Hij pakt de fiets en rijdt naar de supermarkt. Het is zonnig, bijna lente. Hij herinnert zich dat het vandaag vierentwintig jaar geleden is dat P., studiemaat en een van zijn beste vrienden, is overleden. Geen virus, maar een akelige vorm van kanker. Een pleonasme, bedenkt hij, iedere vorm van kanker is akelig, zelfs als je ervan geneest. De super is eigenlijk niet nodig, maar hij wil er even uit. Stukje fietsen, mensen zien. Onderweg is het superzondag, met een spookachtig randje.
In de winkel is weinig publiek. Meer de angst dan het vroege uur. Het personeel is druk bezig met vakken vullen. Lachende meisjes en opgewekte jongens, het optimisme van de jeugd, meent hij. Zij houden hun werk toch wel. Hij pakt melk, wat potjes kruiden, een pakje boter en loopt uit nieuwsgierigheid langs het toiletpapier. Een leeg schap. De jeugd is nog niet langs geweest, de slachtoffers van het angstvirus wel. Hij besluit erom te lachen, je ergeren aan domheid is nutteloos en slecht voor de bloeddruk.
Hij denkt aan vrienden in Vlaanderen. Die mogen het land niet meer uit. Landarrest. Het lijkt het Turkije van Erdogan wel. Op de terugweg krijgt hij voorrang van een bus. Hij zwaait naar de chauffeur, ziet dan pas dat het een bekende is. Afstand en toch even prettig contact.
Foto: auteur
Geen opmerkingen:
Een reactie posten