zondag, december 30, 2012

Lachen


In mijn laptop zit een foto van een paar jaar geleden, toen ik nog lesgaf op het Stedelijk Dalton. Hij is genomen op een galafeest, na het eindexamen van Vwo-6. Ik sta grijnzend in het midden met een glas wijn en word geflankeerd door twee lachende meisjes in mooie avondjurken. Ik word vaak gefotografeerd met een glas in de hand. Het ene meisje is inmiddels advocaat, het andere heeft zich tijdens haar studie opgehangen. Het is nog steeds een raadsel waarom. Als ik die foto zie, moet ik steeds weer denken aan haar begrafenis en aan hoe haar dood mij aangreep.

Toen Stella ziek werd en na drie maanden overleed, was er een groep meiden uit Vwo-6 die mij regelmatig een hart onder de riem stak. Zij leefden erg mee, ook dat meisje. Ik ben hen daar nog steeds dankbaar voor. Dan wil je weten wat zo'n kind er toe heeft bewogen haar hoofd in een strop te steken en er een einde aan te maken. Toen Die Leiden des jungen Werthers verscheen, in 1774, ging er een golf van zelfdodingen door Europa. Dat meisje was intelligent en belezen, maar of zij de junge Werther kende, weet ik niet.

Het heeft weken aaneen geregend, maar vandaag is een droge dag voorspeld. Nu en dan glimpt een bleke zon over Queen's Gate Gardens. Het zicht op de bladerloze bomen herinnert aan de dood. De laatste keer dat ik in dit hotel verbleef was voor de begrafenis van mijn Londense neef. Na de plechtigheid, waarop ik namens de Nederlandse familie sprak, vierden wij, zoals de Engelsen doen, zijn leven in de bar van dit hotel. De eigenaar is een van zijn oudste vrienden. De viering liep dranktechnisch nogal uit de hand. Zo hielden wij de dood op afstand. Een schijnoverwinning. Vandaag is het vijf jaar geleden dat Stella overleed. Vandaag houd ik de dood buiten de deur door een flinke 'Boxing Day walk,' een voetbalwedstrijd (Fulham-Southampton) en een etentje na afloop, waarbij ik Morris weer spreek. Morris is de negentigjarige schoonvader van mijn Londense neef. Hij loopt nog met ferme tred en zit boordevol anekdotes uit zijn oorlogsjaren bij de Royal Navy. Als hij lacht, lacht hij als een twintigjarige. Twintig was dat meisje toen ze stierf. Op die foto lacht ze even aanstekelijk.

©Kees Klok


vrijdag, december 28, 2012

A Christmas Carol


Op eerste kerstdag gaat Londen een klein beetje dood. Er is geen enkele vorm van openbaar vervoer, behalve taxi's. Wat al die buitenlandse bezoekers, die vanmorgen in mijn hotel aan het ontbijt zaten, vandaag aan moeten, is mij een raadsel. Vrijwel alle horeca laat het ook afweten. Een merry christmas vinden de Engelsen dat. Er hangt een dreigende lucht boven Queen's Gate Gardens. In grote delen van het land is wateroverlast vanwege het zondvloedachtige weer. Overal waar je komt zie je mensen met rode kerstmutsen. Zelfs gisteren bij de het inchecken voor de Eurostar, al was dat nog net Brussel. Het ontbrak er nog maar aan dat de stoere mannen van de UK Border Control zo'n ding opzetten. Ze controleren streng, die Engelsen. Voor je de Eurostar ingaat en weer na aankomst. Uit alle luidsprekers golft Engelse of Amerikaanse kerstbagger. Sentimentele drek die treuriger stemt dan het druipende weer. Soms moet ik de neiging onderdrukken om luid het 'Jezus is geboren, halleluja, halleho. Jezus is geboren in een bakske vol met stro' van Urbanus aan te heffen.

Ik word voor het kerstdiner verwacht bij mijn Londense nicht. Tijdens het ontbijt heb ik een route uitgestippeld. Ik wil van Chelsea naar Fulham lopen. Dickens, schrijver van de beroemde Christmas Carol, was een groot wandelaar. Hij liep met gemak grote afstanden en soms in het holst van de nacht. Hij kende de weg. Ik verdwaal gemakkelijk. Gisteren nog liep ik van het metrostation Gloucester Road op weg naar mijn hotel weer precies de verkeerde kant op. Een behulpzame, jonge vrouw zonder kerstmuts, bracht mij op het goede spoor. Ik logeer wel vaker in dit hotel. Ik kan het mij gemakkelijk maken en een taxi nemen. Die zijn in Londen nog veel duurder dan in Nederland. Met kerst is er een surcharge. Ik kan bovendien de beweging goed gebruiken in deze week van eten en drinken.

Dickens kon soms behoorlijk sentimenteel zijn. Half geletterd Engeland in tranen door de dood van little Nell, bijvoorbeeld. Ik vraag mij af wat hij van de imbeciele grolligheid van die kerstmutsen zou hebben gevonden. Van dat dreinende 'I'm dreaming of a white Christmas,' of het trommelvliesschrompelende 'Jingle bells.' Samen met Charles Dickens Urbanus zingen, als dat eens had gekund! Voorlopig heb ik mijn wandeling voor de boeg, die ik schat op ongeveer een uur. Tenzij ik verdwaal. Dan moet ik de geest van Marley maar aanroepen en alsnog een taxi nemen. Desnoods met een kerstmuts achter het stuur. Scrooge betaalt.

©Kees Klok


zaterdag, december 22, 2012

donderdag, december 20, 2012

Late liefde


Ik lees de biografie van F.B. Hotz (Geluk kun je alleen maar schilderen) door Aleid Truijens. Hotz is een generatiegenoot van Kees Buddingh', Jan Eijkelboom en mijn vader. Een jaar ouder dan de eerste stadsdichter van Dordrecht en respectievelijk zes en vier jaar jonger dan mijn vader en Buddingh'. Hotz was geen dichter, wel een goed trombonespeler en een schitterend prozaschrijver. Vanaf zijn debuut in 1976 raakten mijn vader en ik verslingerd aan zijn verhalen. Mijn vader schreef toen columns in het blad van de Rotterdamse Schaakbond (en soms in Schakend Nederland). Ik leidde midden jaren zeventig een wat chaotisch bestaan in mijn Dordtse vriendenkring. Ik had net mijn eerste, kortstondige huwelijk achter de rug, was overdag een langharige schoolmeester in Hendrik-Ido-Ambacht en zoop mij 's avonds regelmatig een slag in de rondte in de populaire, maar idiote veronderstelling dat zulks goed was voor de dichterlijke inspiratie. Mijn vader werd door zijn kantoorbaan en door de hoon van sommige familieleden, een van zijn schoonzussen voorop, afgehouden van zijn schrijversambitie. Ik ben net aan het einde van Hotz zijn huwelijk. Hij zal nog het een en ander aan narigheid doormaken, maar ik moet het boek tijdelijk opzij leggen.

Via Visser en Centre Ville bereik ik het Dordrechts Museum. Daar is een conferentiezaal waar ik bijna een jaar geleden Griekse poëzie las, in een programma met de rebetikagroep Vinylio. Geschokt door de sfeerloze omgeving zijn de bandleden na afloop verder gaan spelen in een Grieks restaurant, waar de stemming er direct wel goed in zat. Daarna heeft het nog vele e-mails en een beschamend lange tijd geduurd voor de boekhouder van de gemeente Dordrecht hen het contractueel overeengekomen honorarium uitkeerde. De zaal leent zich beter voor lezingen, vergaderingen en debatten. Vanavond is er een debat. Een stadsdebat, georganiseerd door het lokaal journaille. Een debat over een belangrijke zaak: wel of geen nieuw stadion voor FC Dordrecht. Ik ben, met veel plezier, clubdichter van DFC, de oudste voetbalclub van Dordrecht en bijna van Nederland. De club van Kees Buddingh', maar ook van mijn overleden boezemvriend Gerrit de Wolf, die er ooit even in het eerste speelde. FC Dordrecht is de dochter van DFC. Op die dochter ben ik verliefd. Zij woont in een onderkomen dat weliswaar een geweldige sfeer heeft (dat ervoer ik pas weer op de noord-tribune bij FC Dordrecht – AZ), maar waaraan de tand des tijds voor onverantwoord verval aan het zorgen is. Voor mij is het een uitgemaakte zaak dat het nieuwe stadion er moet komen en dat de gemeente daarbij de helpende hand dient te reiken. Ik kom dat standpunt vanavond verdedigen. Ik betreed het museum daarom met de clubsjaal die ik van een oud-leerling kreeg (nog bedankt Alex Oldenziel), want dan is meteen duidelijk waarvoor ik sta. De organisatoren hebben rechtsfilosoof Thom Holterman als tegenstander van een nieuw stadion uitgenodigd. Deze vriendelijke geleerde houdt een betoog dat voor driekwart van de zaal te hoog gegrepen is en dat qua historische onderbouwing nogal rammelt. Dat krijg je als juristen zich met geschiedenis gaan bemoeien. Na het bevlogen antwoord van FC Dordrecht-voorzitter Ad Heijsman en de daarop volgende discussie, weten de voorstanders de zaal ruimschoots voor zich te winnen. De zaal is echter niet de gemeenteraad, maar als het nodig is, wil ik het ook in de raadszaal wel opnemen voor de club.

F.B. Hotz was eveneens een liefhebber van voetbal, blijkt uit de biografie. Hij ging als jong kind al met zijn opa naar de wedstrijden van het Leidse ASC. Dat was er bij ons niet bij. Mijn opa liep niet warm voor het voetbal en mijn vader had er ronduit een hekel aan. Mijn moeder dacht er anders over. Die luisterde, voor wij uiteindelijk televisie kregen, iedere zondagmiddag naar het voetbal op de radio. Ik luisterde als jochie mee en herinner mij nog de aansprekende namen uit die tijd, zoals Eddie Pieters Graafland, Abe Lenstra en Faas Wilkes. Toch is de echte liefde voor het spel bij mij pas laat gekomen, maar late liefde is bestendig en beklijft. Ook als het nieuwe stadion er onverhoopt niet zou komen.

©Kees Klok


zondag, december 16, 2012

Razende Bol


De donkere dagen voor kerst kleven aan de gevels en de kale bomen. Ergens op de kust bij Texel ligt een aangespoelde walvis dood te gaan. Hij beheerst al dagen het nieuws. Zelfs het uitmoorden van een basisschoolklas in de VS, door de zoveelste loslopende gek, heeft hem niet helemaal uit de media verdreven. Te zwaar om terug naar zee te worden gesleept, te zwaar om te overleven in ondiep water, ook al is het een zoogdier. Steeds als er een walvis aanspoelt is er sensatie, dat was al zo in voorgaande eeuwen. Als het dier leeft is de opwinding nog groter. Het blijkt een taai beest. Artsen hebben een slaapmiddel toegediend om hem sneller te laten sterven. De zee wikt, maar de mens beschikt. Hij leeft voort met een zekere hardnekkigheid. Straks zal zijn dood voor ruzie in de Kamer zorgen. De Partij voor de Dieren slijpt al de messen. Ondertussen bevoorraden de vuurwerkwinkels zich, omdat knallen met Oud & Nieuw zo leuk is voor de hond en de kat.

Ik zit in 'Grand-café Brinkman'. Op de bovenverdieping. Mijn vaste tussenstop als ik op weg ben naar een bijeenkomst van de Haarlem Branch van de Dickens Fellowship. Ik ben onverwacht vroeg. De meeste wedstrijden van DFC zijn afgelast. Het was stil in het clubhuis, waar ik vanmorgen als vrijwilliger de bar bemande. 'Ga maar naar huis,' zeiden de dames van de keuken, 'wij doen de bar er wel bij.' Ik stuurde een sms-je aan M., oud-leerlinge en trouw lezeres van mijn boeken, met wie ik weleens koffie drink. M. antwoordde niet, zij heeft waarschijnlijk een vlucht, zodat ze nu aan de andere kant van de wereld boven een of andere krioelende metropool hangt. Ik heb geprobeerd A. te bellen, mijn bevriende Haarlemse schrijfster. Ik stuitte op het antwoordapparaat. Ik heb haar bericht waar ik zit en tot hoe laat, maar naarmate de tijd verstrijkt neemt de kans af om mee te drijven met haar speelse geest en te genieten van haar ogen. De ogen van A. zijn gedichten, al schrijft ze meestal proza.

Elektrische kaarsen en waxinelichtjes binden de strijd aan met de droefheid buiten. Daar, op de verregende Grote Markt, jubelt een Jezuskoortje huiveringwekkende liederen. Binnen is er niets van te horen, want de muziek staat onaangenaam hard. Brinkman is één van die etablissementen die aan sfeer zouden winnen als de geluidsboxen met de lorrenboer werden meegegeven. Het zal niet gebeuren. Het menselijk oor dient geprikkeld. Of het nu door te luide muziek is of door jammerverhalen over een zielige walvis op een zandbank die Razende Bol wordt genoemd.

©Kees Klok


dinsdag, december 11, 2012

Schrijversstad


Deze week is het een beetje Dordtse Boekenweek. Er worden door Uitgeverij Liverse maar liefst vier nieuwe titels gepresenteerd, terwijl aanstaande zondag in het Dolhuis het jaarlijkse festival Staalkaart van de Dordtse Poëzie plaatsvindt. Dat festival wordt georganiseerd door Peter M. v.d. Linden, die ook voor het publiek kookt. Waar wordt je door een dichter niet alleen poëzie, maar ook een heerlijke maaltijd voorgezet? Vorige week was er een presentatie van de Dordtse Schrijversloge. Het is dus eigenlijk een uitgebreide boekenweek. Zonder dat het grote publiek het beseft is Dordrecht steeds meer een stad van dichters en schrijvers aan het worden. Een deel van deze ambachtslieden van de pen heeft zich georganiseerd in voornoemde loge (die zich presenteert als een eeuwenoud, geheim genootschap, het ontgaat mij waarom, tenzij het een aardige vorm van publiciteit zoeken is). Een ander deel is verenigd in de Dordtse Dichterskring, maar buiten deze twee treffen we ook talentvolle dichters en schrijvers, zoals Wim Jilleba, Jan v.d. Geer, Danny Kroonen en Marianne v. Aperen. Dordt staat van oudsher bekend als een stad van schilders. Terecht, al is de stad niet meer zo mooi als in de 19e eeuw, toen Jongkind het Groothoofd schilderde en Willem Witzen in een bootje door de havens roeide om de karakteristieke watergevels te tekenen. De beeldende kunst is traditioneel een sterke sector, maar daarnaast is Dordrecht als schrijversstad in opkomst. Het is niet meer de stad waar alleen Top Naeff, Kees Buddingh' en Jan Eijkelboom voor vol werden aangezien. En Wim de Vries voor de helft, al was dat ten onrechte.

Op donderdag 13 december presenteert Liverse mijn boek Op koers, een bundel verhalen en cursieven. Dat gebeurt om 17.00u in poffertjessalon Visser, een van de sfeervolste cafés van Dordrecht. Mensen van buiten Dordt denken bij poffertjessalon weleens aan een soort kermistent, maar bij Visser is dat anders. Daar vindt het ambachtelijk bereiden van de fameuze poffers plaats in een bruin café, waar het, zeker op deze winterse dagen, goed toeven is. Het is een plek waar schrijvers, beeldende kunstenaars en journalisten elkaar graag treffen. Het is ook de thuisbasis van schaaksociëteit De Willige Dame en menig Dordts kind is er met opa en oma poffertjes wezen eten. Ik zal voorlezen uit Op koers. Danny Kroonen, niet alleen schrijver, maar ook getalenteerd zanger en componist, verzorgt de muziek.

Op 14 december om 17.30u wordt, in Van Horen Zien in de Nieuwstraat, Jehanne Hulsmans Partypotamus & Co. gepresenteerd. Een door haar zelf geïllustreerde parade van alles wat de menselijke soort te bieden heeft. Op 16 december, vanaf 15.00u, begint in het Dolhuis de Staalkaart van de Dordtse Poëzie. Tijdens dit festival presenteert Liverse de debuutbundel van Jan v.d. Geer en de nieuwste dichtbundel van L.F. Rosen. Jan v.d. Geer is geen onbekende in Dordrecht. Hij is medeoprichter van Bobby Kinghe en debuteerde al op zeventienjarige leeftijd in Avenue-literair. Tot een bundel kwam het toen niet, maar na lang werkzaam te zijn geweest als graficus, pakte hij de pen weer op, met als resultaat Niemand verdwijnt. L.F. Rosen, een van de belangrijkste dichters van zijn generatie, heeft ook banden met Dordrecht, waar hij het Christelijk Lyceum bezocht, evenals de dichters Job Degenaar (een klasgenoot) en Anton Korteweg. Les-stof is zijn zevende bundel. Eerder publiceerde hij bij Van Oorschot en bij Wagner & Van Santen. Onlangs verscheen van hem een nieuwe reeks gedichten in De Poëziekrant (nr. 5, 2012).

Een paar dagen geleden las ik de biografische schets die bezorger Kees van 't Hof publiceerde in de Verzamelde gedichten van Jan Eijkelboom. De opbloei van Dordrecht als schrijversstad is mede het resultaat van zijn inspanningen als eerste stadsdichter. De schets is informatief, maar het bijzondere, barokke leven van Jan Eijkelboom en zijn belang als letterkundige, verdienen een echte biografie, een boek waar wij niet méér dan vijfentwintig jaar op willen wachten, zoals bij Kees Buddingh'. Ik hoop dat Dordrecht bewijst, met het mogelijk maken van zo'n biografie, dat het met recht een schrijversstad wordt genoemd.

©Kees Klok



   

zaterdag, december 08, 2012

Kandidaat-stadsdichter


Er gaat in Dordrecht rond dat ik 'kandidaat-stadsdichter' zou zijn, voor als de regeringsperiode van de huidige stadsdichter, Marieke van Leeuwen, zou zijn afgelopen. Het is een vreemd gerucht dat nergens op berust. Ik ben geen kandidaat-katholiek, geen kandidaat-notaris, geen kandidaat-predikant en ook geen kandidaat-stadsdichter. Wel ben ik kandidaat-minnaar van een beeldschone miljonairsdochter met een grote fascinatie voor mijn poëzie, die met mij wil verkeren zonder mij ooit tegen te spreken. Ze heeft betoverend rode haren, als een edelvrouwe uit een Arthurroman, maar haar ouders maken bezwaar en ze wil niet worden onterfd. Zij is dus onbereikbaar en daardoor een bron voor poëzie, maar niet de poëzie die van een stadsdichter wordt verwacht.

Lang geleden was er in de stad Dordrecht een burgemeester die vond dat er iets voor de ter stede wonende dichter Jan Eijkelboom moest worden gedaan. Iets om hem te eren, maar waar hij ook in materiële zin wat aan zou hebben. Hij kreeg het voor elkaar dat Jan werd benoemd tot stadsdichter voor het leven. Een taak die hij vele jaren nauwgezet heeft vervuld. Niet alleen werkte hij mee aan vele gemeentelijke projecten, maar hij spande zich ook erg in om de belangstelling voor literatuur en vooral de poëzie in Dordrecht te bevorderen. Zo is hij de oprichter van de Dordtse Dichterskring, waarvan ik nog steeds met veel genoegen lid ben. Jan kon je als stadsdichter met recht een 'gouden man' noemen.

Na zijn overlijden werd hij opgevolgd door Marieke van Leeuwen, waarmee opnieuw de juiste persoon op de Dordtse stadsdichterstroon kwam. Dat blijkt uit de vele activiteiten die zij ontplooit. Zij werd echter voor een beperkte periode (vier jaar) benoemd en voor een jaarlijks bedrag dat bijna 75% lager is dan wat de eerste stadsdichter kreeg. De manier waarop zij werd benoemd was een aanfluiting, waarop ik indertijd ernstige kritiek had. Die ga ik niet herhalen. Wie is vergeten hoe het met dat onnozele verkiezingscircus zat, gaat het maar nazoeken bij het Stadsarchief.

Het is te hopen dat een dergelijke farce niet wordt herhaald. Het is te hopen dat er na Marieke sowieso een stadsdichter wordt benoemd. De overheid meent de teruggang van de economie, tegen het advies van veel economen, te moeten bestrijden met bezuinigingen. De eerste maatschappelijke sector die dan in beeld komt, is cultuur. Om de waarde van kunst en cultuur te begrijpen moet je over enig verstand en een zekere beschaving beschikken. Dat is niet iedereen gegeven. Komt er een opvolger voor Marieke van Leeuwen, dan wil ik de gemeente wel ter zake adviseren. Dordrecht ken ik door en door. Ik heb als dichter en als poëzieredacteur bij een uitgeverij een beetje verstand van poëzie. Na zesendertig jaar in het onderwijs heb ik ook enige mensenkennis vergaard. Ik zou de kandidaat-stadsdichter eigenlijk nu al kunnen bekendmaken, maar ik loop niet graag op de zaken vooruit.

©Kees Klok


donderdag, december 06, 2012

Gefaald


Op de radio hoor ik mijn oud-leerlinge Sadet Karabulut. Lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Zij spreekt over de armoede in Nederland en betrekt daar ook de geschiedenis bij. Dat heeft ze in eerste instantie bij mij geleerd, denk ik. Uiteraard heeft ze er daarna nog het een en ander bij geleerd. Ze klinkt als een verstandige vrouw. Toch is zij lid van een partij waarin zich gevogelte van velerlei pluimage heeft verzameld, waaronder voormalige aanhangers van de toenmalige CPN, de communistische kerk van Nederland. Toen die partij nog bestond kende ik een Dordts echtpaar dat een prominente positie innam in de plaatselijke afdeling. Aardige mensen in de omgang. Ze deden iets in het opbouwwerk, hoe moest je anders zending bedrijven als communist? Toen de man ontslagen werd, of zich de WAO in sjoemelde, daar wil ik vanaf zijn, gingen zij terstond scheiden en lieten hun huis officieel splitsen. Hij ging in het ene deel wonen, zij in het andere. Zo kon hij een hogere uitkering krijgen. Van het aldus vergaarde kapitaaltje kochten ze later een huisje in een zuidelijk, katholiek land, waar zij dromen van oom Stalin.

Zij zijn ongetwijfeld niet de enigen die zo hun levensgeluk bevorderden. Ooit hadden wij een, ook al aardige, postbode met een frequent rugprobleem als buurman. Daarvan genas hij het beste als hij her en der klusjes deed. Zo vernieuwde hij bij ons de elektrische leidingen. U kunt dat lezen in mijn verhalenbundel Op koers. Minder aardig vond ik dat hij, toen hij een paar stukken plastic buis tekort kwam, mijn hoelahoep als aanvulling gebruikte. Een hoelahoep zie je nog weleens een enkele keer in gebruik bij bijna blote meisjes in zekere uitgaansgelegenheden, wat tot mooie gedachten kan leiden, maar dit terzijde.

Die voormalige communisten in de partij van mijn oud-leerlinge zijn inmiddels misschien wel bekeerd tot brave democraten, wie zal het zeggen, maar dat politici van die club hun salaris in de partijkas moeten storten, om dan van de partij een bescheiden loontje te ontvangen, vind ik een beetje eng. Dat is een soort moralisme, een soort van heilig boontjesgedrag, waartegen ik een instinctief wantrouwen koester. Het zou weleens kunnen, ik weet het niet, maar ik vermoed het, dat er veel anti-rookfanaten in die partij zitten. Van die ordinaire verbieders. Ik heb het niet zo op dat intolerantievolkje. Voor de oorlog kon mijn grootvader eigenlijk niet met goed fatsoen op de SDAP stemmen, vanwege het heulen met de Blauwe Knoop, die hem zijn zuurverdiende borrel wilde afnemen. Ik vind de partij van Sadet ook weleens een tikje te populistisch, bijvoorbeeld als het over Griekenland gaat. Daarom stem ik toch maar op een belendende partij, waarin overigens ook enkele verstandige oud-leerlingen van mij zitten, niet in de Kamer, maar wel in de staten van Zuid-Holland en in onze eigen gemeenteraad. Ik ben wel een beetje trots op Sadet en die andere oud-leerlingen. Mijn grote angst is, dat ik er ooit eentje ontdek bij de PVV. Dan heb ik als leraar echt gefaald.

©Kees Klok


dinsdag, december 04, 2012

Van Horen Zien


Ik sta in een geweldig gedrang het optreden van mijn collega's Jehanne Hulsman en Peter M. van der Linden te filmen. Het lijkt wel een persconferentie over een seksschandaal, of over een lang geleden gepleegde, maar alsnog opgeloste lustmoord. Het publiek verdringt zich om geen woord te missen. Een woord missen is niet moeilijk. Pal voor de ramen slentert een luidruchtig blaasorkestje van zwarte Pieten voorbij. Het is winter, er staat een snijdende wind, er dreigt regen, of sneeuw. Binnen is het aangenaam warm. Ik bevind mij in de Nieuwstraat 44, in een winkel die feestelijk wordt geopend. Ik zal straks ook een paar gedichten lezen.

Een winkel (behoudens een boekwinkel) en echte poëzie, poëzie die ruim uitstijgt boven middenstandsriedels als Toet, toet/bij deze slager/is het goed, verhouden zich doorgaans niet echt tot elkaar. Het is dan ook een bijzondere winkel. Een winkel die mij sterk doet denken aan het Cultureel Warenhuis Bobby Kinghe, dat in 1968 in de Hofstraat werd geopend door Gerrit de Wolf en Jan van der Geer. Deze winkel heet Van Horen Zien. Hij is opgericht door enkele creatieve Dordtenaren, die er hun kunst en kunstnijverheid verkopen, die er cursussen gaan geven en optredens gaan organiseren. Een winkel met een podium. Je kunt er ook bladen als De Poëziekrant en Poetry Review komen lezen. Wat mij zeer inneemt voor Van Horen Zien is het feit dat het de enige winkel in Dordrecht is, naast die van het Dordrechts Museum, waar de boeken van plaatselijke schrijvers prominent te koop liggen. Van de Dordtse boekhandels moeten de Dordtse schrijvers het niet hebben, behalve als je Buddingh' heet, of Eijkelboom.

Op woensdag 28 november presenteerde De Arbeiderspers de Verzamelde gedichten van Jan Eijkelboom. Dat vond plaats in het Dordrechts Museum, waarmee Jan altijd een sterke band had. Het boek kost 45 euro en dat geld is het dubbel en dwars waard. Een collectie prachtige poëzie, waaronder ook de eerder nooit gebundelde gedichten, en een biografische schets door bezorger Kees van 't Hof. Bovendien mooi uitgevoerd in een kloeke band (hardback) die je graag in je boekenkast hebt. Van die 45 euro gaan er minstens 18 naar de boekhandelaar, die daarvoor weinig heeft hoeven doen. De boeken van de meeste Dordtse schrijvers kosten hooguit 20 euro. Dan vang je als winkelier maar 8 euro en daar doe je dan dus minder je best voor. 'Commercieel niet interessant,' zoals een Dordtse boekhandelaar tegen mijn uitgever zei. Die kruideniersmentaliteit tref je niet in Van Horen Zien. Naast het spannende assortiment is dat een sterke aanbeveling.

©Kees Klok


zondag, december 02, 2012

Wijntje


In de Dordtse politieke vijver is flinke rimpeling ontstaan over het wijngebruik van de gemeenteraadsfractie van Beter Voor Dordt. Hoewel iedereen benadrukt dat de wijndrinkers op geen enkele wijze buiten hun boekje zijn gegaan, zette een ex-raadslid van de PvdA een kritisch filmpje op het internet. Al die flessen wijn zouden bij elkaar bijna reiken tot de trans van de Grotekerk. Wat een gezeur. Het lijkt mij geen pretje om raadslid te zijn. Al die nota's, al dat vergaderen en al dat Kwik- Kwek- en Kwakgedoe in de lokale media. Al die burgers die van alles willen en moeten en die nooit tevreden zijn. Mag je dan alsjeblieft een wijntje om uit te blazen en mag je misschien zelf uitmaken of je dat van het fractiebudget doet of niet? Zo'n glaasje kan zeer wel bijdragen tot goed functioneren. Ik zou niet weten hoe ik vele jaren lang de rapportvergaderingen van mijn school had overleefd zonder een ontspannende borrel na afloop. Er is geen regel overtreden, maar toch zanikt ex-raadslid Wouter v.d. Spoel er over. Let op: ex-raadslid, dus misschien wel niets beters om handen. Nee, hij wil geen moraalridder zijn, maar hij acteert ondertussen wel als het prototype van die beklagenswaardige mensensoort.

Ik zit in het huis van Top Naeff, in de Johan de Wittstraat, waar ik een afspraak heb met de aldaar kantoorhoudende notaris. Top Naeff woonde er een groot deel van haar leven. Hoe lang precies valt te lezen in haar biografie door Gé Vaartjes. Die heb ik uitgeleend aan mijn uitgever, die binnenkort een bundel verhalen van haar gaat publiceren. Ik kan dus niet even nagaan van wanneer tot wanneer, maar ze woonde er nog toen ik als kind naar de Cornelis de Wittstraat verhuisde, net om de hoek. Misschien heb ik haar weleens op straat gezien zonder te weten dat zij het was, terwijl Top niet kon bevroeden dat dat kleine manneke ooit met haar bij dezelfde uitgever zou publiceren. In de wachtkamer ligt De Dordtenaar waarin breed wordt uitgemeten over het wijngebruik ten stadhuize. Op dezelfde pagina wordt bericht over de vondst van vier oefengranaten op de Voorstraat. Wat moet iemand met oefengranaten? Vuurwerkbommen maken voor Oud & Nieuw? De jaarlijkse vuurwerkellende komt er weer aan. Een plaag die heel wat duurder en schadelijker is dan een wijntje voor hardwerkende raadsleden, maar dit terzijde.

Omdat ik vermoed dat ook ik niet het eeuwige leven heb, bespreek ik met de notaris mijn literaire nalatenschap. Dat is wat pretentieus voor een dichter die, zoals Buddingh' ooit schreef, twee kistjes sigaren per jaar aan de letteren overhoudt. In mijn geval, dat kunt u ergens in een van mijn literaire dagboeken lezen, twee kistjes tweede keus. Je weet echter nooit of je na je vertrek met onbekende bestemming niet plots wereldberoemd wordt op het Eiland van Dordrecht. Zoals ik ook niet uitsluit dat ik kort voor dat vertrek de hoofdprijs in de staatsloterij win. Dan wil je toch iets geregeld hebben. Straks ga ik er een wijntje op drinken. Dat declareer ik bij het Letterenfonds.

©Kees Klok


vrijdag, november 30, 2012

De duivel


Ik ben even van Radio 1 overgegaan op Radio 4. Vooral omdat ik beroerd word van het primaat van de economie. De hele dag al gonzen banken, beurzen en met geldelijke ondergang bedreigde landen door de kamer. Ik word er horendol van. 'Bezuinigen' lijkt mijn leven lang het meest gebruikte woord, al heette het in de jaren vijftig nog bestedingsbeperking. In de ogen van sommige onwetende politici zonder geschiedenis in hun eindexamenpakket, waren de mensen toen zonder uitzondering arm maar gelukkig. Arm waren we zeker. Als mijn ouders van huis waren hing er een touwtje uit de brievenbus, zodat je ongehinderd de woning kon betreden. Niemand die geïnteresseerd was in het ontvreemden van het kastje van de radiodistributie, ongeveer het enige van waarde in huis. Later, toen de welvaart steeg en wij tenslotte ook aan de televisie gingen, verdween het touwtje.

Mijn vader had in die tijd twee Duitse bijbels in kwartoformaat, gedrukt in gotische letters, die een zekere waarde vertegenwoordigden, maar het zou geen ramp zijn geweest als zij waren gestolen. Niemand die er in kon lezen, behalve mijn vader zelf. Ik heb hem dat nooit zien doen. Ik heb geen idee waar ze zijn gebleven. Misschien heeft een engel met een vlammend zwaard ze ooit opgeëist uit naam van de auteur, die zich schaamde voor de vele wreedheden die er in voorkomen. Mijn vader bezat ook de verzamelde werken van Schiller en Goethe, vervat in een serie kloeke banden. Toen hij door toedoen van twee Chinezen werkeloos raakte, werden mijn ouders zo arm en gelukkig dat hij die banden uit pure vreugde te gelde maakte. Hij kreeg er drie gulden vijftig voor, meen ik. Mijn vader rookte sigaretten van het merk Laurens no. 10. Mooie, gele pakjes, die nog geen gulden kostten. Later, toen hij eindelijk financiële zekerheid had als onderbetaald burgerambtenaar bij het korps rijkspolitie, had hij spijt van die verkoop, maar het zou nog een tijdje duren voor hij het roken opgaf.

Meneer Wing en meneer Wang hadden een fabriekje van door brommermotoren aangedreven driewielers. Een soort bakfietsen, die bekend stonden als 'ijzeren honden.' Mijn vader werkte er als boekhouder. Daarom merkte hij het als eerste toen meneer Wing en meneer Wang tijdens een zakenreis de bankrekening leeg haalden om daarna onder te gaan in de massa's van het verre Azië. De beurs die vandaag langskwam was die van Shanghai. Daar bleken de koersen gezakt, wat aanleiding was voor allerlei zorgelijk gezanik. Ik heb niets met de beurs van Shanghai, noch met China, waar de voorheen Maoïstische, ook al arme en dus gelukkige arbeiders, tegenwoordig zuchten onder een pre-Dickensiaans kapitalisme. Chinese poëzie, daar heb ik wel wat mee, maar die is niet beursgenoteerd. Ik heb weleens vernomen dat de Chinezen naar hartelust hun straten bespugen, maar hun eeuwenoude cultuur verdient ontzag. Voor zover de Chinese hang naar het vroeg negentiende-eeuwse kapitalisme er iets van heeft overgelaten. Ik hoef er niet heen. Een land met een muur er omheen en met nog meer uitgevoerde doodvonnissen dan de Verenigde Staten.

Ik luister naar een vioolconcert en denk aan Schiller en Goethe. Deze week gaf ik twee keer commentaar op Radio 1 op de situatie in Griekenland. En ja, economie en bezuinigen voerden de boventoon. Ik moet ook denken aan die andere grote Duitser, Friedrich Nietzsche. Hij zei: 'Jede Konsequenz führt zum Teufel,' of iets van gelijke strekking. De duivel stel ik mij voor als commissaris van een hedgefund. De volgende keer dat de NOS belt zal ik vragen om een honorarium in de vorm van enkele dichtbundels.

©Kees Klok


dinsdag, november 27, 2012

Kunstbroeder


Ik lees het gedicht Callantsoog van Jan Eijkelboom. Het staat in zijn bundel Het lied van de krekel. 'Voor kunstbroeder Klok,' schrijft hij op 17 augustus 1996 in mijn exemplaar. Morgen presenteert De Arbeiderspers zijn Verzamelde gedichten. In het Dordrechts Museum, waar het voor Jan zo'n beetje begon, die laat ingezette tocht door de poëzie, die zoveel mooie gedichten heeft opgeleverd. Callantsoog werd door Stella vertaald in het Grieks en in Athene gepubliceerd in het tijdschrift Το Δέντρο (De boom). Soms vroeg ze mij raad, zoals ik bij haar te rade ging voor mijn vertalingen uit het Engels. Over:

Zij waren even oud als ik nu ben, een halve
leeftijd later. Hoe hebben zij hun ouderdom
verdragen, hoe zijn ze heengegaan?
Ik vraag dit pas nu ik dit schrijf.

Nauwelijks een kwart leeftijd later. De dichter en zijn vertaalster leven alleen nog voort in hun werk. De fietstocht door Callantsoog zal niet eindigen zolang nog één exemplaar van het gedicht bestaat. Bijna heeft de dichter de tijd verslagen:

In feite zitten zij nog net zo om die tafel
in dat doorzichtige huis, zo blijvend
buiten bereik.

In dat 'buiten bereik' schuilt de tragiek, of zo u wilt het venijn. Het is een onaanraakbare werkelijkheid geworden. De realiteit van een poppenhuis. Ik hoor nog iedere dag de stem van Stella en die van Jan, maar het is een geluid dat blijvend buiten bereik is. Museale stemmen die in een andere werkelijkheid herinneringen levend houden.

Op 17 augustus 1996 was het on-Hollands zomerweer. Stella en ik waren net terug uit Griekenland. Waar in Dordrecht de presentatie van Het lied van de krekel plaatsvond, weet ik niet meer. In ieder geval niet in het museum. Wat schrijven betreft was het voor mij een periode van teleurstellingen. Redacties van literaire tijdschriften die mijn inzendingen soms afwezen, maar meestal helemaal niet reageerden. Martin Ros, die meende dat er voor mij geen plaats was in het fonds van De Arbeiderspers, 'want we geven de voorkeur aan eigen auteurs.' De bijna twintig gedichten die ik in Maatstaf publiceerde maakten mij nog niet tot 'eigen auteur,' maar Jan schreef voor in zijn bundel 'voor kunstbroeder Klok.' Dat was tenminste iets.

©Kees Klok


zondag, november 25, 2012

ASPOÚS *


Ik kijk over de baai waar vanuit volgens de overlevering Achilles is vertrokken naar de strijd om Troje. Ik lees over een andere strijd, die om Berlijn in 1945. De aanstormende Russen bombardeerden de vijand, maar ook veelvuldig zichzelf. Ik denk aan soldaat Pereverzev, die op de dag van de overwinning aan zijn verwondingen overleed. Stalin zal er niet van wakker hebben gelegen. Stalin, de pokdalige gluiperd van wie ik drie handdrukken verwijderd ben. De Russische propaganda maakte van Berlijn het grootste wapenfeit uit de geschiedenis van het Rode Leger, zoals Homerus de strijd om Troje opblies tot mythische proporties.

Niet bekend is of soldaat Pereverzev gewond raakte door eigen of vijandelijk vuur. We weten evenmin of hij zijn opmars, zoals veel collega's, luister bijzette door het ongediscrimineerd verkrachten van Duitse vrouwen en meisjes. Van Achilles weten we precies hoe hij aan zijn einde kwam. Voor wie het gelooft.

De zon werpt avondschaduwen over de tuinen. Het is windstil geworden. Het zou bijna sereen zijn als er niet telkens een motor of brommer kwam langs razen met een defecte knalpijp. Ik ben in een land waar nog een communistische partij is die in Stalin gelooft, maar de baai ruist, zoals in de tijd van Achilles.


©Kees Klok

* Nominatie A.L. Snijders Publieksprijs 2012.





donderdag, november 22, 2012

Zuur


Ik fiets naar het stadskantoor, want mijn ID-kaart is bijna verlopen. Ik heb een afspraak, dus ik hoef nauwelijks te wachten tot ik word geholpen door een vriendelijke ambtenaar. Wij Dordtenaren klagen graag. Er moet wat in de bodem van ons eiland zitten, iets zuurs, dat van tijd tot tijd opborrelt. Wij ademen dat in en iets ervan blijft in ons hangen. De gemeente is een dankbaar onderwerp om over te klagen, want in zo'n grote organisatie gaat altijd wel iets fout. Je kunt ook niet in alles je zin krijgen en dan is het prettig om in de vorm van de gemeente een kop van Jut bij de hand te hebben. Soms worden er ook minder snuggere beslissingen genomen, waarvan de negatieve gevolgen voorspelbaar zijn. Het gedoe rond de coffeeshops bijvoorbeeld. Ga je aan de verkoop daar allerlei beperkingen stellen, dan verplaatst de handel zich naar de straat. Je hoeft geen doctorandus in de hogere wiskunde te zijn om dat te kunnen voorzien.

Ambtenaren vormen de bestuurlijke ruggengraat van de gemeente. Dordrecht staat al decennia lang te boek als bestuurlijk niet sterk, maar aan de ambtenaren in de stadswinkel zal dat niet liggen. Ik word er altijd correct, voorkomend en vriendelijk behandeld. Ook vandaag. Daarom verberg ik mijn ergernis over de vingerafdrukken die moeten worden gemaakt. Het afdwingen van vingerafdrukken om een ID-kaart te verkrijgen is een methode die hoort bij een politiestaat, niet bij een vrijheidlievende democratie. Het is landelijk beleid, de aardige jongeman aan de andere kant van de balie kan er ook niets aan doen, daarom leg ik braaf mijn vingers op een minuscuul glazen doosje om de afdrukken te laten scannen. Wordt dat glaasje wel steeds schoongemaakt, vraag ik mij af. Anders moet het toch vol zitten met vingerafdrukken van eerdere aanvragers? Ik heb geen idee, maar die gedachte stelt enigszins gerust. Enigszins.

Als ik het zenuwcentrum van de gemeente verlaat, schijnt de zon. Dan ziet Dordrecht er ineens een stuk aantrekkelijker uit. Zoals een glimlach de zuurgraad van de mens drastisch verlaagt. Ik raak in een goede stemming, tot ik op de Transvaalstraat stuit op een wegafsluiting. Er moet alweer gegraven, of in dit geval geboord worden. Net nu we dachten voor lange tijd te zijn verlost van alle ellende en overlast door de werkzaamheden rond het station. Het zal wel een noodzakelijk kwaad zijn, maar ik merk dat er weer iets zuurs begint op te borrelen.

©Kees Klok


maandag, november 19, 2012

Zonder de waan van de dag


Ik zit op het balkon van het Schrijfhuis, want de herfst heeft het nog steeds niet helemaal gewonnen van de zomer. Het is 6 november. Op 7 november 2009 was ik hoog in het Pindosgebergte, bij een nichtje. Er waren lokale verkiezingen en hoewel nichtje en haar man hun hele leven al in Thessaloniki wonen, stemmen ze in het dorp van haar vader. Die dag was het, hoog in de bergen dus, nog twintig graden. Er wordt algemeen gestaakt. Voor de zoveelste keer, maar ik merk er weinig van. Op de school in de straat wordt gewoon lesgegeven, nu en dan komt er toch een bus aan de halte en ik zie zelfs een enkele taxi. Taxichauffeurs staan meestal vooraan als het om staken gaat.

Op 7 november 2009 won de Pasok de verkiezingen. De economische crisis was maar net aan de horizon verschenen. 'Eiparchei chrima,' er is geld, riep partijleider Georgos Papandreou. Hij bleek zich ernstig te vergissen. Zojuist heb ik op Radio 1 aan de strenge journalist Sven Kockelmann uitgelegd waarom de Griekse ziekenfondsen zonder geld zitten en ook dat wie geen werk heeft, en daarom niet is verzekerd, het risico loopt bij ernstige ziekte door een gebrek aan pecunia dood te gaan. Tenzij familie of vrienden financieel kunnen bijspringen. 'Eiparchei chrima,' het klonk geruststellend.

Ik merk pas iets van de staking als de ambtenaren van het elektriciteitsbedrijf hun dreigement uitvoeren om de stroom te onderbreken. Daarvoor heb ik kaarsen in huis en een primus om het visje te bakken dat nog in de diepvries ligt. Of het zover komt moet blijken. De beambten van het elektriek hebben vaak een vrouw thuis die elektrisch kookt, die een visje in de diepvries heeft en een stel pubers die altijd en overal op Facebook willen. Een verloren generatie, zo wordt gevreesd, die niet anders doet dan continue de toetsen van de mobiele telefoon of de iPad bespelen. In Nederland heb je ook zulke pubers. Soms zitten ze al knopjes drukkend op de fiets en als ze dan tegen iemand aanrijden, heeft die iemand het gedaan.

Wie wel staken en al bijna een week, zijn de journalisten van de staatsomroep. Zij zijn nogal bedreven in het onder de pet houden van allerlei zaken die hun broodheren liever niet in de media zien, maar een enkele keer springt iemand uit de band. Twee zelfs, dit keer, van het actualiteitenprogramma dat in de ochtend door NET, het Griekse Nederland 2, wordt uitgezonden. Zij stelden het geweld bij de politie en beschuldigingen van martelpraktijken door deze beschermers van democratie en mensenrechten aan de orde. Dat betekende ontslag op staande voet. Daar wordt nu tegen gestaakt en dat lijkt redelijk, maar ondertussen blijft het land verstoken van nieuws. Gecensureerd nieuws, maar toch nieuws. Als nieuwsbron blijven de commerciële stations over, maar daar loopt men geheel aan de leiband van de zakelijke belangen van de eigenaar(s). Ik kijk er zelden naar. Meestal bestaat zo'n actualiteitenprogramma uit een vier- of zestal venstertjes in het beeldscherm, van waaruit een aantal mensen elkaar beschreeuwt, zonder veel naar elkaar te luisteren. Ik laat het zonnescherm verder neer en bedenk hoe rustgevend de wereld is zonder de waan van de dag.

©Kees Klok


zaterdag, november 17, 2012

God bless America!


Onder het eten lees ik in de nieuwe Maarten een artikel van Max Westerman, dat mij verdere eetlust ontneemt. 'De machtige arm van de gevangenislobby' heet het. Het gaat over een jonge vrouw, Lisa Connelly, die in Californië een levenslange gevangenisstraf uitzit. Haar misdrijf: het bezit van vijf amfetaminepillen, zonder dat zij daar een recept voor had. In Californië zitten ook mensen levenslang vast voor het stelen van een broek, een potje babyvoedsel en een paar batterijen. Dat kan in Californië. Als je je derde misdrijf pleegt, ga je automatisch levenslang achter de tralies. Na vijfentwintig jaar mag je dan om voorwaardelijke vrijlating verzoeken. Wat had Lisa Connelly eerder misdaan? Als jong meisje op de uitkijk gestaan terwijl haar vriendje inbrak in twee huizen. Dat telde voor twee misdrijven. Je zou maar een domme, smoorverliefde puber zijn met het verkeerde vriendje. Je zou maar in een achterlijke staat als Californië wonen, met een rechtssysteem waar Fred Teeven misschien zijn vingers bij aflikt, maar dat met menselijkheid en recht helemaal niets meer heeft te maken.

Er staan nog meer gruwelijkheden in het stuk. U moet het beslist lezen. 'In mijn boek In alle staten (2007) schreef ik dat ik een haat-liefdeverhouding heb met Amerika,' noteert Westerman. Ik heb die ook en daar heb ik ook weleens over geschreven, maar langzamerhand vrees ik dat mijn verhouding uit balans raakt en dat de haatfactor groeiende is. Dat komt niet alleen door de aanfluiting die de godvrezende Amerikanen van hun rechtspraak hebben gemaakt, of de stompzinnige wijze waarop zij buitenlandse politiek bedrijven. Wat de balans dreigt te doen doorslaan, is de ongelofelijke hypocrisie waarvan hun samenleving is doordesemd. Je mag een meisje dat een paar amfetaminepillen op zak heeft levenslang opsluiten. Je mag Afghaanse kinderen bombarderen. Je mag de opstand in Libië steunen en tegelijkertijd doen alsof er in Bahrein niets aan de hand is. Je mag op grote schaal de doodstraf ten uitvoer brengen en gevangenen laten martelen in Egyptische gevangenissen, of het zelf doen in Guantanamo Bay. Je mag de grootste porno-exporteur ter wereld zijn (hoe toevallig dat dat product op grote schaal in Californië wordt vervaardigd), maar wee je gebeente als je als chef van de CIA met je biografe naar bed gaat. Dan pas staat het land echt op zijn kop. Of als je je als president laat pijpen door een leuke stagiaire. Nee, verstandige daden zijn dat niet als je getrouwd bent en dat zo'n echtgenote dan bezwaar maakt kan ik begrijpen, maar waar bemoeien al die anderen zich in godsnaam mee?

Ik heb met veel plezier, met een Amerikaanse beurs, in Minneapolis gestudeerd. Ik heb daar veel hartelijke en gastvrije Amerikanen ontmoet en ik kwam er mijn grote liefde tegen. Voor dat alles begin ik mij langzamerhand te schamen.

©Kees Klok


woensdag, november 14, 2012

Onbeschofte boerenlul


Na zonsondergang werd het te fris om buiten te zitten in het park, bij Xarchákos, maar Loxias vond ik nog gesloten. Ik weet wel dat die op zondag pas om acht uur 's avonds open gaat, maar je kunt er weinig peil op trekken, soms zijn ze gewoon de hele zondag open. Nu staarde het rolluik mij vijandig aan en ben ik doorgelopen naar het Varken. Ik ben de enige klant. Of dat door de crisis komt of doordat PAOK voetbalt en hier geen televisiescherm is, weet ik niet, maar van tijd tot tijd houd ik wel van een rustig café, waar ik ongestoord kan lezen of schrijven. Het meisje dat er al jaren bedient en waarvan ik de naam steeds vergeet, vraagt mij, als ze de koffie brengt, of ik een asbak wil. Ik antwoord dat ik graag een asbak wil en steek een pijp op.

Na de koffie bestel ik een half litertje rode wijn. Die is van Aidarini uit Goumenissa, een oud-leerling van Stella. Dat heeft het Varken zelf mij onlangs verteld. Een mooie, volle wijn voor maar een handvol euro's. Ik begrijp niet waarom ik zo zelden wijnen uit Griekenland in de Nederlandse schappen zie. In het buitenland doen Grieken het vaak goed in het zakenleven, daarvan heb ik verschillende, sprekende voorbeelden in mijn familiekring, maar zodra ze opereren binnen de grenzen van hun eigen land lijkt een verstikkende deken van inefficiëntie en bureaucratie menig initiatief te smoren.

Ik schrijf weleens over Griekenland. Op mijn weblog, in een tijdschrift of in een krant. Dat laatste niet vaak, want als een redactie een stuk over Griekenland en keer 'actueel' vindt, dan willen ze erin knoeien zonder overleg. De redactie maakt uit, de schrijver heeft het nakijken. In zo'n geval maak ik ruzie. Ooit voegde een bureauredacteur van Spiegel Historiael zonder overleg een zin toe aan een stuk van mij. Hij zette er een Griekse koning in die voor het artikel geheel irrelevant was, omdat hij in een andere tijd leefde. Ik vind zo'n redacteur een onbeschofte boerenlul. Dat zette ik niet in de brief waarin ik bij de hoofdredacteur bezwaar maakte. Die stuurde een lacherig antwoord in de trant van 'jongen maak je niet zo druk.' Voor zo'n tijdschrift schrijf je niet meer zolang een dergelijk stel aan het roer staat. Als ik het over Griekenland heb, voel ik mij weleens een roepende in de woestijn. Veel Nederlanders wentelen zich nog in de modder van vooroordelen en halve waarheden die een deel van de media, de Telegraaf voorop (altijd voorop als het om leugens en halve waarheden gaat) rondtettert. Er valt niet overheen te schreeuwen, ze blijven de onzin geloven.

Ik kijk naar het meisje dat bedient, dat hier dagelijks tien uur per dag rondloopt voor misschien twintig euro. Daar moeten haar huur en de paniekbelastingen nog vanaf. Daarom gaat ze na die tien uur werken in een nachtcafé. Soms maakt een 'facebookvriend' zo'n stompzinnige Hollandse grap over de Grieken ('Dertig miljard naar Griekenland en mijn grootmoeder naar de voedselbank.'). Zo iemand gooi ik onmiddellijk uit mijn bestand. Al was het alleen al voor dat meisje.

©Kees Klok


dinsdag, november 13, 2012

Hoop


In het park van Chanth loopt een mevrouw die ballonnen verkoopt. Er drijft een wolk kleurrijke stripfiguren boven haar hoofd. Als ik een kind had, zou ik die bos kopen en dan zouden we samen die wezens een voor een de lucht in sturen. Behalve degenen die ze wil houden, natuurlijk. Als ik een kind had, zou het een dochter zijn, maar ik heb geen kind, alleen een vrouw. Die vrouw is bijna vijf jaar geleden overleden aan een vreselijke ziekte, maar de band blijft. Niks van 'tot de dood ons scheidt.' De dood verwijdert, schept afstand, dat kan niet anders, maar de band blijft. Ik praat iedere dag met haar. Als ik 's morgens wakker word, bedenk ik dat ze mij in een droom heeft geantwoord. Ik weet dat ik het bedenk, maar ik voel mij senang bij enig zelfbedrog.

Het is al de tweede week van november, maar we zitten nog buiten, bij het paviljoen van meneer Xarchákos, voor mijn zondagse ouzaki. De ballonnenmevrouw vraagt aan het buffet om plakband. Het wordt glimlachend voor haar gehaald. Ze heeft geen goede dag, want er zijn nauwelijks kinderen. Zou die mevrouw weten dat het vandaag wapenstilstandsdag is en dat er vierennegentig jaar geleden een officieus einde aan de Eerste Wereldoorlog kwam? Het zou kunnen. Mijn Albanese werkster is chemisch ingenieur en weet van sommige dingen heel wat meer dan ik.


Aan het einde van de Eerste Wereldoorlog werd de verliezer, Duitsland, op een ongekende manier vernederd. Dat was vooral het drijven van de Fransen. Duitsland moest worden gestraft voor de beschamende nederlaag van Napoleon III en het verlies van Elzas-Lotharingen in 1870. Elzas-Lotharingen behoorde historisch gezien tot het Heilige Roomse Rijk en niet tot Frankrijk, maar daar hadden de Fransen geen boodschap aan. In het vernederde Duitsland kreeg de nazi-partij van Adolf Hitler op een gegeven ogenblik alle kans om te groeien, vooral na de crisis van 1929, en om uiteindelijk de macht te grijpen. Om allerlei op zich niet onbegrijpelijke redenen keek Europa tot 1939 de andere kant op terwijl Hitler begon met het uitvoeren van zijn onheilsprogramma. We hebben dat in de Tweede Wereldoorlog geweten.

Nu kijkt Europa de andere kant op, terwijl nazi's de straten van Athene terroriseren. Ze hebben het gemunt op immigranten, politieke tegenstanders, homoseksuelen en gehandicapten. Ach, denkt men misschien, zo'n in verval geraakt land in die uithoek van de EU, met nog geen tien miljoen inwoners, daardoor zal de Derde Wereldoorlog toch niet uitbreken? Wellicht is dat zo, maar ondertussen zijn de spanningen hoog opgelopen, vanwege de vooral door Europa veroorzaakte maatschappelijke implosie.

Ik pendel op en neer tussen Nederland en Griekenland, het land waar mijn vrouw werd geboren en ligt begraven. Ook de band met Griekenland is blijven bestaan. Toch zal er een ogenblik komen, dat het bloemen leggen op Stella's graf voorbij is. In Griekenland zijn nauwelijks voorzieningen voor invaliden en oude van dagen die slecht ter been zijn. Hun lot interesseert de mensen ogenschijnlijk niets. De door de EU voorgeschreven paden voor blinden en rolstoelopgangen naar trottoirs zijn, althans in Thessaloniki, braaf aangelegd, worden nooit onderhouden en kunnen niet worden gebruikt, want er staan auto's en motoren op geparkeerd, daar zijn ze voor en voor niets anders, en als die er niet op staan zijn de stoepen zo ongelijk, met op- en afstapjes of kuilen en gaten, dat ze voor een blinde of slechtlopende levensgevaarlijk zijn. Als er tenminste trottoirs zijn, buiten de grotere plaatsen zijn ze zeldzaam. Vaak moet je over de rijweg, met dat fijne verkeer, dat het hoogste aantal dodelijke ongevallen van Europa oplevert.

Ik hoop dat het ogenblik dat ik afscheid zal moeten nemen van Griekenland, met haar prettige klimaat, haar natuurschoon, haar prachtige liederen, het respect dat men heeft voor poëzie en haar gastvrijheid (als je maar geen immigrant uit Afrika of Azië bent), nog ver in de toekomst ligt. Ik hoop dat het niet eerder komt dan nodig is en dat het geen door bloed gekleurd afscheid wordt.

©Kees Klok


maandag, november 12, 2012

Zo hoog mogelijk



Ze leunt tegen een auto uit de jaren vijftig en kijkt over haar rechterschouder, alsof ze reageert op een geluid. Misschien dat iemand haar roept. Misschien blaft er een hond. Haar haren vallen ruim over haar schouders en reiken net tot aan haar tepels. Rond haar ogen donkere kringen van mascara. Ze doet mij aan een jonge Brigitte Bardot denken. Dat kan ook komen doordat de foto in zwartwit is of door die auto. Een en al chroom wat er blinkt. Ze draagt zwarte laarsjes, verder heeft ze niets om het lijf. Ze lijkt wat gespannen, afwachtend. Je vraagt je af wie zich buiten beeld bevindt. Een leuke man misschien, maar met een enge hond.

Het is een mooie dag. Dat zie je aan de schaduwen van de bomen en aan het open dak van de auto. Zo'n onderschriftloze foto geeft te denken. De feiten zijn duidelijk: naakt meisje met laarsjes leunt tegen een sportwagen uit de jaren vijftig. De zon schijnt, de bomen zijn vol in blad. Over het verhaal achter de foto kunnen we eindeloos speculeren. Hoe rijker de fantasie, hoe mooier het verhaal. Zo kan een kiekje om een vriendje te plezieren uitgroeien tot een ongehoord drama. Andersom kan dat ongehoorde drama geheel onopgemerkt blijven achter wat wij houden voor een leuk plaatje voor een ondeugende kalender. Het is net de geschiedschrijving. Daar wordt ook heel wat gegoocheld met feiten.

Ik ben opgegroeid met de zwartwit fotografie. Mijn eerste kleurenfoto's maakte ik pas in de late jaren zeventig en dan nog sporadisch, want zwartwit foto's kon ik zelf afdrukken en kleur was duur. Op mijn weblog schreef ik een serie verhalen over mijn schooljaren. Die serie noemde ik De zwart-witte jaren. In die tijd hadden we thuis een leesmap, waarin een tijdschrift zat dat De Lach heette. Daarin stonden foto's van meisjes in badpak en bikini. Alles wat van enig belang was voor een ontluikende puber werd fors bedekt gehouden. Het waren de jaren voor Phil Bloom. Joop Wilhelmus was nog een gewone Dordtse vetkuif op een brommer. Wij moesten het met die kuise dames doen, al het gepoch in het fietsenhok van de school ten spijt.

Er broeide wel iets aan de vooravond van de seksuele revolutie, maar de vrijwel niets verhullende decolletés waarop sommige middelbare schoolmeisjes hun klasgenoten en leraren tegenwoordig trakteren, waren nog ongekend. Het eerste minirokje dat op school verscheen veroorzaakte een sensatie. De directie begon een achterhoedegevecht. Het naar huis sturen werd al snel door de ouders niet meer gepikt. Zij braken ook het verzet tegen lang haar, witte spijkerpakken en bloemetjesbroeken. Begrijp mij niet verkeerd, ze vonden dat vaak even verwerpelijk als de directie, maar toch werd die niet getolereerd op een terrein dat zij als het hunne beschouwden. De school werd er wel een stuk vrolijker van. De leraar Duits maakte er al snel een gewoonte van om het bord omhoog te schuiven als een kortgerokt meisje aan de beurt was om iets op te schrijven. 'Helemaal bovenaan,' zei hij dan, 'zo hoog mogelijk.' Soms zag je hem tevreden in zijn handen wrijven. Zo'n man die thuis stiekem in De Lach keek en die schielijk wegstopte als zijn vrouw terugkwam van de kapper, met haar nieuwe permanentje.

©Kees Klok


vrijdag, november 09, 2012

De grootste illusie


In Loxias staat meestal de radio aan. To deftero programma. Radio 2, zeg maar. De staatsomroep staakt al meer dan een week. Tegen de voorgenomen privatisering van de omroep. Tegen het snijden in de salarissen en de pensioenen van de medewerkers. Tegen de onvoorstelbare verarming door de verwoestende bezuinigings- en belastingmaatregelen die de 'trojka' Athene oplegt. En tegen het ontslag op staande voet van twee journalisten die het waagden om beschuldigingen van martelingen door de politie aan de orde te stellen. Er gaan geruchten dat de Griekse nazi-partij, die zich als een sociale kanker snel en vrijwel ongehinderd uitzaait, erg populair is onder agenten. De staatsomroep staakt heel vaak. Dat heeft het voordeel dat op de radio onafgebroken muziek wordt uitgezonden, zonder gekwek tussendoor van zichzelf graag horende presentatoren. De staatsomroep staakt echter zo vaak dat zij zich, in een medialandschap waarin de nieuwsgaring allang is overgenomen door talloze landelijke en plaatselijke commerciële zenders, in feite overbodig heeft gemaakt. Als de regering de hele boel sluit zal de staatsomroep nauwelijks worden gemist en aangezien de werkloosheid toch al meer dan 25% bedraagt (en nog steeds stijgt) kunnen die omroepjongens en -meisjes er ook nog wel bij.

Ik zit in Loxias met Efigenia, een jonge dichteres die wil promoveren op middeleeuwse, Griekse poëzie. Literatuur uit het Byzantijnse rijk. Een rijk dat door veel Grieken, in ieder geval door de auteurs van de geschiedenisboeken voor de lagere en middelbare school, wordt gezien als een directe voorganger van de moderne Griekse staat. De bijna vierhonderd jaar durende periode van het Osmaanse rijk gelden in die visie als een tijd van bezetting en slavernij. Daar valt veel op af te dingen, maar voor nationalisten is de historische mythe veel belangrijker dan het historische verhaal en nationalisten bepalen nog altijd de inhoud van de schoolboeken. Gesteund door de kerk. Twee bisschoppen, die van Patras en van Kalavryta, hebben openlijk de kant van de nazi's gekozen. Ik heb daarover nog maar weinig bezorgde woorden vanuit Europa gehoord. Onze kersverse minister van financiën, Dijsselbloem, pochte bij zijn aantreden dat hij zich in Europa 'bikkelhard' zou opstellen. Daarmee schaart deze solidariteitsloze PvdA'er, die beter zou moeten weten, zich onder de politici die wij straks weleens medeverantwoordelijk zouden kunnen houden voor het uitbreken van een burgeroorlog in Griekenland. Het woord burgeroorlog wordt openlijk in de mond genomen door parlementariërs van de Gouden Dageraad. Dat dat echte nazi's zijn en geen neo-na-apers, blijkt uit het feit dat zij het nu niet meer alleen op immigranten en politieke tegenstanders hebben gemunt, maar ook op homoseksuelen en gehandicapten.

Efigenia had graag een promotie-onderzoek in Nederland gedaan, bij Nieuwgrieks aan de Universiteit van Amsterdam. Ze begon daarom Nederlands te leren. Na het vertrek van professor Lauxtermann naar Oxford, enkele jaren geleden, besloot de UvA dat de Nieuwgriekse en Byzantijnse studie te onbelangrijk was om een nieuwe hoogleraar te benoemen. Je kunt er zelfs je 'master' niet meer halen. Een van de vele slachtoffers van het cynische Nederlandse streven naar een kennismaatschappij. Dat men over de zuidgrens, in casu te Gent, wijzer lijkt, vergroot de kans dat Efigenia haar lessen Nederlands niet voor niets is begonnen. Als de Griekse regering en de tirannen van de 'trojka' zich hadden verdiept in de oorzaken van de ondergang van het Byzantijnse rijk, had men nog een reden gehad om de belasting- en bezuinigingsmaatregelen zo snel mogelijk in de Egeïsche Zee te kieperen. Een blik op de effecten van Colijns bezuinigingspolitiek in de jaren '30 zou ook al verhelderend werken, als het niet zo was dat 'lering trekken uit het verleden' door beleidsmakers zo ongeveer de grootste illusie is die wij koesteren.

©Kees Klok


donderdag, november 08, 2012

KNO


Ik zit in het café en merk opeens dat de tsipouro mijn keel irriteert. Ik besteed er weinig aandacht aan. Het zal een koudje zijn. De fruitvliegjes zijn hinderlijker. Als ik hen zat ben en de tsipouro toevallig ook op is, vertrek ik. In de taxi naar huis vraag ik of het raampje dicht mag. Koudje gevat. Dat heb je nu met het invallen van de herfst de avonden koeler worden. Je weet niet hoe je je moet kleden: met vierentwintig graden de deur uit, met veertien graden terug. Ging de zon maar niet onder! Een ijdele wens, behalve als je in onherbergzame, noordelijke streken woont, maar een half jaar daglicht en een half jaar nacht is een uiterste waar ik ook geen heil in zie. Afgezien van de koude is de drank er niet te betalen. Scandinavië schijnt prachtig te zijn, maar wat heb ik te zoeken in een streek waar het meestal ijzig is, de drank peperduur en waar men zich, vrees ik, stipt aan het rookverbod houdt?

's Morgens staat mijn keel in brand. Godverdegodver, denk ik, het zal toch niet weer faringitis zijn? De laatste keer overviel mij dat bij een dame in Eindhoven met wie ik toen weleens het bed deelde. Dan wil je je flinker voordoen dan je bent. Het eindigde met een nachtelijk bezoek aan de huisartsenpost en de noodapotheek. Nu ja, eindigde, toen begon de oplossing. In dacht nog, dat komt ervan als je in een oord als Eindhoven overnacht en je ook nog eens een mevrouw wil beslapen. Dat daar toen weinig van kwam, zal niemand verbazen.

Griekenland kent geen systeem van huisartsen. Je gaat voor iedere scheet die dwars zit naar een specialist. Er is een gezondheidscentrum in de buurt, waar een KNO-arts, een kordate dame van Armeense afkomst, mij ooit verloste van een prop in mijn oor. Ik hoefde nog geen tien minuten te wachten tot ze mij grondig onderzocht, tot mijn oren aan toe. KNO ten voeten uit. Geen faringitis, maar stomatitis was het oordeel. Het klonk geruststellend, maar ondertussen was slikken even pijnlijk. Ik kreeg een recept en het congé om vijf dagen geen alcohol te drinken en niet te roken.

Na mij drie dagen te hebben opgesloten in het Schrijfhuis, de enige plek waar stipte navolging van het congé is gegarandeerd, ben ik weer in het café verschenen. Je begint je praatje te missen, ook al gaat dat vaak over niets. Het zit er vol kwetterende studentes. Er wordt gerookt bij het leven. De fruitvliegjes zwieren dat het een aard heeft. Ik zit aan mijn tweede sigaar en mijn eerste glas bier. Soms wil je je flinker voordoen dan je bent. Morgen zien we wel weer. Tenslotte is dit Eindhoven niet.

©Kees Klok


dinsdag, november 06, 2012

Bloemengeur


In mei 2009 was ik op Cyprus voor een conferentie van Euroclio, de Europese organisatie van geschiedenisleraren. Op een middag ging ik echter mijn eigen weg, omdat ik te eten was gevraagd door de dichter Michalis Pieris. Een aantal van zijn gedichten hadden Stella en ik opgenomen in onze bloemlezing van Cypriotische literatuur Wij wonen in een taal, die in 2004 verscheen. Ze werden vertaald door Hero Hokwerda. Later vertaalden Stella en ik een aantal gedichten voor het tijdschrift Ballustrada. De laatste versie maakten we in het ziekenhuis, tijdens Stella's fatale ziekte, in het najaar van 2007. Daarna heb ik tot op heden niets meer uit het Nieuwgrieks vertaald en het zal er ook wel niet meer van komen. Met Michalis Pieris maakten we kennis in 2003, toen we hem bezochten in het Cultureel Centrum van de Universiteit van Cyprus in de wijk Agios Kassianos. Een traditionele stadsvilla in een schilderachtig buurtje van Lefkosia, langs de bestandslijn. Er woonden veel kunstenaars, met in de achtertuin de bufferzone van de Verenigde Naties en met het Turkse leger op steenworp afstand. Ik bezocht hem daar weer. Hij was ogenschijnlijk niet veranderd. Een kalme, wat vermoeid ogende zestiger, van wie ik moeilijk kon bepalen of zijn uitstraling professoraal of patriarchaal was. Misschien wel allebei. In ieder geval een man van geestelijk gezag en daarom prees ik mij gelukkig dat hij in 2008 een achttal van mijn door Stella vertaalde gedichten had opgenomen in Ylantron, het letterkundig tijdschrift van de universiteit.

We aten in de xenona, het gastenverblijf van de universiteit, tegenover het Cultureel Centrum, in een ommuurde palmentuin. Over de muren groeide weelderig bloeiende bougainville, die het zicht benam op de Turkse uitkijkposten. We spraken over Stella, over haar vertalingen, over de toekomst van het boek en over de minachting van de Nederlandse overheid voor de studie van de 'kleine talen', het Nieuwgrieks in het bijzonder. Wat verder ter tafel kwam, herinner ik mij niet meer. Toen de tijd was aangebroken om college te geven, bood hij aan mij, onderweg naar de faculteit, bij het hotel af te zetten. Ik sloeg dat af. Ik ging liever lopen om van het oude Lefkosia te genieten en te denken aan de bezoeken die ik met Stella aan Cyprus bracht. De reis met de radio (Teleac-Not) en de keren dat we werkten aan de bloemlezing en aan mijn Afrodite en Europa. Cyprus is ongeveer de helft van Nederland en er wonen ongeveer evenveel mensen als in Amsterdam, schat ik. In de literaire wereld kent iedereen iedereen. Dat betekent hechte vriendschappen, maar ook haat en nijd. Niet dat het een mijnenveld was, maar er dienden hier en daar wat klippen omzeild en gevoeligheden ontzien om de nodige medewerking te krijgen. Wij werden geholpen door het ministerie van cultuur, waar de dichter Jorgos Moleskis veel contacten voor ons legde, ook met Turks-Cypriotische schrijvers. Het bepalen van de inhoud was grotendeels Stella's werk. Ze heeft tijdens en na die bezoeken ongelooflijk hard gewerkt. Daarom is het jammer dat ze het oordeel van Pieris over het boek: 'Verreweg de beste bloemlezing die tot nu toe is verschenen,' niet meer heeft kunnen horen. In Nederland werd er, behalve in de kring van Nieuwgriekse studiën en in Meander, volstrekt geen aandacht aan geschonken. Het boek werd uitgegeven door Kruispunt in Brugge. Brugge, dat was voor menig ontvanger van een recensie-exemplaar reden om het direct door te sluizen naar De Slegte.

Na dat congres ben ik niet meer op Cyprus geweest, al blijf ik de gebeurtenissen op dat bijzondere, en kwetsbare, eiland volgen. Ik heb een uitnodiging van Pieris en van verschillende andere Cypriotische collega's en vanuit Thessaloniki is het aanzienlijk korter en veel goedkoper vliegen dan vanuit Nederland, maar ik moet een aanleiding hebben. Iets dat mij doet besluiten: ja nu! De hereniging van het eiland zou een mooie aanleiding zijn, maar ik vrees dat die nog vele jaren op zich laat wachten, als het er ooit van komt. Ik zal zelf een aanleiding moeten verzinnen, want ik wil weer zwerven door dat schilderachtige, oude Lefkosia, waar ik op een plein bij een moskee werd verrast door een van de zeldzame stortbuien die op Cyprus vallen. Ik kon nog net een kroeg aan de overkant halen voor de zondvloed kwam. Daarna was de buurt een en al bloemengeur. Soms ruik ik die weer, als ik van Stella droom.

©Kees Klok