Op de radio legt een historica en taalwetenschapper het een en ander uit over het oudste Nederlands, zoals dat zo'n duizend jaar geleden moet hebben geklonken. Hij vindt dat intrigerend en bijzonder, maar er honderd procent zeker van zijn dat het oudste Nederlands geklonken heeft zoals het klinkt, dat lijkt hem onmogelijk.
Hij vindt het opvallend dat de mevrouw de oudste naam van zijn stad noemt als voorbeeld dat het Nederlands ooit, net als het Engels, een th-klank had. Thuredrech werd in de loop der tijd Dordrecht. Een nederzetting op de oeverwallen van een kreek, die uitgroeide tot de belangrijkste stad van het graafschap Holland, dat op zijn beurt uitgroeide tot het belangrijkste gewest van de noordelijke Nederlanden. Onlangs las hij een gedicht waarin de schrijver zich afvroeg of de inwoners van Thuredrech ook al met zo'n kenmerkende, slepende ij spraken en of ze toen ook al van de eerste persoon enkelvoud een derde maakten. 'Ik gaat naar de kroeg', zegt de doorsnee Dordtenaar.
Ze mogen weer naar het café. Hij is er blij mee. Hij vindt het heerlijk alleen thuis te zijn, in alle rust tussen zijn boeken, maar hij is ook een sociaal wezen dat onder vrienden wil verkeren. Nu alleen nog het onhanteerbare eenmetervijftigdecreet van tafel. Hoe zou dat woord in het oud-Nederlands hebben geklonken?
Foto: auteur
Geen opmerkingen:
Een reactie posten