je ziet het topje, de stapels bestsellers in de schappen van de boekenschuivers. Wat je minder ziet is al het geworstel onder de waterspiegel. Af en toe breekt een schots af en komt er een kop boven. Ik worstel mee. Ik heb het wel naar mijn zin in de ijsvijver. We zijn van alle tijden, ook al denken we dat het einde der tijden in zicht is. Een gedachte die ook in het late West-Romeinse rijk ruim verspreiding vond.

©Kees Klok



woensdag, september 19, 2012

Willige Dame


Ik heb een beetje de pest in. Daarom ben ik naar een Grieks restaurant gegaan, om mij te vertreden en mijn goede humeur terug te krijgen. Een hoofdgerecht kost evenveel als een complete maaltijd voor twee personen, inclusief wijn, in Griekenland, maar ik klaag niet. Hier is de energierekening tenslotte ook veel hoger dan daar. Klagen laat ik graag over aan mijn mede-Nederlanders. Die klagen continue en over ik weet niet wat allemaal, want het calvinisme lijkt te hebben plaatsgemaakt voor het geloof dat ons volk collectief in een afgrond aan het storten is. Het is volslagen onzin dat één van de rijkste volkeren van Europa dat gelooft, maar mits je de goede toon aanslaat, kun je de meeste mensen van alles laten geloven. Van het bestaan van een almachtige god, die al die troep op aarde heeft veroorzaakt, tot het bestaan van sekskelders onder basisscholen in Oude Pekela.

Dat ik de pest in heb komt door de computer, waarmee ik weer eens een middag lang heb geworsteld. Het is een geweldig apparaat om teksten, als je die er eenmaal in hebt gezet, snel en efficiënt te wijzigen of te corrigeren. Hij is soms ook de oorzaak van enorm tijdverlies. Ik moest op het internet enige zakelijke handelingen verrichten, wat niet lukte. Een aanzwellende massa problemen en complicaties en een grote hoeveelheid onbegrijpelijke uitleg, werden mij tenslotte de baas. Je kunt met drie klikken lid worden van een pornosite, maar een account openen bij een bonafide bedrijf vereiste in dit geval eindeloos geduld en een diep inzicht in de krochten van de computer. Ik heb het voorlopig maar opgegeven. Hoeveel mooie zinnen had ik in die verspilde tijd kunnen lezen, hoeveel woorden kunnen schrijven? Met een kwade kop ben ik naar de Griek gewandeld. De meeste Griekse restaurants in Nederland zijn maar een afschaduwing van die in Griekenland zelf, maar het geeft je toch een idee alsof. Dingen als bouyourdi, kolokithaki jemista, melitsanokeftedes, een chortasalade of zouzoukakia uit Smyrna zijn zeldzaam op de menukaarten, maar daar vraagt de gemiddelde Nederlander, tuk op grote bergen vlees tegen een zo laag mogelijke prijs, meestal toch niet naar. Het is hier ook niet echt als bij Mirovolos Smyrnis, mijn vaste restaurant in Thessaloniki, maar het eten is lang niet slecht en de bediening meer dan charmant.

Langzamerhand verdwijnt mijn slechte humeur. Er ligt een schaakavond in het verschiet. Ik ben geen briljante speler, maar ik vind zo'n partij altijd wel prettig ontspannend. Vooral omdat op mijn club, die bijeenkomt in poffertjessalon Visser, een goede sfeer op prijs gesteld wordt. Er wordt op niveau geschaakt, meestal ver boven mijn niveau, maar fanatici worden niet gewaardeerd en er staat altijd een heel zacht muziekje aan op de achtergrond. Het meisje dat bedient en af en toe met een lieve glimlach komt vragen of 'het smaakt,' wordt bij iedere slok wijn een beetje mooier. Ik neem nog maar een koffie en een metaxa, om wat langer te kunnen blijven. Tot het hoog tijd is. De schaakclub roept. Mijn schaakclub heet misschien niet toevallig De Willige Dame.

©Kees Klok


maandag, september 17, 2012

Oude handen


Een paar dagen geleden, ik zat te schrijven, viel mijn blik op mijn handen. Het zal de lichtval zijn geweest, maar ik schrok van de dikke, donkere, meanderende aderen. Ik zag oude handen. Natuurlijk is het volslagen idioot om op je eenenzestigste te schrikken als je ziet dat je handen lijken op die van een heer op zekere gevorderde leeftijd. Leg eens een jeugdfoto naaste een recente opname van je kop en je ziet twee verschillende figuren. In vind het een wonder dat mensen die je vele jaren niet hebt gezien, je nog herkennen. 'Ha meneer Klok. Ik zat in 1984 bij u in de brugklas. Hoe gaat het met u?' Ik kijk zo'n veertiger dan verbaasd en verrast aan. In negentig procent van de gevallen heb ik geen idee met wie ik sta te praten. Dan vraag ik een naam, altijd wat beschroomd en met een zeker schuldgevoel, waarna ik thuis in mijn oude agenda's op zoek ga naar de cijfers.

Je leeftijd laat zich afmeten aan je handen. Daar is geen facelift voor. Onbarmhartig tonen ze de mate waarin het verval is gevorderd. Ze drukken je op een eeuwig, onoplosbaar probleem. De geest veroudert niet. Die verrijkt zich, als het goed is, wordt in de loop der jaren soms weleens wat wijzer, maar blijft in principe jong. Ik ben geestelijk nog altijd drieëntwintig. Als ik met oud-leerlingen van die leeftijd in de kroeg zit, wat gelukkig nog weleens gebeurt, merk ik wel dat ik meer heb gelezen en over een groter arsenaal aan belevenissen en ervaringen beschik, maar een echt verschil in leeftijd ervaar ik niet. Ik zie het alleen en voel het als er bijvoorbeeld weer een of andere spier dwarsligt. Soms begeer ik stiekem zo'n bloeiende, jonge vrouw, die vermoedelijk denkt van 'Jezus, hij is al net zo belegen als mijn vader.' Als ze er sowieso iets van merkt, want in de omgang met dames ben ik nog steeds even verlegen als in mijn pubertijd en de enkele keer dat dat niet zo is ben ik te dronken om nog enige indruk te kunnen maken.

Ik schrijf dit in poffertjessalon Visser, waar vanwege het regenachtige, donkere weer alle verlichting reeds brandt. Ik kijk naar mijn handen, die onder de lampenkapjes nog eens extra oud lijken. Zo'n veertig jaar geleden al zat ik hier strak in het vel, stikverlegen, naar de meisjes te kijken. Ik meen dat A.L. Snijders ergens schrijft dat er in wezen nooit iets verandert. Ik ben als drieëntwintigjarige geneigd het met hem eens te zijn. Ik kijk nog maar eens naar mijn handen.

©Kees Klok


zaterdag, september 15, 2012

Nader tot U


Als ik op reis ga, gaat er altijd een boek van Gerard Reve mee. 'Zonder Reve geen leve,' zeg ik altijd maar. Misschien wel de geniaalste schrijver van het naoorlogse Nederland, maar zoals vaker het geval is, grenst bij Reve genialiteit aan krankzinnigheid. Dat lees je in het boek Ons leven met Reve van Teigetje en Woelrat. Teder, eerlijk, ontroerend en ontluisterend. Veel van wat al bekend was over het leven van de man die ik weleens schertsend 'oom Reve' noem, wordt vanuit een ander gezichtspunt beschreven dan we gewend zijn en nu en dan voegen zij nog onbekende feiten toe. Reve komt uit het boek tevoorschijn als een oom die je liever niet op je familiefeestje vraagt, waar je toch geweldig tegenop ziet en die je ondanks zijn grillige gedrag lief hebt. Als je het einde van het boek leest, begrijp je waarom Joop Schafthuizen, alias Matroos Vosch, 'een ongeletterde jongen,' aldus Reve, alles in het werk stelt om publicatie van deel drie van de Reve-biografie van Nop Maas te voorkomen. Een streven waarin hij tot mijn onuitsprekelijk genoegen door de rechtbank werd gedwarsboomd.

Het leven van een schrijver is soms even fascinerend als zijn of haar boeken. Bij Dickens is dat het geval, bij Léautaud (al valt dat leven heel erg samen met zijn boeken) en beslist ook bij Reve. We mogen daarom dankbaar zijn voor al die prachtige brievenboeken, maar Reve schrijft ook in zijn brieven fictie (autobiografische fictie noemt L.H. Wiener dat, als ik mij niet vergis) en in 'autobiografische fictie' is de waarheid – terecht – van ondergeschikt belang. In hoeverre Teigetje en Woelrat 'autobiografische fictie' schrijven, zal blijken als deel drie van de Revebiografie van Nop Maas eerstdaags verschijnt. Het boek zou al lang zijn gepubliceerd als Joop Schafthuizen er niet was geweest. Vroeger was het in India de gewoonte dat bij de crematie van een overledene zijn weduwe ook in het vuur werd geworpen. Sommige schrijversbiografen zouden graag zien dat zoiets gebeurde met de weduwen van Nederlandse auteurs, zoals Mieke Vestdijk en Joop Schafthuizen, om maar twee notoire lastpakken te noemen. Ik ken ook schrijversweduwen van geheel andere snit en ik vind de Indiase oplossing net iets te ver gaan, maar ik kan mijn goede vriend T., een zeer geletterde jongen, in tegenstelling tot Matroos Vosch, wel begrijpen. Ooit schreef Reve een brief aan de koninklijke luchtmacht met de vraag of deze zo goed wilde zijn om het huis van de schrijver Theun de Vries voor hem te bombarderen. T. zag graag de woning van Matroos Vosch in Machelen gebombardeerd, maar waar kon je het adres van de Belgische luchtmacht vinden?

In april 2007 stond ik met Stella voor Huize Het Gras in Greonterp. We waren op Reve-bedevaart. Een vriendelijke Fries, van wie wij maar al te graag aannamen dat hij ooit buurman was van Reve, nam een foto van ons voor het kapelletje waarbij Reve ooit begraven wilde worden. Een wens die niet is gehonoreerd. Teigetje en Woelrat merken dat op aan het begin van hun boek, als ze aan de groeve van Reve staan, na de teraardebestelling in Machelen, waarvoor ze niet eens door Schafthuizen waren uitgenodigd. Toen Stella en ik daar in het stille, vredige Greonterp stonden, op die prachtige voorjaarsmiddag, moesten we denken aan het einde van een VPRO-documentaire over Reve, waarin een fanfare op diezelfde plaats het lied Nader tot U speelde. Niets wees erop dat Stella acht maanden later aan maagkanker zou overlijden. Nader tot u gaat mee op de volgende reis.

©Kees Klok


donderdag, september 13, 2012

Regen of drup


Zeven uur. Ik zit in het Stadscafé, want mijn stamkroeg, Visser, sluit op woensdag om zes uur. Een onmogelijke tijd voor een café, vind ik, maar als je ergens al meer dan veertig jaar komt, houd je op een gegeven ogenblik op met zeuren. Soms weten we als stamgasten de sluitingstijd wat op te rekken. Ik heb een afspraak met een oud-leerlinge. Ze heeft net haar hbo-diploma gehaald en dat gaan we vieren. Ik herinner mij het café nog als de mooiste, eind negentiende eeuws ingerichte, tabakswinkel van Dordrecht. Te vergelijken met de eveneens ter ziele gegane zaak van Van der Pigge in Haarlem. Als ik een blik naar buiten werp, kijkt Arie Scheffer vanaf zijn sokkel in mijn richting. Zit ik bij Visser op het terras, dan kijkt hij de andere kant uit. Arie Scheffer, Jacques Perk.... beiden beroemd geworden nadat ze Dordrecht als klein kind al hadden verlaten, maar wat zijn we trots op op onze mannen. Op Scheffer iets trotser dan op Perk, want Arie heeft een heel plein met standbeeld gekregen, terwijl Jacques het moet doen met een gedenksteen in de Lange Breestraat. Dat is typerend voor Dordrecht: voor zover er geld en belangstelling is voor cultuur, gaat dat vooral naar de beeldende kunst. De letteren komen er altijd bekaaid vanaf. De door wijlen Joop van Halen, bezieler van de stichting Perspektief (onlangs opgegaan in Dordt Literair), in het leven geroepen Debutantenprijs, nu de Academica Debutantenprijs, voor proza, wordt dit jaar al voor de tweede keer in Den Haag uitgereikt. Dat zegt veel.

Mijn oud-leerlinge is nog niet gearriveerd. Het is inmiddels gaan regenen. Uit de afhaal-wok naast café De Beurs, komen af en toe eenzame mannen met witte, plastic tassen. Langzaam valt de schemering. Het is volgens de media een spannende avond. Over anderhalf uur wordt de uitslag van de Tweede Kamerverkiezingen verwacht. Wekenlang hebben we op radio en televisie over weinig anders gehoord. Debat op debat, tot vervelends toe. Europa, de zorg, de zorg, Europa, Europa, de zorg en soms nog een enkel ander heikel punt. Ik heb een paar keer geprobeerd te kijken, maar viel steeds na korte tijd in slaap. Ik heb braaf mijn stem uitgebracht, vanmorgen al, om kwart voor acht, en ik heb zelfs een affiche op het raam gehangen van de partij waarop ik heb gestemd. Met alle bedenkingen van dien, want als ik naar het verleden van die partij kijk, zie ik de rampen die zich tijdens mijn zesendertig jaar als leraar in het onderwijs hebben voltrokken en die voor een flink deel op haar conto moeten worden geschreven. Van Kemenade, Ritsen..., ik krijg nog nachtmerries van die namen. Wat mij betreft komt er geen plein met standbeeld voor Jos, noch een gevelsteen, ergens in een smalle zijstraat voor Jo. Ik heb mij gehouden aan mijn voornemen om te stemmen op een vrouw.

Mijn oud-leerlinge komt binnen. Een stralende jongedame. Als ik haar een paar flinke zoenen geef als beloning voor het afstuderen, bedenk ik dat haar cadeau, ik geef altijd een boek, nog thuis ligt. We drinken wat. Ik wil haar mee uit eten nemen, maar ze blijkt al te hebben gegeten. Een bevriend stel komt binnen en schuift aan. We bestellen nog een rondje en nog een en daarna een volgende. We hebben het over Europa en over de zorg, halen oude herinneringen op en nemen er nog maar een. Toch maken we het niet laat. Behalve ik moet het gezelschap morgen weer tijdig aan de slag. Ik wandel in de regen door het uitgestorven stadscentrum naar huis. Op tafel ligt het vergeten cadeau, een reden om weer snel af te spreken. Ik zet het nieuws op. De partij waarop ik heb gestemd is niet de grootste geworden. Mark Rutte, geen familie van het jenevermerk en van aanzienlijk mindere kwaliteit, heeft als eerste de eindstreep gehaald. Ik haal de verkiezingsaffiche van het raam en zie dat het niet meer regent, maar ik geloof dat het nog wel wat drupt. 

©Kees Klok

woensdag, september 12, 2012

Vijftig seconden voor twaalf


Het Algemeen Dagblad meldt dat Chrissi Afghi, de Griekse nazi-partij, die tot mijn verbazing nog steeds niet is verboden, de derde van het land zou worden, als er nu verkiezingen zouden zijn. Ik heb geen idee uit welke bron die informatie komt en ik weet uit ruime ervaring dat kranten soms maar wat schrijven, maar gerust ben ik er niet op. Ik laat het stuk op mij inwerken, ongeveer zoals ik kijk naar een vochtplek op het plafond. Ik wil nog even niet geloven aan lekkage, met alle ellende van dien. Het Griekse volk, dat vanaf midden jaren '90 tot 2009 een periode van stijgende welvaart doormaakte, beleeft nu een ongekende economische ineenstorting, die een sociale aardbeving veroorzaakt, waardoor de hele samenleving in een chaos dreigt te veranderen. Dat kan onvoorstelbare consequenties hebben. Van 1946 tot 1949 beleefde Griekenland een gruwelijke burgeroorlog, die nog steeds niet helemaal is verwerkt, mede doordat oude wonden weer werden opengereten tijdens het kolonelsregiem van 1967 tot 1974. Het uiteenvallen van Joegoslavië leert ons dat oud zeer, historische ressentimenten die als een veenbrand smeulen, ineens kunnen opflakkeren tot een uitslaande brand die de samenleving kan verwoesten. De economische toestand in het Joegoslavië van voor het uiteenvallen was rooskleuriger dan die in het Griekenland van nu.

Waar gevoelens de boventoon voeren in plaats van het verstand, gevoelens van wanhoop, radeloosheid en boosheid, is een radicalisering welhaast onvermijdelijk. In Griekenland dreigt het gevaar dat de oude, diepe tegenstelling tussen links en rechts, die teruggaat op politieke ontwikkelingen tijdens en net na de Eerste Wereldoorlog, zich verscherpt tot die tussen nazi's en fanatiek links. In de opkomst van de nazi's en in het blinde verzet van de linkse vakbonden tegen iedere vorm van economische hervorming, klinken echo's uit de burgeroorlog door. Als dat zich doorzet is het wachten op een nieuw begin van de politieke moorden waarvan de moderne Griekse geschiedenis doortrokken is. Gaan we het beleven dat de Lambrakisstraat*, om de hoek bij mij in Thessaloniki, omgedoopt wordt in de Pattakosstraat, naar een van de leiders van het kolonelsbewind, of in de Zachariadisstraat, naar de leider van de communisten in de burgeroorlog? Het klinkt onwaarschijnlijk, maar minder onwaarschijnlijk dan drie jaar geleden.

De democratie zoals wij die voorstaan, heeft in Griekenland in feite pas een kans gekregen na de val van het kolonelsbewind. Om deze prille democratische ontwikkeling een kans te geven, werd Athene in 1981 toegelaten tot de EG (wat nu de EU is). Door zijn afwijkende culturele en politieke geschiedenis, is Griekenland in de Europese familie altijd een buitenbeentje gebleven. Vaak een dwarsliggend buitenbeentje, maar evenzeer een waardevol lid, dat Europa, misschien iets minder in moderne tijden, maar zeker in vroegere fasen van de geschiedenis, veel geestelijke en culturele rijkdom heeft geschonken. Toch twee Nobelprijswinnaars voor literatuur in de 20e eeuw. Daar kunnen we in Nederland een voorbeeld aan nemen. De Griekse plagerij van 'toen wij al marmeren beelden en paleizen maakten, zaten jullie nog in de bomen noten te eten,' mag dan sterk overtrokken zijn, feit is dat de Europese beschaving veel aan de Grieken te danken heeft.

Om Griekenland te begrijpen moet je kennis hebben van en inzicht in de moderne geschiedenis van het land, vanaf de onafhankelijkheidsstrijd, begin 19e eeuw. Steeds weer blijkt dat het de Europese politici daar aan ontbreekt. Ze behandelen Griekenland als het achterlijke broertje, dat ook nog eens ADHD heeft, en met de bullepees in het gareel moet worden gedreven. Zo'n behandeling krenkt ieder volk tot op het bot. Vrijwel geen enkele Europese politicus beseft, of wil beseffen, dat de Grieken vanaf het allereerste begin van de noodhulp nooit aan de onmogelijke eisen van EU en IMF hebben kunnen voldoen. Eisen die, door velen voorspeld en uitgekomen, de ineenstorting van de economie en daaruit volgende maatschappelijke implosie, evident zouden versnellen. Economen zijn het zelden met elkaar eens, maar het merendeel hierover wel. In deze context is het immoreel de Grieken er van te beschuldigen dat zij 'onvoldoende hun best doen,' en 'niet leveren,' om over de talloze beledigende, valse en onjuiste stereotypen, die veel Europese media gretig verspreiden, niet te spreken.

Nog steeds is Griekenland een paradijselijk oord om te bezoeken, als je de 'no-go areas' in Athene maar mijdt. Dat kan echter in een ommezien veranderen als EU en IMF vasthouden aan hun verwoestende en contraproductieve eisen. Niemand kan de toekomst voorspellen en wie weet geven de Grieken blijk van een onmenselijke zelfbeheersing, maar er kan evengoed een tweede Syrië ontstaan, nu op de Balkan, binnen de EU en dan gaat het veel meer dan geld kosten. Ik huiver bij de wetenschap dat het bijna te laat is, tenzij de Europese familie een werkelijke helpende hand biedt, waaruit eindelijk iets van solidariteit blijkt met het lijden van de miljoenen gewone Grieken die evenmin schuld aan de crisis hebben als onze man of vrouw uit de straat. Geloof me, het is vijftig seconden voor twaalf.

©Kees Klok

*Een links politicus, in 1963 door een aanhanger van ultra-rechts in Thessaloniki vermoord.


maandag, september 10, 2012

Vijfentwintig jaar geleden


Het is mooi weer. Zeker voor de tijd van het jaar. Hier en daar begint al een boom of struik iets te verkleuren en in de tuin ligt al wat bladafval. Toch staat er nog van alles te bloeien. Het is zo warm dat ik in de woonkamer ben gaan zitten. Daar is het met drieëntwintig graden naar verhouding koel. Een buurkind is gevallen en heeft het van schrik op een huilen gezet. Een kraai krast er verontwaardigd tegenin. Als dit het flatgebouw in Griekenland was geweest, zou de moeder in een heftig geschreeuw zijn uitgebarsten, in plaats van het meisje met zachte woorden te troosten. De moeders in onze Griekse flat krijsen harder dan hun kinderen en bij de minste of geringste aanleiding. Vooral de vrouw van D. Zij gaat zelden anders dan hysterisch te keer. In het voorvaderlijke dorp van Stella is het de vrouw van F. die op gezette tijden haar kroost beschreeuwt op een manier die doet vrezen dat de kippen van de leg gaan.

Griekse ouders hebben in het algemeen erg veel over voor hun kinderen, het krijsen van de moeders ten spijt. Zij ontzeggen zich van alles om een huis voor hun kinderen te kunnen kopen, of te laten bouwen. Ik kan zo een reeks kinderen van vrienden noemen die wonen in een huis dat ze van pa en ma cadeau hebben gekregen. Ouders liggen krom om de bijlessen van hun kinderen te betalen. Volgen ze die niet en hebben ze niet het geluk op een peperdure buitenlandse school of op een van de weinige 'experimentele scholen' te zitten, dan halen ze hun universitaire toelatingsexamen niet. Iedere ouder wil zijn kind op de universiteit en de concurrentie is groot. Ik ken een architecte, weduwe, die haar beide zonen ook nog een auto gaf, toen ze slaagden voor hun rijbewijs. Kostgeld vragen aan thuiswonende kinderen wordt als een schande gezien.

Het is zonneklaar dat de financiële en sociale ineenstorting van Griekenland zijn weerslag zal hebben op de in Nederlandse ogen sterk overdreven verwennerij van kinderen. Hoe dat gaat uitpakken, weet ik niet. De weduwe zit nu zonder geld. Haar pensioen is al maanden niet uitbetaald. De zoons en schoondochters zijn werkloos geworden en alle vier bij ma ingetrokken. De nummerborden van de drie auto's van de familie zijn ingeleverd. De wegenbelasting kon niet meer worden betaald. De leeggekomen woningen en het zomerverblijf staan te huur of te koop, maar er zijn geen huurders of kopers. Ondertussen komt de ene na de andere belastingaanslag binnen. Niet over het echte inkomen van nul euro, maar over een fictief inkomen van dertigduizend euro. Zomaar, met de duim, door de fiscus bedacht. Nu wordt er nog geld geleend van familieleden die iets minder klem zitten, maar binnenkort?

De troostende woorden van de buurvrouw hebben geholpen. Het kind is weer onbezorgd aan het spelen. Even onbezorgd als de zonen van de Griekse weduwe, een jaar of vijfentwintig geleden.

©Kees Klok



zaterdag, september 08, 2012

Suriname en ik


Ik lees het boek Suriname en ik, een verzameling persoonlijke verhalen van bekende Surinamers over hun vaderland, onder redactie van John Leerdam en Noraly Beyer. Het voert mij terug naar de zomer van 1982, toen ik het land bereisde van Albina tot Nieuw-Nickerie en van Paramaribo tot Stoelmanseiland en tot Asidonhopo, de residentie van de granman van de Saramaccaners aan de Boven-Suriname. De zomer van 1982. Dat was voor de decembermoorden, maar na de mislukte coup van de militair Rambocus. Paramaribo was nog net even 'de vrolijkste stad in de jungle,' zoals Anil Ramdas schreef, maar tegen middernacht werden er barricades opgeworpen rond het kampement, zoals iedereen de Memre Boekoekazerne noemde. Een teken dat er iets broeide in het Paramaribo van de feesten op de universiteit, met Cubaanse bands die als blijk van solidariteit werden gestuurd door oom Fidel. Het bewind van bevelhebber Bouterse had nog een hoog operettegehalte, maar uit de uzi's kwamen wel echte kogels. Oom Fidel, die besmuikt werd gezien als lichtend voorbeeld, hield dissidente dichters gevangen en zijn muzikanten bliezen nogal eens een valse noot. Ronnie Brunswijk was nog een fenomeen in de toekomst en hoewel er gebrek was aan het een en ander, de bakolie op de bon, bijvoorbeeld, leek zorgeloosheid alom nog in ruime mate aanwezig. Bouta en zijn rechterhand Roy Horb hadden nog het voordeel van de Haagse twijfel.

Een Nederlands fregat en een handvol mariniers hadden de democratie in een oogwenk kunnen herstellen, maar dat voordeel van de twijfel kwam Nederland wel uit. Anders kreeg je weer internationaal getetter over imperialistisch optreden en neo-kolonialisme, zoals bij de rellen op Curaçao in 1969, en was Suriname daar niet te onbelangrijk voor? Toen de bom barstte, op 8 december, liet Nederland het enige na wat het had moeten doen. In plaats daarvan kondigde het sancties af die vooral de arme Surinamers troffen. Zoals de kortzichtige bezuinigingsreflex van nu vooral de arme Europeanen treft, terwijl de vermogenden fluitend verder speculeren. Nu en dan stuurde ik met Surinaamse vrienden een pakket met allerlei zaken waaraan gebrek was naar tropisch Nederland. Zoals we dat eerstdaags ook naar Griekenland moeten gaan doen, vrees ik.

Er moeten al veel onderhuidse spanningen zijn geweest in die dagen dat ik in Botopassie dromerig keek naar de blote borsten van de marronmeisjes. Daar kon je beter van afblijven, maar in de stad was het een prettig Sodom en Gomorra in de vele bars gevuld met straatarme, maar beeldschone gelukzoeksters uit de Dominicaanse Republiek. In een waas van whisky, de Surinaamse nationale drank, genoot ik met volle teugen van alles wat God verboden had. Aids was nog maar een vaag gerucht. Iets met homo's. Eerst borrelen in hotel De Ark en daarna naar de Maagdenstraat, waar iedere gedachte aan revolutie, tegencoup, oom Fidel en de stuntelige macho's van de volksmilitie, werd gesmoord in de armen van Felicita.

Geen wonder dat 8 december voor mij volkomen onverwacht kwam. Opeens was Suriname, het land waarop ik bij de eerste kennismaking volstrekt verliefd werd, weer een ver land, waar je voor je fatsoen niet naartoe kon. Ook na het herstel van de democratie ben ik er niet meer geweest. Ondanks aandringen van vrienden die waren achtergebleven of er inmiddels weer zijn teruggekeerd. Of ik er ooit nog eens heenga? Wie weet, maar ik vraag mij af wat voor Suriname ik dan tref en hoeveel vrolijkheid die stad in de jungle nog kent. Misschien vind ik het antwoord in het boek van Leerdam en Beyer.

©Kees Klok



John Leerdam & Noraly Beyer (red.) - Suriname en ik. Persoonlijk verhalen van bekende Surinamers over hun vaderland. Amsterdam 2012. ISBN 978 90 29087 193.


woensdag, september 05, 2012

Aan het eind van Nederland


Ik zit in het gastenverblijf van het landgoed van vrienden in Drenthe. Voor mij manshoge hagen, overal bloemen en geen mens in beeld. Je zou er zo als Adam en Eva willen rondlopen, maar het is vijftien graden en voorlopig zit ik in een trui. Een vliegtuig trekt een condensstreep aan de hemel. Het komt uit Duitsland, hier vlakbij. Aan de andere kant van het veen dat de Hondsrug scheidt van de grens. Het veen. Een troosteloze, bijna boomloze vlakte, waar zonderlingen lustmoorden plegen op eenzaam fietsende meisjes, zoals een paar jaar geleden in Tweede Exloërmond.

Ik probeer Radio-1 te vinden op het toestel dat bij het verblijf is bijgeleverd, maar het enige station dat ik ontvang is een onbekende, commerciële zender met nieuws op Telegraafniveau. De toon van de presentatoren, die zichzelf graag horen, maar bitter weinig te melden hebben, is die van de borreltafel tegen sluitingstijd. De muziek is niet om aan te horen. Wie daar wil adverteren moet zich laten behandelen. Ik zet het ding al snel weer af en hoop op een spoedig herstel van de zendmast in Hogersmilde. Er schiet een veldmuis over het terras. Dapper met al die roofvogels in de buurt.

Ik ben hier gisteravond aangekomen. Per trein naar Emmen, waar ik ondanks alle bouwputten (Rotterdam, Utrecht, Zwolle) stipt op tijd arriveerde. Emmen ligt aan het einde van de spoorlijn. Bijna aan het eind van Nederland. Twee keer per uur vertrekt er een trein uit Zwolle. Een boemeltrein en een 'sneltrein' die twee molshopen overslaat. Geen wonder dat het Noorder Dierenpark wegkwijnt met zo'n puike verbinding. Er wordt gereden met verwaarloosd materiaal dat kraakt, rammelt en er haveloos uitziet, van buiten en van binnen. Ook in de eerste klas heb je het idee ergens diep in de Derde Wereld te reizen. Ieder ogenblik kan er een onverstaanbare inboorling instappen met een geit, of met een bundel spartelende kippen. De conducteur is voorkomend en beleefd. Ik versta hem. Bij het station wachtten mijn vrienden om mij naar het landgoed te rijden. Dat is niet per openbaar vervoer te bereiken. Alleen te voet of per landauer. De landauer heet tegenwoordig peugeot.

Op het landgoed drinken wij die avond zelfgeproduceerde cider. Op een ruim terras, omzoomd met kruiden. Het is er vooral stil. Er lopen schapen. Levende grasmaaiers, gehuurd van een bevriende boer. Ik verneem dat het dorscafé failliet is, dat die en die zich onder invloed hebben doodgereden en dat mijn vrienden zich hebben gestort in de lokale politiek. Een pyromaan houdt al enige tijd de gemoederen bezig. Terwijl de avond valt worden toebereidselen gemaakt voor het diner. In de verte zie ik een meisje fietsen. Ik hoop dat ze niet op weg is naar Tweede Exloërmond.

©Kees Klok



dinsdag, september 04, 2012

Navelstaren


In de tijd dat ik nog geschiedenisles gaf, begonnen wij in de brugklas met de prehistorie. De oermens ging er altijd gretig in. Van de missing link tot de homo sapiens. In feite weten we bar weinig van de oermens, simpelweg omdat er geen schrift was waarin zijn gedachten voor het nageslacht waren vastgelegd. We weten dat hij niet al te dom was en zowel het wiel als het maken en gebruiken van vuur heeft ontdekt, al heeft dat wel allemachtig lang geduurd. Sommige aftakkingen van de homo sapiens zijn trouwens nooit aan de uitvinding van het wiel toegekomen. Dat bleek bij de ontdekking van Amerika in 1492.

De oermens begon als jager en verzamelaar, leren alle geschiedenisboekjes, die in het onderwijs merkwaardigerwijs methoden worden genoemd. Methode wijst op de vorm waarin het onderricht wordt gegoten, niet op de inhoud. Geschiedenis is een vak dat het best onderricht kan worden door het vertellen van spannende verhalen. Ik ben mijn hele loopbaan lang als leraar belaagd door mensen die zich onderwijsvernieuwers noemden en die mij kostte wat het kost van mijn verhalende methode wilden afbrengen. Termen als groepswerk, ontdekkend leren, zelfwerkzaamheid, bleven almaar rondzingen. Jarenlang hamerden de schoolleiding, de daltoncommissie en horden buitenschoolse tetteraars op het belang van vaardigheden. Dan kwam de kennis van het vak vanzelf wel, dachten ze. Ik geef toe dat je niet ver komt als je niet kunt schrijven en niet goed kunt lezen, terwijl het ook handig is om dingen als feiten en meningen van elkaar te kunnen onderscheiden. Dat dient de basisschool je te leren en later de docent Nederlands en, vooruit, die van dat uurtje studieles in de brugklas. Waarom leerlingen tegen heug en meug als kleine historici in spé allerlei gegoochel met bronnen moeten uithalen, bronnen die ze menigmaal niet in de context kunnen plaatsen of eenvoudigweg niet snappen, begrijpt deze echte historicus nog steeds niet. De middelbare school als kloon van de universiteit, daar hebben we uiteindelijk die fantastische lerarenopleidingen aan overgehouden, waar kennis van de geschiedenis van gering belang wordt geacht, maar waar 'reflecteren op jezelf' en het aanleggen van dikke dossiers met vage lulpraat het hoogste goed zijn.

De oermens werd van jager en verzamelaar, en dus nomade, uiteindelijk boer met een vaste woon- of verblijfplaats. Er ontstonden verschillende beroepen en er werden tal van nuttige uitvindingen gedaan, die werden aangewend om rijkdom te vergaren of elkaar de hersens in te slaan. Het schrift ontstond. We kunnen daardoor proberen na te gaan wat de mens vroeger voelde en dacht. De historie werd geboren. Over heel dat proces dat zich vanaf een paar duizend jaar geleden tot nu voltrok, vallen de spannendste, grappigste en treurigste verhalen te vertellen. Dat heb ik gedaan. Al die jaren dat ik leraar was, terwijl ik de vernieuwers in het bos liet huilen. Historie, van het Griekse ιστορία, betekent oorspronkelijk het vertellen van verhalen. Een historicus is allereerst een verteller van verhalen. Geen beklagenswaardige zonderling die 'op zichzelf reflecteert,' die, in andere woorden, naar zijn navel zit te staren.

©Kees Klok